Beestenboel: kokkels al populair als voedsel in de prehistorie

© Getty Images
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

De sterk geribbelde kokkel is de meest gevonden schelp op onze stranden. Maar het gaat vooral om fossiele dieren.

In barre weersomstandigheden telden zo’n vierhonderd vrijwilligers op 17 maart iets meer dan 30.000 schelpen op onze stranden. Een mooi voorbeeld van burgerwetenschap: vrijwilligers inschakelen om snel iets te doen waarmee wetenschappers anders maanden bezig zouden zijn. Met iets meer dan 7000 exemplaren was de kokkel de meest gevonden schelp. Dat de organisatoren hun wereld kennen, blijkt uit hun keuze van de kokkel als symbool voor hun eerste Grote Schelpenteldag.

In het bericht over de resultaten benadrukte het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) wel dat de meeste kokkels op onze stranden fossiele schelpen zijn, die aanspoelen nadat stormen of hevige stromingen ze hebben losgewoeld uit het zand in de zeebodem waarin ze begraven lagen. Kokkels zijn namelijk diertjes die eerder in wadachtige vlaktes leven dan in de smalle strandzones voor onze kust. Ze zeggen meer over ons voorhistorische kustlandschap dan over dat van nu. Vooral na een grote ijstijd zouden wij periodes met echte wadden voor onze kust gekend hebben.

Kokkels zeggen meer over onze voorhistorische kustlandschap dan over dat van nu

De kleur van een schelp verraadt zijn historische status. Levende kokkels zijn eerder wit tot lichtbruingrijs gekleurd, fossiele kokkels grijsblauw tot oranjebruin. De kokkelschelp is lichtjes hartvormig, met ruwe ribbels. Gemiddeld zijn er zo’n 25 ribbels per schelp. Het aantal hangt af van het zoutgehalte in het water: hoe hoger dat is, hoe meer ribbels. Daar is zelfs een wiskundige formule uit afgeleid, die gebruikt wordt om – aan de hand van het aantal kokkelribbels voor een bepaalde geologische periode – het gemiddelde zoutgehalte van het water te berekenen. De geschiedenis van de kokkel in onze regio gaat terug tot wat geologen het vroege pleistoceen noemen – dat is alles tussen 2,6 en 1 miljoen jaar geleden.

De grootte van een schelp hangt vooral af van de tijd die hij onder water doorbrengt (bij hoog water dus), want dat is de enige periode waarin hij zich kan voeden. De kokkel filtert fytoplankton (microscopisch kleine wiertjes) uit het zeewater. Zelf vormt hij het voedsel voor veel vogels van slikken en schorren. In Nederland wordt daar rekening mee gehouden. In de (vrij bescheiden) Zeeuwse kokkelvisserij is er een principe van kracht dat ‘ecologische voedselreservering voor vogels’ heet. Biologen berekenen hoeveel kokkels de kokkeletende vogels nodig hebben en hoe groot de kokkelpopulatie is. Een deel van het ‘overschot’ mag door de mens afgevist worden.

De kokkel moet als voedsel al populair geweest zijn bij prehistorische jagers-verzamelaars. De beroemde 18e-eeuwse taxonoom Carl Linnaeus gaf hem een Latijnse naam die verwijst naar zijn eetbaarheid. Vandaag zijn kokkels een onmisbaar onderdeel van de echte Spaanse paella.

Het bestand van de levende kokkelpopulaties kent grote schommelingen. Er zijn de jongste tijd relatief weinig jaren met veel ‘kokkelbroed’ (piepjonge kokkeltjes) geweest. Het laatste jaar met veel kokkelbroed in de Zeeuwse delta was 2010. De gemiddelde kokkel in de delta wordt dus almaar ouder. Omdat kokkels tot tien jaar oud kunnen worden, kunnen ze een aantal jaren zonder substantiële voortplanting verdragen. Maar te lang mag dat voortplantingsloze bestaan niet duren. Mensen overleven het wel, maar het succes van veel kustvogels hangt af van de gezondheid van de kokkelpopulatie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content