Hommeles in de familie Guggenheim: hoe bewaar je een kunstcollectie?

Ludo Bekkers
Ludo Bekkers Kunst- en fotografierecensent

Een kunstcollectie samenstellen is een zaak, ze voor de toekomst vrijwaren is een andere.

Peggy Guggenheim in Parijs in 1930.
Peggy Guggenheim in Parijs in 1930.© Rogi André

Marguerite (Peggy) Guggenheim (1898-1979) die haar vader verloor bij de scheepsramp van de Titanic was het nichtje van Solomon R. Guggenheim, de schatrijke stichter van de Guggenheim Foundation met musea in de Verenigde Staten en Europa onder meer in Bilbao. Ze groeide op tussen kunst en kunstenaars en het was haast evident dat ze de beeldende kunst tot haar levensdoel zou maken. Zowel in de VS als in Europa opende ze achtereenvolgens galeries en bouwde zo een privécollectie op die werken omvatte van ontelbare avant-garde kunstenaars van toen, die later wereldberoemd zouden worden. Man Ray fotografeerde haar en de beeldhouwer Constantin Brancusi en Marcel Duchamp leerde ze in Parijs kennen. Toen ze naar Londen verhuisde opende ze daar de galerie “Guggenheim Jeune” nabij de “London Gallery” waar onze landgenoot Edward T. Mesens de surrealisten toonde. Ze zouden vrienden worden voor het leven.

Haar eerste Londense expositie was gewijd aan tekeningen van Jean Cocteau die er zijn debuut als plastisch kunstenaar maakte. Daarna volgden solotentoonstellingen van Kandinsky, Yves Tanguy en andere bekende en minder bekende kunstenaars. Ze kwam in contact met de internationaal gerenommeerde kunsthistoricus Sir Herbert Read die haar een lijstje bezorgde van kunstenaars waaraan ze beslist niet mocht aan voorbii gaan. Met hem plande ze trouwens de oprichting van een museum voor moderne kunst in de Britse hoofdstad. Met het lijstje trok ze in 1939 naar Parijs, een slecht jaar om plannen uit te voeren. Desondanks liep ze ateliers af en kocht werken van alle kunstenaars die op Reads’ lijstje stonden. Ze vertelde later dat ze in die periode tijd en geld genoeg had om dagelijks een schilderij te kopen. Zo had ze tien werken van Picasso, veertig van Max Ernst, acht van Miro, vier van Magritte, drie van Man Ray, drie van Dali, een Paul Klee, een Chagall en ga zo maar verder. Ze zouden de ken vormen voor een nieuw museum in Parijs. Maar toen de Duitse troepen de Franse hoofdstad naderden vluchtte ze met haar verzameling naar Zuid-Frankrijk en verder naar New York, uiteraard met haar virtuele museum. Opnieuw wierp ze zich in de Big Apple op de kunsthandel en de nieuwe generatie autochtone kunstenaars, zoals onder meer Jackson Pollock. In nauwelijks zeven jaar had ze een verzameling opgebouwd waar gevestigde musea niet aan konden tippen.

Een onrustige en wispelturige dame met een ijzeren wil

Onrustig en eigenzinnig als ze was, liep eens te meer een van haar talrijke relaties op de klippen, ditmaal met Max Ernst met wie ze amper vijf jaren gehuwd was geweest en emigreerde opnieuw naar Europa, ditmaal naar Venetië waar ze, in de Giardini in het leegstaande Griekse paviljoen van de Biënnale haar collectie kon tonen. In 1949 vestigde ze zich in het aangekochte Palazzo Venier dei Leoni aan het Canale Grande. Daar bracht ze haar kunstwerken in onder en het werd meteen een discreet museum van internationaal formaat.

Een werk van de Italiaanse kunstenaar Lucio Fontana in het Peggy Guggenheim museum in Venetië.
Een werk van de Italiaanse kunstenaar Lucio Fontana in het Peggy Guggenheim museum in Venetië.© EPA

Discreet omdat het slechts enkele dagen van de week geopend was en Peggy er effectief in woonde met haar twee opdringerige maar schattige hondjes (Lhasa Apsos ras) zoals we zelf ooit eens mochten vaststellen bij een privébezoek samen met E.L.T. Mesens, haar oude vriend. Ze toonde ons in de tuin twee zerkjes voor gestorven vorige hondjes. Toen ze in 1979 zelf overleed is de urne met haar as in hun nabijheid begraven.

Haar collectie leende ze soms uit aan belangrijke Europese musea en in 1969 aan het Solomon R. Guggenheim Museum in New York City. Kort daarop overwoog ze om zowel haar Pallazo als de erbij horende kunstwerken te schenken aan de Solomon R. Guggenheim Foundation, een donatie onder levenden die bezegeld werd in 1976. Nadat ze slachtoffer was geworden van een beroerte leefde ze in een tehuis in Camposampiero in de buurt van Padua. De zorg voor haar schenking werd opgevolgd door de Guggenheim Foundation.

Ruzie om de erfenis

En nu is er bij de Parijse rechtbank een bittere strijd aan de gang tussen de Stichting en de rechtstreekse erfgenamen. Waarover gaat het. De laatsten stelden vast dat, naargelang de seizoenen slechts een derde of de helft van de verzameling wordt getoond, de typische tuin werd omgevormd tot een open cafetaria. Dat pikken ze niet en ze beweren dat het ensemble (huis, tuin, collectie) zoals het in de geest van de vroegere eigenares opgebouwd werd onvoldoende is gerespecteerd. Bovendien werden een aantal kunstwerken vervangen door anderen die voortkwamen van een schenking van het Duitse echtpaar Schulhof wier namen op een plaquette te zien zijn aan de inkom naast die van Peggy Guggenheim . En nog erger, in de tuin, waar Peggy begraven werd, staan sculpturen afkomstig uit de verzameling van Patsy en Raymond Nasher, er worden party’s georganiseerd en ook hun naam prijkt aan de tuiningang. In het proces is er hier sprake van grafschennis.

Alhoewel de zaak al in 1994 voor de rechtbank werd gevoerd en het toen tot een minnelijke schikking kwam beweren de aanklagers nu dat de overeengekomen afspraken niet werden gerespecteerd en werd nu de “affaire” opnieuw ingeleid. De eisers blijven er bij dat de huidige situatie niet meer beantwoord aan de geest waarin hun grootmoeder haar bezit koesterde en beheerde. Het gaat, volgens hen, om een onaantastbaar moreel erfgoed. De Foundation van haar kant, beschouwt de Venetiaanse locatie als een gewoon museum en niet als een persoonlijke realisatie. Wordt vervolgd aan het hof van Cassatie in Parijs.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content