Na het zoveelste milieuschandaal: waarom Vlaanderen zijn leefmilieu niet schoon krijgt

ECOLOGISCHE BATMAN Rik Andries in de tv-serie De Kat. © VRT
Walter Pauli

Het is geen toeval dat de Vlaamse politiek zich pas moet verantwoorden over de PFOS-vervuiling in Zwijndrecht nadat milieuactivisten de kat de bel hebben aangebonden. Al sinds de jaren zeventig leiden milieuschandalen tot gezwartepiet tussen bedrijfsleiders, ambtenaren, activisten en politici – ooit waren er véértien ministers bevoegd voor milieu. Milieuvervuiling is de chronische ziekte van werkend en welvarend Vlaanderen.

Een paar weken geleden legde schrijver Jeroen Olyslaegers in De Standaard der Letteren uit waarom hij burgeractivist Thomas Goorden ‘De Kat’ had gedoopt, ‘naar het gelijknamige hoofdpersonage uit de seventies-jeugdserie waarin de gemaskerde milieuheld het opneemt tegen vervuilers en industriële belangen’. Goorden lijkt opgezet met die bijnaam. Hij laat zich fotograferen met een masker zoals wijlen Rik Andries droeg, de acteur die David De Kat speelde, een milieuactivist die verkleed was als een ecologische Batman. Dat zo veel Vlaamse vijftigplussers zich die reeks nog altijd levendig herinneren, komt omdat in de vroege seventies ook kinderen zich aangesproken voelden door het verhaal over een groepje milieuactivisten dat met spectaculaire acties de directeur van een vervuilende fabriek (‘Af-Val’) op de knieën kreeg.

Het was al in de vroege jaren zeventig een wijdverspreid aanvoelen dat men in contanten de prijs moest betalen voor de golden sixties. In Vlaanderen en vooral in Antwerpen, schreef historica Els Witte, was de spectaculaire stijging van de welvaart in de jaren zestig het rechtstreekse gevolg van een ongebreidelde industrialisatie. Tot ver in de jaren vijftig lagen de Vlaamse lonen lager dan het Belgische gemiddelde: ‘Met name in de CVP (nu CD&V, nvdr) ontwikkelde zich een “modernistische” stroming die de overheid een meer actieve rol wilde toebedelen bij de planning van het kapitalisme: vooral de christelijke vakbond eiste dat de door structurele werkloosheid geteisterde streken in Vlaanderen zo vlug mogelijk geïndustrialiseerd zouden worden.’ Dus trokken ‘alle regeringen, om het even welke coalitie aan de macht was’ middels ‘financiële en fiscale voordelen en de uitbreiding op grote schaal van de infrastructuur’ massaal buitenlandse multinationals aan. Daarbij waren opvallend veel (petro)chemische bedrijven: Bayer, Chevron, Monsanto, Philips Petroleum, BASF, Union Carbide, Rhône Poulenc,… ‘In alle richtingen breidde het Antwerpse industriegebied zich uit. In het eigenlijke havengebied werd niet minder dan 3500 hectare ter beschikking gesteld voor industriële vestigingen, waarvan twee derde in beslag genomen werd door de chemische industrie’, aldus Witte. Vlaamse politici waren in de sixties niet kieskeurig. Het vervuilende Franse chemiebedrijf Progil mocht zich niet vestigen in Amsterdam, maar wel op Linkeroever. Daartegen werd weliswaar betoogd tot op de Grote Markt in Antwerpen, maar tevergeefs.

Soms kwam het gerecht in actie, vaak niet. Saneringen gebeurden meestal op kosten van de belastingbetaler.

De baten van die blinde expansiepolitiek waren dan ook groot: het Vlaamse aandeel in het Belgische bruto binnenlands product steeg van 44 procent in de jaren vijftig tot 55 procent in de jaren zestig. Witte: ‘Een grotere economische ommekeer in het voordeel van Vlaanderen was nauwelijks denkbaar.’ En de bevolking toonde zich erkentelijk. Toen koning Boudewijn op 31 mei 1969 de Kennedytunnel in Antwerpen opende, volgde hem een stoet van duizenden Antwerpenaren. Zowel de vroede vaderen als de bevolking van de Scheldestad waren trots op al die nieuwe snelwegen, en wel zo dicht bij het eigen stadscentrum.

