Pascale Franck richt eerste Family Justice Center op: ‘In mijn hoofd zijn horrorfilms niet zomaar fictie’

PASCALE FRANCK: 'Een kind is veel meer gebaat bij een ouder die hulp heeft gezocht dan bij een dader achter de tralies.' © Debby Termonia

Al dertig jaar strijdt Pascale Franck tegen geweld op vrouwen. Hoewel er veel ten goede veranderd is, is ze nog lang niet tevreden. ‘Een grote groep mensen wordt nog niet geholpen.’

Ze voelt zich evengoed thuis in ministeriële kabinetten en universitaire vakgroepen als in voetbaltribunes en bij de opleiding van agenten. ‘Pascale kan alles’, beweerde haar moeder altijd, en geef haar eens ongelijk. Pascale Franck liep stage in een buurthuis in de Antwerpse Seefhoek. Vandaar ging het van een studie criminologie via een project bij de X-Side van voetbalclub Antwerp naar een ongesubsidieerd Kempens vluchthuis. In 2012 volgde de voorlopige kroon op het werk: de oprichting van het eerste Family Justice Center (FJC) in Vlaanderen.

Met het FJC zette Franck een volstrekt nieuwe aanpak van intrafamiliaal geweld op de kaart. Het centrum biedt multidimensionale hulp onder één dak: politie, justitie, deurwaarders, advocaten, OCMW, CLB, CAW, verslavingszorg en psychologische hulp. Zo’n zestig gedetacheerden helpen families met huiselijk geweld maar ook met onderliggende problemen als schulden, huisvesting, alcoholisme of paperassen.

In januari viert het FJC zijn tiende verjaardag. Het concept van laagdrempelige centra wordt uitgerold in de rest van Vlaanderen. Mechelen en Limburg hebben al eigen structuren, het FJC van de Kempen is bijna operationeel en met de drie andere Vlaamse provincies wordt gekeken hoe het ook daar kan. ‘Fundamenteel’, zegt Franck, ‘gaat het erom de stressfactoren aan te pakken en het gedrag van plegers te veranderen. Enerzijds moet het geweld onmiddellijk stoppen, indien nodig met strafmaatregelen. Anderzijds moet je de mindset zien te veranderen. Maar dat doe je alleen met ondersteuning, door mensen te helpen om zelf hun problemen aan te pakken. Hoe sneller we kunnen opschuiven van straf naar steun, hoe beter we kunnen werken aan intrinsieke motivatie in plaats van externe dwang. Dat is ook voor kinderen van groot belang. Een zoon of dochter is veel meer gebaat bij een ouder die hulp heeft gezocht dan bij een dader achter de tralies. Kinderen hebben veiligheid en geborgenheid nodig, en daarin zijn vaders en moeders van cruciaal belang.’

Verbieden dat je partner een job uitoefent en haar of hem niet aan tafel laten eten zijn geen strafbare feiten, maar ze maken ook deel uit van de geweldspiraal.

Waar komt uw engagement vandaan?

Pascale Franck: Ik ben het kind van een sociale, ondernemende vader. Als oudste van twee, opgroeiend in een gezin met voltijds werkende ouders, moest ik bovendien heel jong zelfstandig zijn. Mijn anderhalf jaar jongere zusje stond veel moeilijker in het leven en had extra zorg en aandacht nodig. Daardoor werd ik degene die overal aan moest denken, de verantwoordelijke. Een controlefreak ook, nogal perfectionistisch.

U wilde arts worden, maar op school geloofden ze niet dat het zou lukken.

Franck: Ik koos toen voor een opleiding orthopedagogie, die uitzicht gaf op een job in een instelling voor jongeren of mensen met een handicap. Ik besefte al gauw dat het mijn ding niet was. Vooral wanneer we knutselden met papier-maché. (grinnikt)

Tijdens die opleiding liep ik stage in het buurthuis van de Seefhoek. Pittig, dat wel, maar er waren weinig intellectuele prikkels. Gelukkig kregen we in het tweede jaar criminologie. Er ging een nieuwe wereld voor me open, dus schreef ik me in aan de KU Leuven. In die tijd was criminologie geen populaire richting, want ze bood weinig kans op een job. Vandaag zitten er vijf- à zeshonderd studenten in het eerste jaar, maar wij waren destijds met minder dan veertig. Dat deerde me niet. Het was een geweldige uitdaging om een eigen weg te vinden in disciplines zoals pathologie, sociologie, straf- en jeugdrecht en psychologie. Ik zat bij elk college op de eerste rij en spijbelde nooit.

U moest zelf een deel van de studie betalen. Dat leverde u een interessant baantje op.

