Midden jaren zeventig terug naar België: ‘Er is iets gebeurd in Congo, vader’

Karel Cortebeeck. © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Karel Cortebeeck keerde dit jaar terug naar Congo, op zoek naar de zoon die hij in 1974 had moeten achterlaten.

Kleine helden

Stijn Tormans zocht in het diepe Vlaanderen verhalen om te koesteren.

‘Bonjour monsieur Karel, vous serez sans doute très surpris de lire cette lettre.’

Hij rilde toen hij die zin las. Bekeek het beeld van de mulat die bij de brief zat. Decennia eerder, op een blauwe maandag in 1974 in Lubumbashi, had hij de jongen van de foto voor het laatst gezien. Hij was nog een baby, toen. Heel even had hij in zijn kleine hand geknepen.

Karel Cortebeeck uit Zichem is 66. Hij heeft een dansschool en geeft overal in de wereld salsalessen. Maar ook de Afrikaanse ritmes zitten in zijn lichaam. Hij is ermee geboren. Hoewel Zichem oneindig ver van Kinshasa ligt, droomde hij als kleine jongen al van Congo. De heren van Zichem hadden het er vaak over. Zijn vader had er vrienden wonen: kolonialen die met weidse gebaren konden vertellen over het land. En zijn peter gaf les aan de Europese school in Kinshasa.

In het gras van Zichem keek de jonge Karel naar de vliegtuigen die overvlogen. Ooit, zwoer hij toen, zou hij ook naar Congo vliegen. In afwachting daarvan studeerde hij lichamelijke opvoeding in Hasselt. Daarna begon hij te werken bij Bloso, als speelpleinbeheerder. ‘Op een dag kwam er een pater langs die verantwoordelijk was voor de zendingen naar Afrika. Hij zag dat het speelplein goed draaide, en vroeg of ik wilde lesgeven in Congo.’

Ook voor hem was het belangrijk dat ik daar was. Zijn hele leven hadden ze hem uitgemaakt voor bastaard. Nu kon hij tonen dat hij een vader had.

Lang hoefde Karel niet na te denken. ‘Ik moest examen afleggen in het Frans. Niet vanzelfsprekend, want zoveel Frans hadden we op school niet geleerd. Maar ik was geslaagd en werd aangeworven door de paters salvatorianen in Sandoa. In die tijd was een reis naar Congo nog een gigantisch avontuur, het leek echt het einde van de wereld. Van mijn vader mocht ik gaan, maar mijn moeder beleefde slapeloze nachten.’ Karel twijfelde niet. Met een koffer vol gecentreerde, witte pilotenhemden stapte hij op een Boeing 707 van Sabena.

Op 22 augustus 1972, lang na middernacht, landde hij op N’jili Airport in Kinshasa. Het moment staat voor eeuwig op zijn harde schrijf gegrift. De geuren op de tarmac. De hitte ‘die langs mijn benen omhoog kwam’. Maar vooral de euforie. Hij was klaar voor de tropen.

Met een Land Rover werd hij naar Sandoa gevoerd. Daar begon zijn vervoering toch wat te tanen. ‘Een welkomstgesprek was er niet. De paters zeiden gewoon: “Hier is uw slaapplaats.” Toen ik mijn bed opmaakte, zag ik overal gekko’s over de muren lopen, ze leken een beetje op hagedissen. “Hier slaap ik niet!” riep ik nog.’ Waarna hij toch in slaap viel tussen de gekko’s. De paters bleken echte pilaarbijters te zijn: altijd aan het bidden. ‘Maar met de leerlingen klikte het wel. Ook al waren sommigen ouder dan ik – ze werkten nog tussendoor. Ik gaf daar Engels en lichamelijke opvoeding. Samen sporten en zweten, dat smeedt een band. Het hielp ook dat ik een paar woorden Swahili sprak, geleerd uit een boekje dat ik in Leuven had gekocht.’

Het schooljaar was snel voorbij. ‘Na de proclamatie gingen de leerlingen terug naar hun families in de provincie Shaba. Maar ook de leraars mochten de hort op, weg van de gekko’s en de paters. Ze kregen de Land Rover om naar Lubumbashi te reizen. ‘Een laatstejaarsstudente vroeg of ze een lift kon krijgen tot in Kolwezi. Dat lag op de reisroute, dus waarom niet?’ Ze heette Kanon, speelde mee in het kerktoneel en had prachtige bruine ogen. Daar was ook Karel niet ongevoelig voor. De stop in Kolwezi duurde iets langer dan gepland. ‘Het was een mooie zomer, die van 1973. Ik was 22, zij twee jaar jonger. Hoe gaat dat? We waren jong en verliefd, hè.’