Witte fietsen

Het Vlaamse milieubewustzijn bleef in de jaren 1960 ver achter bij het Nederlandse. In Amsterdam speelden de provo’s een pioniersrol. Oerprovo Robert Jasper Grootveld noemde zichzelf al in 1961 een ‘antirookmagiër’, klaagde de belangen van de tabakslobby aan en bespoot sigarettenreclame met de letter ‘K’, voor kanker. In 1965 bedachten de provo’s het Wittefietsenplan: de stedelijke overheid moest collectieve (witte) fietsen ter beschikking stellen. In 1970 richtten ze de Oranjevrijstaat op, waar zij zich als ‘kabouters’ autonoom organiseerden, met eigen winkels met onbespoten voeding. Ze eisten inspraak van de burgers over de eigen buurt en een autovrije binnenstad. Dat heette toen buitenissig, maar is vandaag allemaal aan de orde van de dag.

In Vlaanderen moesten we tot 1969 wachten op een soortgelijke roepende in de woestijn. Dat was geen langharige hippie maar een oerconservatieve jezuïet, die in de verloedering van het leefmilieu het ongelukkige want materialistische antwoord zag van het vrije Westen op het oprukkende communisme. Hoe dan ook blijft Het land van de dwazen – gedrukt op recyclagepapier, en dat was toen Een Daad – van Karel Van Isacker een merkwaardig pamflet, een deprimerend betoog dat wil oproepen tot een betere wereld. De krasse pater sympathiseerde met de Nederlandse jeugd: ‘Ze hebben gelijk, de provo’s,’ schreef Van Isacker, ‘omdat zij ons verplichten onze dwaasheid te zien’.

Ook in De Kat werd provoachtig gerebelleerd met ludieke acties en verenigden de milieuactivisten zich in een kleine commune, waarin een beeldje van een kabouter centraal stond. Dat de eerste aflevering van De Kat in januari 1973 op de buis kwam, was a sign of the times, vandaar ook de geweldige populariteit van die serie. In 1970 had de populaire zanger Louis Neefs al een hit gescoord met Laat ons een bloem, een Vlaams protestlied dat focust op de milieuvervuiling: ‘Dit is een lied voor de mensen die zorgen/dat morgen de mensen al dood zullen zijn.’

Omstreeks 1970 kende België regeringen die geleid werden door de ervaren christendemocraat Gaston Eyskens. Bij de regeringsvorming in december 1971 was de oude premier voor het eerst in zijn leven geconfronteerd met een eisenpakket van zes ‘groene jongens’. Dat waren geen geitenwollensokkers. Michel Didisheim was de kabinetschef van prins Albert. Pierre Dulieu was kabinetschef van Alfred Califice (PSC, nu CDH), de staatssecretaris voor Ruimtelijke Ordening. Dominique de Wasseige was uitgever van het tijdschrift Environnement. Architect en stedenbouwkundige Jan Tanghe werkte het structuurplan voor Brugge uit, een van de eerste concepten voor duurzame stadsontwikkeling. Baudouin du Bus de Warnaffe en Mark Dubrulle waren pr-mannen die zich hadden toegelegd op (Europese) milieudossiers. De zes vonden het nodig om een milieukoepel op te richten en in september 1971 kregen zij een dertigtal milieu- en natuurverenigingen zover om zich aan te sluiten bij hun gloednieuwe Bond Beter Leefmilieu. Deze BBL wilde vooral in dialoog treden met de beleidmakers: politici, hoge ambtenaren, vakbondsleiders, industriëlen en academici. Daardoor ontving de BBL in zijn eerste jaren heel wat steun uit die kringen, moreel maar ook financieel. Milieuverenigingen waren toen vaak natuurverenigingen die ijverden voor het behoud van wat aan het verdwijnen was, maar zich ver hielden van militante acties.

Zilverfabriek

Dat paste dus in een tijdgeest waarin het milieubewustzijn belangrijk werd. De Club van Rome, een internationaal gezelschap van topwetenschappers, had op 2 april 1972 haar eerste rapport voorgesteld, De g renzen aan de groei. De wereldwijde impact ervan was overweldigend, en niet alleen in politieke en academische kringen. Een maand later, in mei 1972, gaven een aantal leerlingen van het Xaveriuscollege in Borgerhout een muurkrant uit om de ‘Agalev-wedstrijd’ op gang te trekken, ‘win uw gezond verstand terug’. Zo vestigden ze met tekst en tekeningen de aandacht op de ergste ‘milieu- en geestesvervuilingen’ van die tijd (dixit hun leraar, de jezuïet Luc Versteylen). Agalev stond voor ‘Anders Gaan Leven’ – het was de eerste keer dat het letterwoord gebruikt werd – en zou de eerste naam worden van de partij van de Vlaamse groenen, die nu gewoon Groen heet. Ook de Groene Fietsers van diezelfde Versteylen hadden onmiskenbaar provotrekjes. Ze bedachten ontwapenende acties die de politici voor schut zetten, bijvoorbeeld door op eigen houtje een fietspad te kalken op een plek waar fietsende kinderen verongelukt waren. Daarvoor vloog Versteylen dan de gevangenis in.

