Een omvangrijke biografie van Richard Minne brengt een half vergeten Vlaamse literaire reus weer in de herinnering – hoe ‘klein’ zijn oeuvre ook was.

Een persoonlijke anekdote. Ondergetekende is een jaar of tien geleden 500 frank (12,5 euro) kwijtgeraakt aan het toen pas door (niet toevallig) theatermaker Arne Sierens opgerichte Richard Minne Genootschap. De organiserende club trakteerde zichzelf vervolgens op een als ‘volks’ bedoeld mossel-en-frietdiner en hief aan het slot daarvan het Genootschap op, kwestie van niet te overdrijven in het eerbetoon aan de Gentse schrijver Richard Minne (1891-1965). De een kwarteeuw tevoren gestorven schrijver zou daaraan namelijk een hekel hebben gehad.

Dat laatste is niet helemaal zeker; een hekel aan officieel vertoon, ongetwijfeld, maar ook aan blijken van herkenning? Wel integendeel. Minne was zeker niet gesteld op de mandarijnen, de gendarmen en de patjepeeërs van de literatuur – de officiële meneren, de litterateurs, de windhanen, snoezen en sybarieten, zoals hij hen noemde – maar meer bepaald ijdelheid was hem zeker niet vreemd. Eerbetoon weigerde hij niet, hij droeg openlijk het rozetje dat getuigde van zijn onderscheiding als ridder in de Leopoldsorde en voor spijs en drank onder vrienden mocht men hem altijd roepen. Als er maar niet over literatuur werd gesproken, maar over het leven, de dood en de vrouwen, de gewone dingen van de dag dus.

IJdelheid, zo suggereert Minnes biograaf Marco Daane, zij het enigszins vrijblijvend, was zelfs wat hem tot schrijver maakte. Dat gebeurde toen hij als vijfjarige de inhuldiging van het standbeeld van K.L. Ledeganck in Eeklo had bijgewoond. Want gedichten schrijven volstond kennelijk ‘om, een halve eeuw na uw dood, al de fanfaren van ’t gewest aan ’t blazen te krijgen en uw beeltenis in ’t brons op de grote markt te zien verrijzen’, aldus Minne in 1957.

Van de Nederlandse publicist Marco Daane verschijnt morgen De vrijheid nog veroveren, de eerste grote biografie over Richard Minne. De eerste biografie zonder meer zelfs. Want hoezeer Minne ook na de Tweede Wereldoorlog stilaan in de canon werd opgenomen en vandaag als een van de belangrijkste dichters uit de tussenoorlogse periode wordt beschouwd, tot nu toe verschenen over hem alleen een paar brochures of gelegenheidsgeschriftjes, niets meer. Het is al even veelzeggend voor de staat van de Vlaamse literaire monumentenzorg dat Minnes Verzameld Werk nog altijd onbestaande is, al gaf een paar moedige initiatieven van de Nederlandse uitgeverij Van Oorschot er al wel een voorproef van. Louter uit bewondering; toen de legendarische Geert van Oorschot zelf proza publiceerde, koos hij als pseudoniem R.J. Peskens, waarbij de R verwijst naar Minnes voornaam (en de J naar die andere, door Van Oorschot aan de vergetelheid ontrukte Vlaming, Jan van Nijlen).

FEITEN EN WEETJES

De eerste, moeilijk te onderschatten verdienste van Daanes biografie is dus dat ze bestaat. Het vuistdikke boek is zeer uitvoerig gedocumenteerd en brengt tal van feiten en weetjes over Minne bijeen. Al is van spectaculaire onthullingen geen sprake (maar dat hoeft ook niet), het geheel – niet in het minst in de voetnoten – verzamelt ongetwijfeld ongeveer alles wat over Minnes leven aan de weet te komen is. En zeker over Minnes jeugd en vroege volwassenheid is dat niet bijster veel. Over hoe hij na zijn niet voltooide middelbare-schooltijd aan de kost kwam, hoe hij zijn vrouw leerde kennen, hoe hij zich als middenstanderszoon in het socialisme engageerde, hoe zijn eerste ‘serieuze’ literaire contacten tot stand kwamen, daarover blijft veel in het ongewisse en wellicht zal het nooit nog bekend raken.

Een echt ‘grote’ biografie is De vrijheid nog veroveren echter niet. Daane blijft daarvoor te veel hangen bij de strikt chronologische beschrijving. Van duiding, situering of contextualisering is nauwelijks sprake. Niet alleen ontbreken daartoe de voorstudies, Daane is er ook te weinig naar op zoek gegaan. Verklaringen blijven incidenteel en worden amper gesystematiseerd, wat ook blijkt uit het ontbreken van een gedegen conclusie. Bovendien valt Daanes vertrouwdheid met de Vlaamse politieke, mentale, intellectuele en zelfs literaire context vrij summier uit en is zijn beschrijving daarvan niet eens altijd interessant of zelfs maar betrouwbaar.

