Ludo Bekkers

‘Maken kunstminnende multimiljonairs officiële musea overbodig?’

Ludo Bekkers Kunst- en fotografierecensent

Kapitaalkrachtige particulieren richten steeds meer hun eigen museum op. Gaan we in Europa de kant op van wat in de Verenigde Staten al lang evident is?

Ook in België werden de musea niet gespaard bij de besparingsronden, zowel federaal als in de gemeenschappen, de provincies en de gemeenten. De toch al bescheiden toelagen werden ingeperkt en dat zal in de toekomst zo z’n gevolgen hebben. In enkele Europese landen zijn mechanismen opgedoken die het officiële museumwezen nog meer pijn gaan veroorzaken.

In de Nederlandse Volkskrant (van linkse signatuur) werd onlangs een eigen enquête gepubliceerd waarin redacteur Marc van den Eerenbeemt vaststelde dat in de kunstwereld een stille revolutie aan de gang is : kapitaalkrachtige particulieren richten hun eigen museum op. En De Standaard van haar kant signaleerde dat Italiaanse bedrijven ambitieuze musea laten bouwen. Wat is er aan de hand en gaan we in Europa de kant op van wat in de Verenigde Staten al lang evident is.

Enkel voor de bourgeoisie

In de meeste landen van Europa waren het officiële instanties, het rijk, de provincies of de steden die ooit besloten om, in de geest van de verlichte opvattingen, de cultuur beschikbaar te stellen voor de bevolking en werden er derhalve musea, opera- en concertzalen gebouwd die voor iedereen moesten toegankelijk worden. Dat in de praktijk alleen de welgestelden daarvan profiteerden was het gevolg van een sociaal probleem. Uitsluitend de bourgeoisie kon financieel deugdelijk onderwijs bekostigen en zich zo cultureel ontwikkelen. Dat resulteerde in mogelijk theaterbezoek, concertpraktjk en zeker ook voor de museale werking die zelden arbeiders en laaggeschoolden over hun drempel kregen. Beeldende kunst was te elitair voor hen en dus bleven ze er weg omdat ze van kunst niets begrepen. In de vorige eeuw kwam daar verandering in. Beeldende kunst richtte zich weliswaar niet expliciet tot het lagere echelon in de maatschappij maar via allerlei vormen van volksopvoeding groeide het publieksniveau en kwam de kunst zelf misschien niet dichter bij de massa, welhaast integendeel, maar er werd, in de media en andere kanalen, voldoende ruchtbaarheid gegeven aan de exploten van de kunstenaars om minstens toch nieuwsgierigheid op te wekken en de publieke belangstelling te vergroten.

Niet uitsluitend gespecialiseerde tijdschriften maar ook de dag- en weekbladen hadden kunstcritici in huis om ruchtbaarheid en commentaar te geven op wat er zich in en rond de kunstwereld afspeelde. Dat heeft meegeholpen bij de ontwikkeling van het galeriewezen plaatselijk en internationaal. In alle grote wereldsteden vestigden zich galeries als privé ondernemingen die mettertijd de allures van multinationals kregen. Opgedreven publiciteit bezorgde bepaalde kunstenaars wereldwijde bekendheid en de grote manifestaties, de Biënnales van Venetië of de Documentas in Kassel hielpen er aan mee om reputaties te bevestigen. Kortom in enkele decennia was beeldende kunst alom een thema dat vele liefhebbers naar het hoofd steeg.

Met lede ogen zien de conservatoren van de befaamde Europese musea de mooiste stukken voor altijd verdwijnen.