Maar het waren niet alleen telgen uit de betere bourgeoisie en brave collegejongens die zich zorgen begonnen te maken over de slechte kwaliteit van het leefmilieu. In januari 1971 hadden aan de Antwerpsesteenweg in Hoboken twee jonge dokters een praktijk geopend die ze ‘Geneeskunde voor het Volk’ noemden. Kris Merckx en Michel Leyers waren lid van de prille communistische partij Alle Macht aan de Arbeiders (Amada) – de voorloper van de Partij van de Arbeid (PVDA). De militante dokters vestigden de aandacht op de funeste invloed van de plaatselijke Metallurgie Hoboken (nu Umicore) op de gezondheid van werknemers en omwonenden. Zij kwamen al snel in conflict met de bedrijfsarts van de ‘zilverfabriek’. Die weigerde om de arbeiders correct in te lichten over de gezondheidsrisico’s. Op een bijeenkomst van artsen had de man gesnoefd: ‘Indien ik de normen van het Fonds voor Beroepsziekten zou moeten toepassen in mijn fabriek, dan zou ik twee derde van de arbeiders naar dat fonds moeten zenden, daar zij een teveel aan lood in het bloed hebben.’ Toen Kris Merckx daarop een allusie maakte in de pers, kreeg hij prompt een sanctie van de Orde van Geneesheren: Merckx had ‘de collegialiteit tussen collega’s verstoord’.

Walter van den Broeck schreef in zijn klassieker over 'de zwarte dood' in Olen.
Walter van den Broeck schreef in zijn klassieker over ‘de zwarte dood’ in Olen.

Toch konden bedrijven de milieuproblematiek niet langer negeren. Sociale strijd en gezondheidsconflicten werden vanaf de jaren zeventig steeds meer twee kanten van eenzelfde zaak. In de beruchte zinkfabriek Vieille Montagne in Balen moesten arbeiders niet alleen ongezonde arbeid verrichten, de bijna ongecontroleerde uitstoot leidde ook in de hele omgeving tot gevaarlijke lucht- en bodemverontreiniging. Dat komt terug in het toneelstuk Groenten uit Balen dat Walter van den Broeck in 1972 schreef over een langdurige staking die er had plaatsgevonden – en die overigens niet gesteund werd door de vakbonden. Daarin zegt een van de personages: ‘Een mens zou hier plastiek onkruid moeten planten om toch iets als een tuin te hebben.’ In 1982 werkte Van den Broeck dat thema verder uit in Brief aan Boudewijn. Dat boek speelt zich weliswaar niet af in Balen maar in Olen, waar de auteur zijn jeugd doorbracht. Hij beschrijft er de bewoners, zoals de zwijgzame Louis Philips uit de Eerste Halfstraat: ‘Uit zijn mond komen meer geelgroene rochels dan enkelvoudige zinnen.’ Veel buren stierven al vroeg aan wat ginds ‘de zwarte dood’ werd genoemd – kanker. Maar een wetenschappelijk verband tussen de plaatselijke radiumfabriek en de talrijke kankergevallen was nooit gelegd, omdat er geen onderzoek naar werd gedaan.

Man met koffertje

De politiek volgde, maar traag. In 1974 werd er in de regering-Tindemans I voor het eerst een regeringslid bevoegd voor leefmilieu. De benoeming van de liberaal Karel Poma was symbolisch niet onbelangrijk. Als doctor in de scheikunde was hij bij de Antwerpse Waterwerken beroepshalve verantwoordelijk voor de ‘oppervlaktewateren’. In 1972 had Poma een boekje geschreven, Knoeien met ons leefmilieu, waarin hij zonder beleefdheden brandhout maakte van het milieubeleid. Auteur en professor Geert Buelens, die werkt aan een boek over de Club van Rome, ziet in Karel Poma een halve visionair: ‘In zijn boekje noemde Poma het recht op een schoon milieu een mensenrecht dat in de grondwet hoort opgenomen te worden. In het licht van de Klimaatzaak van vandaag is dat bepaald geen detail.’ Maar Poma was van 1974 tot 1977 ‘slechts’ staatssecretaris. Hij had geen eigen administratie en geen eigen beslissingsbevoegdheid. Zijn taak bestond er vooral in de beslissingen van de veertien (!) ministers die bevoegd waren voor leefmilieu op elkaar af te stemmen (vandaag hebben we nog altijd negen ministers van volksgezondheid, en vier voor klimaat).