Franck: In de nasleep van het Heizeldrama gelastte de overheid een grondig onderzoek naar hooliganisme. Ik was 22 en was de enige vrouw die werd aangenomen. Mijn taak bestond erin de groepsdynamiek van de Hell Side van Standard Luik en de X-Side van Antwerp in kaart te brengen. Ongemeen boeiend, maar ook gevaarlijk. Daar zaten heel onaangename heerschappen tussen. Ik raakte verschillende keren gewond – ik kreeg onder meer een bierglas in mijn buik. Twee jaar lang heb ik dat gedaan, in een tijd dat gsm’s niet bestonden. Mijn vriend heeft vele avonden doodongerust gewacht tot ik thuiskwam.

Het onderzoek leidde tot de aanstelling van fancoaches, en zo ging ik in het Bosuilstadion in Antwerpen werken, samen met een collega en een gewetensbezwaarde. We kregen een grote bouwkeet als clubhuis. Op een avond werd ze in brand gestoken. We kregen er ook telefoontjes van onbekenden, genre ‘vandaag komen we je verkrachten’.

Wat hebt u uit die werkervaring geleerd?

Franck: Dat het bij hooliganisme toen vaak ging om getraumatiseerde jongeren uit kansarme, problematische gezinnen, die werden aangestuurd door individuen uit gegoede milieus. Zij bepaalden welke afrekeningen plaatsvonden, maar zelf bleven ze buiten schot.

Als buitenstaander en vooral als jonge vrouw moest ik knokken voor respect. Ik ondervond dat dat het best lukt als je toont dat je een van hen bent. Toen de bereden rijkswacht op een avond chargeerde, deelde ik in de brokken. Ik had kunnen roepen dat ik een hulpverlener was, maar net het feit dat ik dat niet deed, leverde mij veel krediet op.

Na een half jaar als fancoach hield u het voor bekeken, om genderonderzoek te doen aan de Universiteit Antwerpen.

Franck: Ik bekeek de job- en promotiekansen van vrouwelijke werknemers in typisch mannelijke sectoren als de chemie, de metaalsector of het bankwezen. Een van mijn bevindingen was dat het tot in de late jaren negentig geldende verbod op nachtarbeid funest was voor vrouwen. Zelfs in de parfumindustrie, dat een grotendeels vrouwelijke clientèle heeft, bestond het kader voornamelijk uit mannen.

Pascale Franck richt eerste Family Justice Center op: 'In mijn hoofd zijn horrorfilms niet zomaar fictie'
© Debby Termonia

In 1991 werd u betrokken bij het eerste project van staatssecretaris voor Leefmilieu en Maatschappelijke Emancipatie Miet Smet (CVP), bedoeld om het geweld tegen vrouwen in te dijken. Is er in die dertig jaar veel veranderd?

Franck: Erg veel. Slachtoffers werden toen hooguit als veredelde getuigen behandeld. We moesten nog in kaart brengen welke hulpverlening precies nodig was, en de betrokken professionals noch het brede publiek zagen in hoe zwaar de consequenties van geweld tegen vrouwen waren. Slachtofferhulp, dat was één werknemer per provincie. Het vluchthuis in Mechelen had tien bedden, dat in Antwerpen twaalf. We probeerden vooral de urgentie van veel meer hulp aan te kaarten en Miet Smet had daar oren naar. Zij verlengde het project meteen met drie jaar.

In die periode richtte u een vluchthuis op in Turnhout, aanvankelijk zonder centen.

Franck: Via Janssen Pharmaceutica konden we een art-decovilla huren, bij verenigingen als de Lions Club klopten we aan voor financiële steun. Ik ging praten in kerken, collectebus in de hand. Ik ben een goede bedelaar, zie je. (lacht) Als de slachtoffers in de kou blijven staan, is het verdorie onze plicht als samenleving en als individuele burgers om er iets aan te doen. Wie kan, moet ook helpen. Dat heeft mijn moeder me bijgebracht. Tijdens mijn jeugdjaren was ze al lid van de Soroptimisten. Dat is een wereldwijde club van vrouwen die opkomt voor de rechten van meisjes en vrouwen, zowel lokaal, nationaal als internationaal.

Vijf jaar lang hebben we het vluchthuis gerund met vrijwilligers, tot er in 1997 overheidssteun kwam.

Toen ging u weer andere dingen doen.

Franck: Dat is fundamenteel voor mij. Iets ontwikkelen, ervoor helpen zorgen dat het lukt en het dan loslaten. Bovendien was er nog veel werk aan de winkel. Slachtoffergerichte hulp uitbouwen gaat niet vanzelf. Er moeten politiemensen en hulpverleners worden opgeleid, je hebt specifieke plekken nodig om te praten met vrouwen en kinderen. We zijn in Nederland gaan kijken hoe we dat konden doen.

In diezelfde periode nodigden u en toenmalig politiepsycholoog Ben Engelen voor zo’n opleiding de gewezen FBI-agent Roy Hazelwood uit, die zijn leven lang bezig was met daderprofilering.