Sommigen werden erudiete verzamelaars en ze vormden een persoonlijke collectie die gestaag groeide en op een gegeven moment uitgroeide tot een beleggingsproduct. Zoals aandelen op de beurzen verhandeld werden gingen kunstwerken van hand tot hand via internationaal opererende veilinghuizen, zoals vooral de gerenommeerde, Christie’s, Sotheby’s en Lempertz, om er maar enkelen te noemen. Die kregen een functie en status die vandaag uit de economie niet meer weg te denken valt. Daardoor zijn we dan ook in een situatie beland dat kunst vooral een beleggingsproduct geworden is waarbij het kunstwerk an sich vrijwel uitsluitend in geldwaarde wordt uitgedrukt en verdwijnt in de beveiligde kelders van een superrijke tycoon. Het is verloren voor de kunstliefhebber die het zich wellicht nog zal herinneren van een foto uit de krant of uit een monografie van de betreffende kunstenaar. Dat soort mateloze hebzucht van enkele superrijken heeft ook zijn gevolgen voor de internationale musea. Geen enkele instelling die afhankelijk is van officiële toelagen (en dat zijn vrijwel alle musea in Europa) kan zich in deze tijd nog veroorloven om mee te bieden op een veiling om zich zo een museaal interessant werk, dat de verzameling kunsthistorisch vollediger maakt, aan te kopen. Met lede ogen zien de conservatoren van de befaamde Europese musea de mooiste stukken voor altijd verdwijnen. En zelden zijn de grote verzamelaars bereid om een werk uit hun voorraad uit te lenen voor een tentoonstelling. Zo heeft de kunstwereld zich vooral de laatste vijftig jaar ontwikkeld.

Maar, ondanks alles, zijn er in diezelfde periode in de hele wereld toch ontelbare nieuwe officiële musea opgericht. Het zijn vaak spraakmakende hoogstandjes van wereldberoemde architecten die zichzelf belangrijker vinden dan de functie van het gebouw. Het merkwaardige is, en nu zijn we bij de kern van het verhaal, dat het om zowel officiële als privémusea gaat. En dat laatste fenomeen is een nieuw element in de museumproblematiek. Destijds konden de officiële musea soms rekenen op de onbaatzuchtigheid van grote verzamelaars die hun kunstwerken aan een museum schonken. Ook in ons land zijn de voorbeelden legio want de musea van Brussel en Antwerpen, Gent en Brugge zouden niet zijn wat ze zijn, zonder schenkingen of legaten van vermogende kunstliefhebbers. En, in deze tijden van doorgedreven besparingen zou dit soort mecenaat een welkome aanvulling van het eigen patrimonium betekenen.

Gokken op beeldende kunst

Maar wat zien we nu gebeuren. Het stijgende aantal supervermogens over heel de wereld, en we hebben het dan over multimiljonairs en dito miljardairs, investeert niet meer uitsluitend in rendabele economische beleggingen maar gokt op de beeldende kunst. Ze bezitten een uitmuntende verzameling van werken die op veilingen astronomische bedragen behalen en om die waarden op langere tijd te valoriseren bouwen ze een eigen museum waarmee de officiële musea maar moeilijk kunnen concurreren. Daar is, intrinsiek, niets op tegen. Beter een open museum dan een gesloten bunker. Maar het is een verschijnsel dat de gesubsidieerde instellingen zou moeten doen nadenken over de maatschappelijke én culturele politiek die in de nabije toekomst zal moeten gevoerd worden om hun maatschappelijke rol te blijven spelen.

Ondertussen zitten de nieuwe museumeigenaars ook niet stil. Tijdens de recente kunstbeurs “Arts15” in Londen beslisten ze een eigen museumnetwerk op te richten, de “World Private Museum Association”, met leden van China tot de VS die hun kunstwerken en tentoonstellingen willen laten circuleren over alle continenten. Dat is helemaal nieuw want iedere westerse curator weet uit ervaring hoe moeilijk het is om voor een tentoonstelling werken uit andere musea in bruikleen te krijgen. De nieuwe constructie zal er net uit bestaan dat er gezamenlijk of individueel exposities worden ontworpen maar dat alle musea uit de groep open staan voor uitwisseling.

