Beestenboel: spookkreeftjes hebben minder moeite met migratie dan wij

Spookkreeft. © Wikimedia Commons
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Spookkreeftjes, ook wandelende geraamtes geheten, zijn niet zo angstaanjagend als hun naam suggereert.

Als filmmakers met een gebrek aan fantasie een nieuw ruimtemonster nodig zouden hebben, kunnen ze inspiratie gaan zoeken bij spookkreeftjes. De diertjes zien er bizar uit met hun langgerekte knokige lijf en hun grijpgrage poten. Omdat ze er letterlijk uitgemergeld uitzien, worden ze weleens ‘hongerlijders’ genoemd. Als je hun kop onder een microscoop bekijkt, zie je het equivalent van een doodshoofd. Ze zouden dus angstbeelden kunnen oproepen, maar in realiteit zijn ze amper enkele millimeters tot maximaal twee centimeter groot.

Daarenboven zijn het beestjes van de zee, wat de kans op een ontmoeting een stuk kleiner maakt. Geen horrorverhalen mogelijk rond echte spookkreeftjes! De diertjes zetten zich met twee tot drie paar achterpootjes vol grijphaakjes vast op een substraat. Ze hangen met hun skeletlijf in de stroming te wiebelen, hun voorste paar poten klaar om een passerende prooi vast te graaien en te verorberen. In hun groottecategorie zijn het te duchten rovers.

Voor sommige diertjes is de rommel die wij in zee kieperen een zegen.

Spookkreeftjes hechten zich graag aan door mensen in de zee aangebrachte substraten, zoals boeien en steigers. Marien bioloog Francis Kerckhof van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen beschrijft in het blad De Strandvlo van de Vlaamse strandwerkgroep het voorkomen van een nieuwe soort in België. Ze wordt vooral aangetroffen op aangespoelde rommel, zoals stukken plastic of boeien afkomstig van een faliekant afgelopen mosselkweekproject. Op boeien in het water kunnen de diertjes gemakkelijk gevonden worden, als je goed kijkt tenminste, want ze zijn piepklein en hangen bewegingloos om niet op te vallen.

Spookkreeftjes verschuilen zich op hun substraat dikwijls tussen mossels en kokerbouwende vlokreeftjes. Op geschikte plekken kunnen ze in grote aantallen voorkomen. Ze hebben een aparte levenswijze, omdat ze geen vrijzwemmende larvefase hebben, wat hun verspreidingsmogelijkheden zou kunnen beperken. Gezien het gemak waarmee ze zich in onze wateren verspreiden, lijkt dat hun overlevingskansen echter niet te hinderen. Volwassen spookkreeftjes kunnen een heel eind in het plankton van zeestromingen meedrijven tot ze toevallig op een plaatsje terechtkomen waar ze zich kunnen vestigen. In dat proces moet een massa diertjes verloren gaan, maar dat is de regel in de natuur: grootschalig verlies van individuen bevordert de biodiversiteit, want andere soorten profiteren van de overvloed. Het is evident dat het vasthechten op drijvende substraten die meegenomen worden door stromingen ook voor verspreiding kan zorgen. Voor sommige diertjes is de rommel die wij in zee kieperen een zegen.

Opvallend is dat sommige spookkreeftsoorten naar het noorden oprukken. De algemeenste soort die Kerckhof beschrijft, is een kosmopoliet die vooral in warmer water voorkomt. Met het opwarmen van het zeewater zou de Noordzee geschikter worden voor de soort – de waarnemingen van Kerckhof zijn de eerste voor ons land. De determinatie van soorten is niet gemakkelijk, ook omdat er spookkreeftjes uit de hele wereld bij ons arriveren. Ze hechten zich aan schepen in havens en kunnen zo de wereld rondreizen om nieuwe plekken te koloniseren. Soorten uit Japan en Noord-Amerika hebben zich al in onze wateren gevestigd. Spookkreeftjes hebben minder moeite met migratie en migranten dan wij.

Partner Content