De boer als klimaathoeder: boeren zijn niet het probleem, wel de oplossing

'Het is essentieel het dier als dier te zien, het te respecteren als levend wezen met intelligentie, gevoelens, een eigen individualiteit.' © .
Tine Hens
Tine Hens Journaliste voor Knack

Door bomen te planten, varkens en kippen vrij te laten rondlopen en koolstof in de bodem op te slaan, maken Carl en Tessa Adriansens uit De Haan van de boer een klimaathoeder. ‘Om goed te boeren hebben we de natuur nodig.’

Het vergt koppigheid en overtuiging. Elke dag opnieuw. Deze ochtend nog las Carl Adriansens van Hof Ter Meulen in De Haan op een landbouwsite van de Boerenbond dat het nu het moment is om graan te zaaien. Met de oorlog in Oekraïne en de angst voor schaarste scheren de prijzen hoge toppen. Als boer zou je wel gek zijn om niet het gat te vullen dat er misschien valt.

Voor het eerst zal Adriansens dit jaar geen graan zaaien. Hij schakelt over naar biologische productie en legt kruidenrijke graslanden aan om koolstof in de bodem op te slaan. Sinds hij de boerderij vijftien jaar geleden van zijn ouders overnam, is er bij hem en zijn echtgenote Tessa een plan gerijpt, het is een plan met een vergezicht, een plan over jaren gespreid, een plan over hoe zij als boeren het klimaat kunnen helpen en de biodiversiteit op en rond de velden versterken.

In plaats van in te zetten op steeds groter om concurrenten uit de markt te duwen, kiezen ze resoluut voor samenwerking en meer verscheidenheid op dezelfde schaal. Aardbeien, asperges, fruitbomen, graslanden, kippen en varkens die tussen de bomen scharrelen en wroeten en de bodem bemesten en omwoelen. Bovendien reserveerden ze een stuk van hun grond voor een samentuin.

‘We willen de kringlopen sluiten en zo klein mogelijk houden, we proberen het bodemleven te stimuleren zodat de grond meer koolstof opvangt en we willen mensen samenbrengen.’ Het betekent ook dat ze zich niet laten afleiden door opgewonden advies over graan met de prijs van goud. Het vergt doorzettingsvermogen, want niet iedereen in de omgeving van Adriansens begrijpt waar hij mee bezig is.

Varkens als vakje

‘Ik ben klassiek opgeleid’, vertelt Adriansens, met zijn linkerhand omklemt hij de notelaar die hij een aantal jaar terug op het veld plantte. Pas over dertig jaar zal hij van deze boom oogsten. Het zegt iets over de blik waarmee hij naar de grond onder zijn voeten kijkt.

‘Mijn ouders stapten mee in het groeiverhaal. Toen ze de boerderij van mijn grootouders overnamen, een boerderij met paarden, runderen, varkens en meer dan tien verschillende teelten, kozen ze voor monoculturen van voederbieten en -graan en voor intensieve varkenshouderij. Later kwamen daar aardappelen bij. Het was ook mijn scholing. Varkens waren geen dieren, het waren vakjes in een tabel. Minimum 10.000 vleesvarkens, raadde de professor varkenshouderij ons aan. Dat was qua kosten en arbeidsinvestering het meest efficiënte model. Ik geloofde dat. Hoe zou je zelf zijn?’

Groeien of stoppen. Dat is de logica van het klassieke, geïndustrialiseerde landbouwmodel. Een andere weg leek niet mogelijk.

Het inzicht dat het misschien niet helemaal klopte, kwam stapsgewijs, vertelt Adriansens. Door te lezen over de gevoeligheid en intelligentie van dieren, door zich te verdiepen in voedselverspilling en overproductie – hij noemt het ‘de mother of all fuck ups’ – maar vooral door de effecten van de klimaatcrisis op het veld te ervaren. 2010 was een keerpunt. Voor het eerst werd het klimaatdrama tastbaar.

Groeien of stoppen

‘Op een veel te nat najaar volgde een kurkdroog voorjaar. Met veel moeite en vooral met zware machines waren we erin geslaagd de aardappelen te rooien. Toen we stonden te ploeteren in de polderklei herinnerde ik me wat André, de vroegere werkman van mijn ouders vroeger altijd zei. ‘Het is rijke grond, maar eens kapot, duur het vijf jaar tot hij weer tot leven komt.”