Particuliere musea staan of vallen vaak met de figuur van de oprichter. De meesten echter zijn wel zo pienter om hun troetelkind onder te brengen in een officiële stichting zodat, zelfs na hun overlijden niet meer aan de grondslagen van hun initiatief kan gemorreld worden. En, in vele gevallen, werd ook een financiële reserve voorzien om onvoorziene situaties te kunnen overbruggen. Voor het onderzoek dat De Volkskrant voerde werd gesproken met betrokkenen, specialisten en kunsthandelaren. Meer dan 150 private musea werden in de telling opgenomen die allemaal werken zonder financiële steun van een overheid, ze hebben geen winstoogmerk, zijn in het bezit van een uitstekende verzameling, ze organiseren wisselende tentoonstellingen en hanteren vaste openingstijden voor het algemene publiek.

Een werk van Richard Serra in het Broad Contemporary Art Museum in Los Angeles.
Een werk van Richard Serra in het Broad Contemporary Art Museum in Los Angeles.© Reuters

De krant geeft enkele markante voorbeelden. Eli Broad (81) maakte fortuin met bedrijven in de huizenbouw, levensverzekeringen en pensioenbeleggingen. Hij is een immigrantenzoon en wil met zijn filantropische activiteiten iets teruggeven aan de maatschappij waarin hij werd opgenomen. In Los Angeles opende in september vorig jaar zijn museum The Broad, Een gebouw dat 125 miljoen euro kostte met elfduizend vierkante meter tentoonstellingsruimte. De collectie omvat zo’n tweeduizend kunstwerken. Het nieuwe privémuseum, dat gratis toegankelijk is wordt concurrentieel met het Museum of Contemporary Art en het Los Angeles County Museum of Art die beiden van Broad al eerder miljoenen schenkingen kregen.

Victor Pinchuck (54) is een staalmagnaat en begon zijn museum in Kiev. Als kunstmecenas wil hij de kwade roep die zijn schoonvader, oud-president van Oekraine, teistert doen keren. Pinchuck die, volgens Forbes goed zou zijn voor 3,2 miljard euro, heeft het voor o.a. Jaff Koons en Damien Hirst. In zijn Art Center werd in 2013, tijdens de gewelddadige protestacties, een tentoonstelling met werk van Jan Fabre geopend met de van Fabre geparafraseerde uitspraak : Schoonheid zal de wereld redden.

Andere voorbeelden vinden hun oorsprong in bedrijven o.m. de Julia Stoschek Collection in Düsseldorf die gesticht werd door mevr. Stoschek (39), oud paardrijkampioene en achterkleindochter van de oprichter van Brose, een fabrikant van auto-onderdelen. De Zwitserse Maja Hoffmann is een van de erfgenamen van het farmaceutica-concern Hoffmann-Laroche bouwt nu het LUMA Arts Center in Arles, een soort cultureel dorp met een hoofdgebouw ontworpen door Frank Gehry. Dezelfde architect werkte ook voor Bernard Arnault (65), eigenaar van de groep LVMH, die het museum “Fondation Louis Vuitton” oprichtte aan de rand van Parijs. Het kostte zowat 100 miljoen euro en de aanwezige kunstwerken een veelvoud. Andere musea opgericht door bedrijven vinden we all over the world zoals het OHD (staat voor de Indonesische tabak tycoon Oei Hong Djien) die in Magelang op Java een museum van hedendaagse Indonesische kunst oprichtte, De mijnbouwmagnaat Bernardo Paz richtte het museum Inhotim op in Brazilië, een kunstlandgoed van 600 hectare met 1300 medewerkers. In Mexico City liet Eugenio Lopèz Alsonso, erfgenaam van Jumex, de grootste sapfabrikant van Mexico, de Britse architect David Chipperfield de vrije hand om een gebouw te ontwerpen om, naar men zegt, de grootste collectie hedendaagse Zuid-Amerikaanse kunst in onder te brengen.