Franck: Hazelwood was van mening dat je pas iets kunt zeggen over het werk van Vincent van Gogh nadat je het langdurig hebt bekeken. Dus bestudeerden we urenlang beelden van de misdrijven van seriemoordenaars zoals Ted Bundy, die vlak voor zijn terechtstelling in 1989 dertig moorden had bekend. Erg nuttig is dat de modus operandi van een pleger veel vertelt over zijn persoonlijkheid. Tegelijk traumatiseerde die week van gruwel op grote schermen me zodanig dat ik sindsdien pas voor horrorfilms. In mijn hoofd is het niet zomaar fictie.

Een jaar later hebben we die opleiding opnieuw georganiseerd, en toen was ik mentaal beter voorbereid op wat ik zou zien en leren. Mijn denkkader omtrent werken met daders is daar gevormd.

We spreken nu over het midden van jaren negentig, toen het land werd opgeschud door de zaak-Dutroux en de bevolking haar ongenoegen uitte met de Witte Marsen.

Franck: Klopt. Je kunt spreken van een keerpunt. Er ontstond een radicaal anders denken over slachtoffers, al vertaalde zich dat niet in een andere visie op familiaal geweld. Het taboe over wat zich achter de voordeur afspeelt bleef overeind.

In die tijd werd 90 procent van alle aanklachten van huiselijk geweld nog geseponeerd. Omdat de slachtoffers bang waren, maar ook omdat politie en justitie een ambigue houding bij slachtoffers vermoedden. ‘Ze dienen wel een klacht in, maar even later, als de situatie bekoeld is, zetten ze niet door.’

De seponeringsgraad was ook hoog omdat er vaak onvoldoende bewijslast was. De verantwoordelijkheid daarvoor lag grotendeels bij de slachtoffers zelf, bij vrouwen en kinderen dus. Bovendien was onveiligheid een belangrijk verkiezingsthema. De druk verhoogde om geen proces-verbaal op te maken bij huiselijk geweld, zodat sommige criminaliteitscijfers zouden dalen.

Vanuit die bezorgdheid werd het eerste multidisciplinaire project voor slachtofferhulp opgezet, en werden politiemensen opgeleid.

Franck: In een mum van tijd hadden driehonderd agenten die training gevolgd, maar na een half jaar verminderde de belangstelling. Een rondvraag leerde dat het gedrag van de korpsen niet veranderde omdat de inspanningen van de politie geen vervolg kregen in het justitiële beleid en de hulpverlening onvoldoende aanhaakte.

Vervolgens hebben we een stuurgroep opgericht, met procureurs, politiediensten en hulpverleningsdiensten voor vrouwen. Het model voor die samenwerking vonden we in het Family Justice Center in San Diego, dat in 2002 de deuren opende. Een kruisbestuiving, alles onder één dak, duidelijke richtlijnen. En vooral een brede definitie, die geweld tegen vrouwen niet alleen strafrechtelijk bekijkt, maar ook oog heeft voor psychologische mishandeling. Verbieden dat je partner een job uitoefent en haar of hem niet aan tafel laten eten zijn geen strafbare feiten, maar ze maken ook deel uit van de geweldspiraal.

We merkten ook dat er een enorme behoefte was aan hulp voor kinderen en daders. In 2002 zijn we met een pilootproject begonnen, met wisselende, korte projectsubsidies van de provincie Antwerpen. Pas na zeven jaar kwam er stabiele overheidsfinanciering.

Het Family Justice Center bestaat straks tien jaar. Wat zijn de uitdagingen voor de toekomst?

Franck: Het goede is dat we nu een groot expertisecentrum hebben, veel trainingen geven, over een internationaal kennisnetwerk beschikken en ook in het buitenland helpen met het opzetten van FJC’s. De daderzorg moet wel nog sterk uitgebreid worden. Er zijn wachtlijsten. Bovendien bestaat er geen specifieke dienstverlening voor anderstaligen, mensen met een laag IQ, zwaar getraumatiseerden of plegers die nog niet gemotiveerd zijn om iets aan hun gedrag te doen. Een grote groep mensen wordt dus niet geholpen. Voor ik met pensioen ga, wil ik dat veranderd zien.

U schrijft boeken, geeft lezingen en trainingen in binnen- en buitenland, neemt deel aan het crisisberaad op het FJC. Wat doet u in uw vrije tijd?

Franck: Ik durf het bijna niet te zeggen, maar ik hou van autorijden. Een roadtrip door Amerika of Roemenië, een nieuw model uitproberen op een racecircuit, dat vind ik geweldig.

Maak mee het verschil en deel het campagnebeeld op Facebook met #genoeg

Pascale Franck

— 1964: geboren in Antwerpen

— 1982-1985: bachelor in de orthopedagogie

— 1988: master in de criminologie

— Sinds 2012: codirecteur van het Family Justice Center Antwerp

— Samensteller en coauteur van Dromen, denken, doen: een praktijkhandboek voor de ketenaanpak van intrafamiliaal geweld en het Family Justice Center (2017) en Handbook for Police and Justice on Family Violence (2021)

Partner Content