‘We reden de grond kapot. Maar we hadden geen financiële reserve om hem te laten rusten. Er moest dat voorjaar gepoot worden. Door de aanhoudende droogte voelde de grond als beton. We ramden die aardappelen erin, maar we wisten ook: dit wordt niets. Niet omdat de aardappelen zich niet ontwikkelden, wel omdat ze te klein bleven volgens de norm. Dat was het cynische. We hadden oogst, maar kregen hem niet verkocht. We konden hem enkel weggooien. We gooien zo veel eten weg. Waar ben je dan mee bezig?’

Het wol- of magalicavarken is een zwijn dat in het wild over de Hongaarse steppe draaft en nu met zijn dikke vacht over de velden in de polders dendert.
Het wol- of magalicavarken is een zwijn dat in het wild over de Hongaarse steppe draaft en nu met zijn dikke vacht over de velden in de polders dendert.

‘Het was een slopend jaar’, gaat Adriansens verder. ‘Mentaal, financieel, er was geen tijd om na te denken en stil te staan. En toen, het was een mistige avond, beet een varken een sensor kapot, de stroom viel uit in de stallen, er was geen ventilatie meer en honderdtwintig varkens stierven. Dat was niet alleen triestig voor die dieren, maar het betekende in de realiteit van de landbouw ook dat wat geld moest opbrengen ons enkel geld had gekost. Hoe moesten we dat verlies opvangen?’

De oplossing van de bank was de oplossing die men altijd gaf en die je overal hoorde. Uitbreiden. Meer hectaren aardappelen, grotere stallen, meer varkens. Om dat te realiseren, lag er een nieuwe lening op tafel. ‘Ik heb nog even getwijfeld. Het was het verhaal dat ik kende. Grow big or get out. Groeien of stoppen. Dat is de logica van het klassieke, geïndustrialiseerde landbouwmodel. Een andere weg leek niet mogelijk. Tot Tessa zei: ‘Moeten we dit wel doen? Kan het niet anders?’ Daar sloop het besef binnen: natuurlijk wel. Uiteindelijk had ik het anders gezien en meegemaakt.’

Meer smaak

Als kind verzorgde Adriansens een eigen groentetuin in een vergeten hoek op het erf van zijn grootouders. Hij sproeide er nooit tegen onkruid, insecten of schimmels – zijn moeder hield hem ver weg van de chemische middelen die ze zelf wel gebruikte – voedde de bodem met compost of stalmest en bewerkte de grond amper. ‘Met de boontjes, de sla, de aubergines die ik in mijn minituin oogstte, voedde ik drie weken lang de hele straat. Twee zaken waren me bijgebleven. Dat ik genoot van die directe verkoop en dat mensen steeds weer verbaasd waren over de rijke smaak van mijn groenten. Dat was de meerwaarde. Wat als we probeerden om dat terug te vinden?’

Ze begonnen met aardbeien en asperges, twee gewassen waarvan de buren polderboeren beweerden dat het nooit zou lukken, maar kijk, in kilo’s oogstte Adriansens misschien niet de hoeveelheden die men in de typische aardbeistreken haalde, zijn polderaardbeien smaakten voortreffelijk. ‘Dat was de eerste stap. Toen lag de vraag van het vlees op tafel.’

Door zich te verdiepen in de klimaatcrisis, was Adriansens zich bewust geworden van de impact van de industriële veeteelt op ontbossing en op de uitstoot van broeikasgassen, hij begreep dat minder tot geen vlees een essentieel deel is van de oplossing, maar als boer wist hij ook dat dieren deel uitmaken van een divers landbouwmodel. Doordat ze de grond voeden en restafval eten dat anders verloren gaat, maken ze de cirkel rond. Het is essentieel, meent hij, het dier als dier te zien, het te respecteren als levend wezen met intelligentie, gevoelens, een eigen individualiteit.