In NRC Handelsblad werd de situatie in Italië onder loep genomen. Redacteur Sam Steverlynck keek rond en stelde vast dat de Collezione Maramotti van het modebedrijf Max Mara, een van de eerste collecties hedendaagse kunst in Italië, in Reggio Emilia, ten zuiden van Milaan, werken bezit die de Tate Modern of het Centre Pompidou jaloers zouden maken. In dit museum zijn er zowat tweehonderd permanent te zien, na reservatie, maar het is een fractie van de duizend werken die de volledige verzameling omvat. Achilles Maramotti begon te verzamelen in de jaren zestig, enkele decennia voor de grote rush op actuele kunst. Zodoende lijkt de collectie nu als een les naoorlogse kunstgeschiedenis, museaal en coherent. In Milaan opende onlangs de Fondazione Prada, ook een modebedrijf, in een combinatie van oude en nieuwe architectuur waarvoor het Nederlandse bureau OMA van Rem Koolhaas tekende. Hier zijn de nieuwste trends in de kunst te zien zoals werk van Elmgreen & Dragset of Damien Hirst. Door hun omvang alleen, onbetaalbaar voor overheidsmusea. Elf jaar geleden opende de Hangar Bicocca, een privaat museum van de bandengigant Pirelli. Het is gratis te bezoeken en men kan in een reusachtige loods een imposant werk van Anselm Kiefer zien. Zeven gigantische torens van brokstukken cement, variërend van 14 tot 18 meter. Zoals altijd bij het werk van deze Duitse kunstenaar is dit ensemble doortrokken van symboliek maar kan het in een publiek museum nooit terecht.

Het einde van de officiële musea?

Vandaag wordt bijster weinig omgekeken naar jonge kunstenaars met alle risico’s van dien.

Barbara Casavecchia, een onafhankelijke curator en critica, vertelde dat door het relatief grote aantal privéstichtingen de perceptie is ontstaan dat er geen officiële musea meer nodig zijn. Het publiek komt sowieso aan zijn trekken. En als er dan een poging werd ondernomen, zoals het Maxxi in Rome van de Israëlische sterarchitecte Zaha Hadid (die ook in Antwerpen een oude brandweerkazerne transformeerde tot een handzame locatie voor het Antwerpse havenbedrijf) liep het helemaal uit de hand. De bouwkosten liepen dermate op dat er haast geen ruimte meer was voor de inhoudelijke invulling. Dat kwam door de traagheid en inertie van de officiële administratie, zowel stedelijk als regionaal, die sterk gelieerd is met de politiek. Na iedere verkiezingsperiode wordt het hele systeem herdacht, omgegooid of zelfs gewist. Daar kunnen wij ook van meespreken. Het is in Italië niet anders dan elders, er moet bespaard worden, en bovendien bezit het land een zo immense schat aan archeologische sites monumenten en klassieke kunst dat, wanneer er al wat schamele middelen te verdelen vallen, de hedendaagse kunst de pineut is.

Maar, in het algemeen gesproken, hebben private stichtingen voor beeldende kunst ook een minder positieve kant. Aangezien zij, in vele gevallen, uitgaan van een bedrijfseigenaar of zijn/haar erfgenamen is het haast evident dat het niet om een louter gratuite geste gaat. Het is een veredelde vorm van zijdelingse publiciteit en daaruit vloeit voort dat er voor kunst gekozen wordt die een zeker prestige heeft. Vandaag wordt, in deze context, bijster weinig omgekeken naar jonge kunstenaars met alle risico’s van dien. En dat is een uitgelezen ontdekkingsveld voor de officiële musea, die over weinig middelen beschikken en dus op avontuur zijn aangewezen. En, zoals in het verleden werd bewezen, is zo’n avontuur met een lucide gids aan de leiding vaak rendabel op langere termijn.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content