Beestenboel: De stofwants beschermt zichzelf met een camouflagepak

Je moet het kunnen: stof gebruiken om je te camoufleren. Zo is de stofwants een graadmeter voor de netheid van een woning.

Volwassen stofwantsen of maskerwantsen zien eruit als een gewone wants: anderhalve centimeter groot en donkerbruin met een piepklein kopje waarin alleen de bolle rode ogen opvallen. Het dier heeft stevige monddelen – de soort behoort tot de roofwantsen. Stofwantsen kun je als nuttig beschouwen in huis, want ze voeden zich met andere insecten, zoals zilvervisjes en vliegen.

Dat het dier een echte rover is, bleek al uit de onderzoeken van de begenadigde Franse insectenkenner Jean-Henri Fabre – fabulant Jan Fabre, de van zijn sokkel gevallen ‘kunstenaar’, pretendeert dat de man zijn grootvader is. In 1903 beschreef de oude Fabre in een lyrische stijl zijn avonturen met insecten in de ruimte waarin een bevriende slager zijn slachtafval opsloeg. De stofwantsen hadden er een uitgebreid buffet aan kadaveretende insecten tot hun beschikking. Hij ving een aantal dieren en experimenteerde ermee, onder meer door bij één wants een vijf keer grotere sprinkhaan te zetten (sprinkhanen hebben vervaarlijke bijtkaken). De volgende ochtend lag de sprinkhaan verlamd te zieltogen als voedingsbron voor de wants. Hij observeerde hoe een wants keer op keer haar vlijmscherpe stiletto’s in een slachtoffer ramde.

Met een vegertje op hun achterste poten borstelen stofwantsen deeltjes uit hun leefomgeving op hun lijf.

Om na te gaan of zo’n steek effectief zo pijnlijk was als sommige van zijn voorgangers hadden geschreven, probeerde hij zich door een stofwants te laten steken, maar het lukte niet. Stofwantsen lijken ongevaarlijk voor de mens – ze dragen in ieder geval geen ziektes over.

De stofwants dankt haar naam echter niet aan de volwassen vorm, wel aan de nimfen: de jonge wantsjes die als een evenbeeld van de volwassen versie uit hun ei kruipen, maar véél kleiner. Ze moeten vijf vervellingen ondergaan voor ze volwassen zijn. Telkens komen er een paar millimeters bij.

De nimfen hebben speciale haartjes voor camouflage: kleine haartjes die een kleverige stof afscheiden en grote haartjes die de lijm opvangen, zodat er van alles aan kan blijven plakken. Entomoloog Fabre dacht dat elementen uit de omgeving op passieve wijze aan de diertjes bleven hangen als ze zich door een biotoop bewogen, zodat ze altijd goed aan hun omgeving aangepast waren. Maar later stelden onderzoekers vast dat de wantsen zich actief bekleden met elementen uit hun leefomgeving. In een bos kunnen dat zandkorreltjes zijn, in een huis stofdeeltjes. Zo kunnen jonge stofwantsen als wandelende stofbolletjes met dikke poten door uw huis struinen als u het niet zo nauw neemt met de stofdoek. Ze hangen zichzelf vol door middel van hun twee achterste poten. Daarop hebben ze een soort vegertje van haartjes, waarmee ze actief stof- of andere deeltjes op hun lichaam aanbrengen.

Jonge stofwantsen kunnen als wandelende stofbolletjes met dikke poten door uw huis struinen als u het niet zo nauw neemt met de stofdoek.

Ze doen het om zich te verbergen voor aanvallers – ze zijn klein en dus kwetsbaar – en om onzichtbaar te zijn voor prooien die ze vanuit een hinderlaag aanvallen (de volwassen wantsen zijn actieve jagers). Er zijn stofwantsen gezien die dekschildjes van prooien als camouflage op hun lijf hadden gehangen. Bij elke vervelling wordt het camouflagepak vernieuwd. Zo blijft een diertje aangepast aan zijn leefomgeving.

Een stofwants overwintert in principe twee keer, als derde en als vijfde generatie nimf. In de winter gaan de diertjes in een soort winterslaap (diapauze). De volwassen wants leeft maar een paar maanden in de zomer.

Partner Content