In september 1973 begon Karel opnieuw les te geven. Na een paar dagen viel een pater binnen in de les. ‘”Direct naar pater superieur!” beval hij. Toen ik zijn kantoor binnenstapte, zat Kanon daar ook. Ik zag dat ze gehuild had.’

‘”Ze is zwanger”, zei pater superieur. “Heb jij daar iets mee te maken?”‘

‘Ik gaf toe dat ik seks met haar gehad had en stelde voor om met haar te trouwen. Dat was onbespreekbaar. Ik werd op staande voet ontslagen wegens “onchristelijk gedrag”, Kanon werd teruggestuurd naar haar familie. Een andere pater zei me achteraf: “Je had moeten ontkennen dat het kind van jou was. Het had evengoed van mij kunnen zijn.” Maar zo zat ik niet in elkaar. Mijn leerlingen hebben nog geprotesteerd tegen mijn ontslag, maar pater superieur was onverbiddelijk: ik moest eruit.’

'Ik was ervan overtuigd dat ik hem nooit meer zou zien.'
‘Ik was ervan overtuigd dat ik hem nooit meer zou zien.’© Saskia Vanderstichele

Met de Land Rover werd Karel terug naar Lubumbashi gebracht. ‘Het was de bedoeling dat ik zou terugkeren naar België. Voorlopig werd ik ondergebracht bij de salesianen van Don Bosco. Daar kreeg ik een aanbod om les te geven in een school – ze hadden in die dagen een heel goed uitgebouwd onderwijsnet. Ik ging erop in en kreeg een kamer net naast het college. Zodat ze me in het oog konden houden. Geen zottigheden meer.’

‘Op een avond riep de bewaker mij: “Il y a un petit cadeau pour toi.” Daar stond Kanon, met onze zoon. Gewikkeld in dekens. Hij heet Uzani, zei ze.’

Karel nam hem in zijn armen, kneep in zijn babyhandjes, streelde over zijn hoofd.

Iemand nam een foto. Toen moest hij zijn kind weer afgeven. Kanon vertrok weer, ze liet geen adres achter. ‘Later begreep ik dat het in hun cultuur de gewoonte is: kinderen behoren toe aan de mannen van de stam en moeten altijd aan de vader worden getoond.’ Haar familie wilde geld voor de opvoeding. Ik heb toen alles afgegeven wat ik had. In ruil daarvoor eiste ik dat Kanon een naaimachine zou krijgen. Zo kon ze geld verdienen om onze zoon groot te brengen.’

Midden jaren zeventig keerde Karel terug naar België. ‘Ik miste mijn ouders, maar ook mijn zoon. De eerste aan wie ik het vertelde, was mijn papa. “Er is iets gebeurd in Congo, vader.” Ik was bang voor zijn reactie, maar hij was niet kwaad. Hij reageerde zoals altijd heel rustig en wijs. “Als die jongen van u is, moet je ervoor zorgen”, zei hij.’

Karel zocht naar het adres van zijn voormalige liefde, maar de paters weigerden elke medewerking. ‘Uiteindelijk heb ik het opgegeven. Ik ging ervan uit dat ik hem nooit meer zou terugzien. Als hij nog leefde.’

De wereld draaide door. Karel werd leraar in België en danste veel salsa.

Tot er in 1998 plots een brief in zijn bus zat, van ene Uzani. ‘Bonjour monsieur Karel, vous serez sans doute très surpris de lire cette lettre.’ ‘Hij schreef dat hij lang op zoek was geweest naar mijn adres. Zonder succes. Uiteindelijk was een pater gezwicht voor zijn smeekbedes: hij vond dat Uzani het recht had om zijn vader te kennen.’

Na die ene brief werden er nog veel verstuurd tussen Zichem en Congo. ‘We hadden wel wat te vertellen. Ik stuurde ook geld op voor zijn studie, zoals ik aan mijn vader had beloofd. Op een dag schreef ik: “Zorg dat je altijd vrijt met een condoom.” “Dat is een teken dat je bezorgd om me bent”, antwoordde hij. Hij had evengoed kunnen zeggen: “Je had het beter zelf gedaan, papa.”‘ (lacht)