Na Poma werd het departement Leefmilieu van 1977 tot 1992 onafgebroken bezet door christendemocraten, meestal in combinatie met Ruimtelijke Ordening. Leefmilieu was het stiefkind. Dat werd pijnlijk geïllustreerd doordat zich op die kabinetten in de jaren 1970 eerst de zogenaamde ‘gewestplanfraude’ voordeed (kabinetsmedewerkers veranderden de gewestplannen nadat ze goedgekeurd waren) en in de jaren 1990 ook nog de ‘milieuboxfraude’ (onderhandse prijsafspraken bij de aanbesteding van de productie van de overigens hoogst onpraktische milieuboxen).

Betrokken industrieën en bedrijven kochten zich vaak letterlijk in bij politici, ambtenaren en academici. Voormalig Europarlementslid Paul Staes (Agalev) onthulde ooit hoe het in die jaren toeging bij Openbare Werken, bijvoorbeeld als er beslist moest worden waar nieuwe snelwegen en verkeersknooppunten zouden komen. Een keurige vertegenwoordiger van een bekende keten van supermarkten, pak en das, koffertje in de hand, kwam in het kantoor van de bevoegde ambtenaar uitleggen dat het in het belang van zijn bedrijf zou zijn (en dus van ‘de’ werkgelegenheid) indien de afritten daar en daar zouden worden aangelegd: ‘U doet uiteindelijk wat u het best acht. Maar u moet uw afritten tenslotte ergens voorzien.’ Nadat de man vertrokken was, constateerde de ambtenaar dat hij een koffertje vergeten had. Dus kwam de man terug om zijn koffertje op te halen. Vervolgens inspecteerde hij bij thuiskomt zijn koffertje – dat vol bankbiljetten zat. Staes: ‘Is het koffertje nog vol, dan is zijn voorstel afgewezen. Is het leeg, dan is het aanvaard.’

Milieuschandalen verlopen bijna altijd volgens hetzelfde stramien.

Ook rechtstreekse intimidatie kwam voor. Omstreeks 1980 was er in Tessenderlo veel te doen om de vervuiling van Tessenderlo Chemie en Philips Petroleum. Een van de drijvende krachten achter het lokale protest was Ward Hermans, een leraar Latijn in het plaatselijke Sint-Barbaracollege. Ludovicus Gysemans, de gedelegeerd bestuurder van Tessenderlo Chemie, was het protest zat en schreef de milieuactivist aan: ‘Mijnheer Hermans, zoudt U zo goed willen zijn om U met Uw eigen zaken bezig te houden, o.m. met het schoolonderricht, des te meer omdat de school waar U les geeft als niet bijzonder hoogstaand wordt beschouwd? Get. Gysemans. PS: We hebben eigenlijk genoeg van mannen van uw soort.’

Die onverbiddelijke kant van de bedrijfswereld heeft zelfs de BBL moeten ervaren. Bij de eerste discussies, midden jaren zeventig, over het nut van kernenergie durfde de BBL aanvankelijk geen standpunt in te nemen. Dat gebeurde pas later, en zelfs toen werd het voorbehoud voorzichtig geformuleerd. Toch ging het de grote spelers uit de energiesector al te ver: meteen trokken ze hun financiële steun voor de BBL in. Opeens stond ook het bedrijfsleven veel weigerachtiger tegenover de milieubeweging.

