Beestenboel: achteruitgang van steenuil te wijten aan verkeer en landbouw

© iStock
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Onze kleinste uil krijgt het kwaad. Maar intensieve uilennestkastcampagnes kunnen hem helpen.

Je zou het niet zeggen als je hem ziet, maar de steenuil is niet groter dan een forse spreeuw. Met zijn gedrongen gestalte, felgele ogen en fronsende blik ziet hij er permanent boos uit.

De steenuil heeft ook redenen om boos te zijn, want hij doet het niet goed. In Nederland is zijn broedbestand tussen 1995 en 2005 gehalveerd; sindsdien zou het min of meer stabiel gebleven zijn. Ook elders gaat het doorgaans slecht. In Vlaanderen is de bezettingsgraad volgens de steenuilenwerkgroep van Natuurpunt tussen 2000 en 2020 gedaald van 45 naar 35 procent van het onderzochte gebied. Begin jaren 2000 waren er naar schatting tussen 6000 en 10.000 broedkoppels in Vlaanderen. Gedetailleerde cijfers over het huidige bestand zijn er (nog) niet.

De steenuilenwerkgroep stelt vast dat de soort uit sommige regio’s (zoals de Leemstreek) verdwijnt, maar in andere (zoals Oost-Brabant) vooruitgaat. Dat komt mede dankzij een campagne om nestkasten voor steenuilen te promoten, ter vervanging (of aanvulling) van natuurlijke boomholtes.

Vroeger hadden steenuilen te lijden onder strenge winters, tegenwoordig hebben ze vooral in de zomer problemen.

De achteruitgang van de steenuil is vooral te wijten aan het verkeer, dat veel slachtoffers maakt, en de intensifiëring van de landbouw. Door de ‘optimalisatie’ van het landbouwgebied verdwijnen houtkanten, bomenrijen en boomgaarden en moet het dier nestmogelijkheden inleveren. Steenuilen houden van een kleinschalig landschap met knotwilgen, waarin ze broeden en vanwaar ze de omgeving in de gaten houden en naar voedsel zoeken. Ze zijn overwegend overdag en in de schemering actief.

Het zijn ook standvogels: nadat ze zijn uitgevlogen, komt driekwart terecht op minder dan tien kilometer van het geboortenest. Dat betekent dat er weinig mogelijkheden tot uitwisseling van dieren zijn als de populaties versnipperd raken. En dat vertaalt zich dan weer in genetische verschraling – zelden gunstig voor een soort.

Vroeger hadden steenuilen te lijden onder strenge winters. Als standvogels die op muizen, insecten en wormen jagen kregen ze het dan kwaad. Tegenwoordig hebben ze vooral in de zomer problemen. 2016, met zijn uitermate natte zomer, was een annus horribilis. Uilen hebben een dicht verenpak om zo geluidloos mogelijk door de lucht te kunnen klieven, maar daardoor is het niet waterdicht – en met natte pluimen kunnen ze moeilijk vliegen.

Het gevolg: in een natte zomer kunnen steenuilen te weinig prooien vangen voor hun jongen. Ze schakelen dan over op een noodrantsoen van bijna exclusief regenwormen, die ze al wandelend uit de bodem oppikken. Volgens de steenuilenwerkgroep is dat niet gunstig voor de jongen. Die krijgen er diarree van en moeten in een almaar modderiger nest zien te overleven. In 2016 slaagde de helft daar niet in.

Het voorbije broedseizoen was wel gunstig voor de steenuil. Door de droge zomer van 2018 en de zachte laatste winter was er een massa veldmuizen – gegeerde uilenprooien. Dit jaar is er volgens de steenuilenwerkgroep gemiddeld minstens één jong per nest meer uitgevlogen dan in andere jaren. Goede en kwade jaren, het is overal hetzelfde verhaal.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content