De dingen lopen zoals ze lopen. Uzani is vandaag 43, hij werkt in de mijnindustrie. Hij is getrouwd en heeft drie kinderen. De jongste is een jaar oud en heet Karl, naar Karel uit België. ‘Ik had hem al lang beloofd dat ik zou afkomen. Dit jaar was het eindelijk zover.’ Terug naar de tropen, die hij in de jaren zeventig achterliet. ‘Achteraf bekeken waren die jaren in Afrika de mooiste en meest intense van mijn leven. Dat continent zit in mij. Vooraf hadden ze me nochtans afgeraden om terug te keren. De toestand is er onrustig. Uiteindelijk ben ik niet als toerist gegaan, maar op uitnodiging van zijn bedrijf: als expert mineralen. Terwijl ik daar geen bal van ken.’ (lacht)

Congo staat op ontploffen: de bom ligt klaar, de lont is erin gestoken. Ze zijn alleen de lucifers aan het zoeken

Op 12 juni landde Karel op Lubumbashi International Airport. ‘Uzani stond tegen een loods, samen met twee gewapende soldaten. Ik herkende hem meteen. Hij was netjes gekleed, in maatpak. Zoals op de foto’s. Nadat we elkaar omarmd hadden, gingen we naar zijn huis. Hij woont vrij klein, hoewel hij goed boert.’

Achttien dagen brachten ze samen door. ‘We hebben vooral veel gepraat. Hij vroeg of hij mijn familienaam mocht gebruiken. Met een Belgische naam zou hij veiliger zijn, zei hij. Toen we later in de auto zaten, begreep ik ook waarom. Langs de kant van de weg zagen we hoe iemand vermoord werd. Afschuwelijk. Congo ziet er heel anders uit dan in de jaren zeventig. Het land staat op ontploffen: de bom ligt klaar, de lont is erin gestoken. Ze zijn alleen de lucifers aan het zoeken.’

Toch werd het een memorabele reis, zegt Karel. ‘Het mooiste moment was een feest met zijn vrienden. Voor hem was dat heel belangrijk. Zijn hele leven hadden ze hem uitgemaakt voor bastaard. Nu kon hij tonen dat hij een vader had.’

Ze hebben die avond ook de rumba gedanst, tot grote vreugde van Karel. ‘Je weet wat ze zeggen, hè. Als je danst, leer je elkaar kennen. Die zwarten keken wel verbaasd op: een blanke met ritme in zijn lijf.’ (lacht)

Op het einde van het feest was Uzani dronken. Eerst was Karel kwaad op hem, zoals een vader kwaad kan zijn op zijn zoon. ‘Je drinkt te veel’, wilde hij zeggen. ‘Toen legde hij zijn hoofd op mijn schouder. We keken elkaar aan. Deze keer nam hij mijn hand vast.’

Iemand nam een foto, zoals die keer in 1974 in Lubumbashi. En net zoals toen was die weer mislukt. Maar dat was niet erg, het moment telde. ‘Later heb ik mijn handen ook op die van mijn kleinkinderen gelegd. Dat was een heel bijzonder moment. Ze hadden nog nooit een blanke hand gezien.’

‘Op de laatste dag van mijn verblijf zijn we naar Kanon, zijn moeder, gegaan. Toen we daar aankwamen, droeg ze tuinkleren. Even geduld, zei ze. Een paar tellen later had ze haar mooiste kleren aangetrokken. Dat deed me wel iets. Ze toonde dat die ontmoeting belangrijk voor haar was. Natuurlijk was ze veranderd in die veertig jaar. Behalve haar ogen, die waren nog net hetzelfde. Na Uzani had ze nog zes kinderen gebaard. Maar die naaimachine had ze nooit gekregen.’

Karel is sinds deze zomer terug onder de kerktoren van Bekkevoort, niet ver van Zichem. Maar nog bijna elke dag krijgt hij telefoon uit de tropen: van zijn kleinkinderen, om wat te praten met grand-père.

Hij heeft al vaak teruggedacht aan de reis. Aan zijn zoon, maar ook aan Kanon. Aan haar bruine ogen die niet veranderd waren. ‘Het vuur dat er ooit tussen ons was, is allang verdwenen. Dat verhaal is voorgoed voorbij. En toch vroeg ik me af: “Heb ik haar nu iets verschrikkelijks aangedaan dat haar leven veranderd heeft?” Die ene reis naar Kolwezi in 1973 heeft haar leven natuurlijk omgegooid. Mijn leven ook. Maar iets verschrikkelijks, nee. Integendeel.’

Hij zegt dat hij trots is op die zoon van hem, daar in het land van zijn jeugddromen. ‘Omdat hij onder moeilijke omstandigheden iets gemaakt heeft van zijn leven.’ En dan toont hij de houten olifant die hij van hem en zijn schoonfamilie kreeg. Het symbool van de goede herinneringen en het geduld.

Karel Cortebeeck schreef een blog over zijn avonturen: www.backtocongo.be

Partner Content