‘Als je dan toch nog vlees eet, laat het dan kwaliteitsvlees zijn, van dieren die tot hun dood een goed leven hadden.’ Voor Adriansens stond het vast: de varkens die hij vanaf nu zou houden, moesten buiten lopen. ‘Een klassiek varken is daar niet geschikt voor. Het is pijnlijk om te zeggen, maar het is gefokt om snel vet te worden waardoor het immuunsysteem ondermijnd is. We hadden een varken met voldoende weerstand nodig. Want we wilden niet afhankelijk zijn van antibiotica.’

Terugkeer van de kerkuil

Zo kwam Adriansens uit bij het wol- of magalicavarken, een zwijn dat in het wild over de Hongaarse steppe draaft en nu met zijn dikke vacht over de velden in de polders dendert en zich soms te enthousiast tegen de nog tere bomen aanschurkt. Op termijn moeten de bomen die Adriansens plantte voldoende schaduw bieden in de zomer, maar ze helpen ook om het vocht in de bodem vast te houden en om koolstof op te slaan. Nu hebben ze vooral zorg nodig om te overleven. ‘Ook dat is een leerproces geweest: bomen in de polder lijden onder de zoute wind. Eigenlijk moeten we alles afzomen met wilgen om de wind te breken. Precies zoals het vroeger was.’

In het zog van de varkens scharrelen de kippen. Ze pikken de maden uit de mest en houden zo de vliegenpopulatie op de boerderij in toom. Eieren en vlees worden verkocht in de hoevewinkel, aangevuld met biologische groenten van andere boeren.

‘Daar willen we naartoe, dat alles elkaar ondersteunt, dat de diversiteit op onze boerderij de biodiversiteit rond de boerderij versterkt. We waren dolgelukkig toen de kerkuil, de torenvalk en de buizerds zich hier nestelden. Om goed te boeren heb je de natuur nodig, maar als boer kan je ook bijdragen aan het herstel van het landschap. Het is een andere rol. Niet die van producent van bulkgoederen, maar die van leverancier van kwaliteit en beheerder van koolstof. Stel dat dat de nieuwe taak van de boer wordt: stop de koolstof weg?’ Dat laatste is een ander essentieel puzzelstuk van het bedrijfsmodel dat Carl en Tessa Adriansens uittekenden.

Koolstofboer

Ooit berekende hij het op een bierviltje. De toename van een procent organische stof per hectare in de bodem is goed voor de opslag van tien ton CO2. Als je weet dat de marktprijs van een ton CO2 zo’n zestig euro bedraagt, dan moet hier voor de boer toch een verdienmodel in zitten? ‘Om koolstof op te slaan, heb je een levendige bodem nodig. Dat betekent velden die kunnen rusten, die niet bewerkt worden, die je omvormt tot graslanden en waar je als boer vergoed wordt voor de CO2 die ze capteren.’

Hij bladert in een farde, haalt er een papier uit en legt zijn vinger op cijfers en percentages. 2,5 en 3,7. Hij liet de hoeveelheid koolstof opmeten in gronden waar hij natuurranden inzaaide en waarvan hij de bewerking tot een minimum beperkte. ‘Hoe minder je de bodem beroert, hoe groter de toename van de koolstof.’ Met alles wat ze tot nu op de boerderij deden – de aanplanting van bomen en heggen, de aanleg van kruidenrijk grasland, de omschakeling naar bio, maar ook de zonnepanelen op het dak, de laadpaal aan de winkel en de geplande installatie van een warmtepomp – bedraagt de theoretische netto-opslag 34,5 ton CO2.

‘We compenseren de uitstoot van een gemiddeld Belgisch gezin’, vertelt Adriansens. Het is een analyse die CLAIRE maakte, Clean AIR for Everyone, een recent opgericht platform voor lokale CO2-compensatie. ‘Het idee is dat sectoren of mensen die hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen willen afbouwen, maar daar nog niet onmiddellijk in slagen, mij betalen voor de opslag die ik wel realiseer, waardoor zij die in hun boekhouding kunnen opnemen.’

Adriansens grinnikt. ‘Voorlopig is het nog niet verkocht. Het is ook een beetje een CO2-aflaat, maar als we willen dat boeren deel worden van de oplossing en niet langer het probleem vergroten, zullen we ze moeten vergoeden voor wat ze wel en niet meer doen.’

Meer info: www.hoftermeulen.be

Partner Content