Dading

Vanaf de vroege jaren zeventig vormde zich een frontlinie die telkens weer terugkeert bij de talloze milieuschandalen die Vlaanderen in latere jaren zouden treffen. Als er actie wordt gevoerd, is dat negen op de tien keren door een ad hoc samengaan van verontruste buurtbewoners en/of arbeiders, groene activisten en een wakkere, dappere arts. De vakbonden staan vaak in dubio – werkgelegenheid blijft belangrijk – net als een deel van de milieubeweging. Het volstaat toch niet om alleen te protesteren, waarom zou men ook niet tegelijk kunnen wegen op het beleid? Vandaar ook dat milieuschandalen bijna altijd volgens hetzelfde stramien verliepen. Een of andere vervuiling veroorzaakte schade aan de volksgezondheid: hoge ziekte- en kankercijfers, ook bij kinderen, waren legio. Dat leidde tot verdoken onrust. Tot een of andere dokter naar buiten kwam met onrustbarende cijfers. Die werden verspreid door de media, genoteerd door de politiek, eerst tegengesproken en daarna meestal schoorvoetend toegegeven door het bewuste bedrijf en de betrokken ambtenaren. Soms kwam het gerecht in actie, vaak niet. Saneringen gebeurden uiteindelijk meestal op kosten van de belastingbetaler, al beloofde hier en daar ook een bedrijf de productie te moderniseren en de rommel op te ruimen. Dat was het scenario, in varianten, van al die schandaalzaken tegen vervuilende industrieën in Lommel, Balen of Overpelt (zware metalen), Tessenderlo (chemie), Hoboken (lood), Willebroek (asbest), Ninove (luchtvervuiling – het beruchte dossier Fabelta), Olen (radioactiviteit), et cetera. Soortgelijke scenario’s ontrolden zich bij vervuilende en/of gevaarlijke stortplaatsen als de Hooge Maey (Antwerpen), de kleiputten in de Rupelstreek of het transport van zwaar vervuild afval (de zaak SmetJet-Transnuklear).

De PFOS-zaak in Zwijndrecht is een laat eindpunt van de petrochemische expansie en bij uitbreiding het welvaartsbeleid van de jaren zestig. Deze zaak begon als het ‘Oosterweeldossier’ – een correctie op de Antwerpse infrastructuurvisie van diezelfde golden sixties. Het kreeg een versnelling toen het argument fijnstof plots begon mee te spelen, en dus de leefbaarheid van Antwerpen in het gedrang kwam. Burgeractivisten, groene jongens en rode dokters waren aan zet. De politici keken toe, wisselden van kamp en argumentatie. Er kwam zelfs bonje van tussen milieuactivisten en burgerbewegers.

En dan versnelt alles. Een radicale dissident laat zich ‘De Kat’ noemen vanwege zijn pioniersrol bij het blootleggen van de PFOS-zaak in Zwijndrecht. Op 20 april stelt Mieke Schauvliege (Groen) haar eerste parlementaire vraag. De volgende dagen roeren Greenpeace en de BBL zich en maakt De Standaard melding van de onrust. Waarop Thomas Goorden meldt dat hij al maanden bezig is met het verzamelen van echt verontrustende gegevens. Het spel zit op de wagen: milieuminister Zuhal Demir (N-VA) suggereert de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie. Plots blijkt de PFOS-vervuiling al vroeger besproken te zijn en wel op hoog niveau: kun je in politiek Vlaanderen ‘hoger’ gaan dan vergaderingen met Bart De Wever mee aan tafel?

Oosterweel, het grote masterplan voor de Antwerpse mobiliteit en ruimtelijke ordening, baart een zaak van zware bodemverontreiniging. De pers en de publieke opinie spreken schande. Politici en ambtenaren moeten zich verantwoorden. Het Amerikaanse bedrijf 3M (Minnesota Mining and Manufacturing Company) wast de handen in onschuld en kiest voor een arrogante communicatie. Net zoals in De Kat, bijna vijftig jaar geleden. Maar toch. In de laatste aflevering van De Kat gooien de activisten, een wetenschapper en de gehate bedrijfsleiding het uiteindelijk op een akkoord. De Kat en co. krijgen inhoudelijk gelijk. De wetenschapper leert de industriëlen – tegen afkoop van zijn patenten – hoe proper te produceren. Het heeft veel strijd gevergd, maar uiteindelijk sluiten ze als het ware een dading waarin elke partij zich terugvindt. En van politici is al helemaal geen spoor. Maar De Kat was fictie.

Voor dit artikel werd ruim geput uit het historisch tijdschrift Brood & Rozen, uit de diverse memoires van Luc Versteylen, Paul Staes, Kris Merckx en Dirk Van Duppen, uit Als het lood om je hoofd is verdwenen (1979) van Hugo Gijsels, uit Antwerpen. De jaren zestig (1988) van Marc Reynebeau, Els Witte e.a., uit Milieumaffia in Vlaanderen (1991) van Leo Verschueren en Raf Willems, uit Louter Kabouter. Kroniek van een Beweging (1997) van Coen Tasman, en uit Moorddadig Milieu in Vlaanderen (1997) van Peter Cremers, Bob Van Laerhoven en Raf Willems.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content