Daane brengt onmiskenbaar veel sympathie op voor het onderwerp van zijn boek, wat geen bezwaar hoeft te zijn, maar het leidt hem wel tot een zekere kritiekloosheid. Hij volgt Minne te gemakkelijk in diens eigen motiveringen en verklaringen, zelfs al ging het om liflafjes waarvan die zich bediende om zich van lastige vragen te kunnen afmaken. Even snel aanvaardt hij de dingen zoals ze zich voordoen, alsof alles is zoals het is omdat het zo moet zijn, zonder zich daar veel kritische vragen bij te stellen. Minne droomde bijvoorbeeld decennialang van een eigen polemisch blad, dat De Boktand zou heten (wat enkele angry young men in de vroege jaren ’60 inspireerde tot de oprichting van het tijdschrift Bok). Toen hij kort na de Tweede Wereldoorlog de ruimte kreeg voor een eigen ‘Kroniek van de boktand’ in het tijdschrift Zondagspost, bracht hij daar weinig van terecht. Waarom?

Zo is er het verwijt van luiheid, dat hem zelfs publiek werd toegeslingerd door zijn levenslange vriend, mentor, steun en toeverlaat Raymond Herreman. Daane praat dat zonder meer na. Minne beaamde dat verwijt wel eens, al was het maar door het niet expliciet tegen te spreken. Het vindt zijn grond uiteraard in de inderdaad geringe omvang van diens oeuvre. Want al bij al publiceerde Minne – althans in boekvorm – amper één dichtbundel, In den zoeten inval (1926), de roman Heineke Vos en zijn biograaf (1933), Wolfijzers en schietgeweren (1942), een door Herreman samengestelde en door Maurice Roelants ingeleide mikmak van proza, poëzie en brieven, de samen met Herreman geschreven briefwisseling Album 1944 (1944) en het monografietje Cyriel Buysse (1959).

TE WEINIG VRIJE TIJD

Maar was Minne daarom echt ‘lui’? Om te beginnen is veelschrijverij niet per definitie een bewijs van literair talent. Minne maakte er zich ten slotte van af met de bewering: ‘Een bundel goede verzen is meer dan voldoende om een leven te rechtvaardigen’. Talloze keren liet hij evenwel blijken dat hij wel degelijk hard aan het werk was, maar dat het gewoon niet wou vlotten, dat het niet ‘kwam’. Dat de oorzaak daarvoor kon liggen, behalve in luiheid, ook in Minnes weinig professionele ingesteldheid, zijn gebrek aan organisatie of aan de eeuwige rommel op zijn werktafel, zoals Daane suggereert, overtuigt niet.

Bovendien beklaagde Minne zich herhaaldelijk over een gebrek aan vrije tijd, wat hem belette om tijd te maken voor zijn literaire werk. Lange tijd leed hij geldgebrek, ook als gevolg van zenuwzwakte, waardoor hij voortdurend in beslag werd genomen door de zorg om inkomsten. Daar kwam pas zeer geleidelijk beterschap in toen hij bij de Gentse socialistische krant Vooruit aan de slag kon. Maar niet alleen was de journalistiek toen al een veeleisende job, hij had nog schulden af te betalen, zodat hij zijn vrije tijd diende te spenderen aan allerlei bijbaantjes, ook in de reclame (al gaat Daane daar nauwelijks op in), onder meer voor de Lutti-snoepjes.

Maar Minne koesterde vooral een erg hoge opvatting over literatuur, wat hem mogelijk, zeker als het om poëzie ging, tot een zekere pleinvrees of faalangst bracht. Literatuur vond hij een zeer ernstige zaak, die de persoonlijke integriteit van de schrijver direct in het geding bracht. Dat verklaart mee zijn geïsoleerde positie in het Vlaamse literaire landschap en zijn onvermogen om zich achter beginselverklaringen te scharen of bij stromingen aan te sluiten. Altijd keerde hij zich tegen de volgens hem pompeuze maar provincialistische en leeghoofdige doorsnee-productie in Vlaanderen. Hij opteerde voor authenticiteit en nonconformisme en voor een door de Franse literatuur geïnspireerde esprit, die hij in Vlaanderen alleen herkende bij evenzeer in de marginaliteit opererende schrijvers als Raymond Brulez, Joris Vriamont, Julien De Valckenaere of Louis Paul Boon (die hem bij Vooruit zou opvolgen).

Minne streed tegen alles wat de vrijheid beknotte, wat ongetwijfeld in belangrijke mate ook zijn antiklerikalisme verklaarde. Hij had een hekel aan literaire voorschriften en programma’s omdat ze de literaire vrijheid beknelden en dus de authenticiteit inperkten. Minne koos voor een literatuur die niet de literaire kunstmatigheid en formules nastreefde, maar uitging van een bepaalde opvatting van realisme, wat de vaak aards lijkende onderwerpen van diens werk en zijn op het eerste gezicht volkse, maar eigenlijk ingenieuze taalgebruik verklaart.

Niet de verheven onderwerpen of de dito taal (of de volgzaamheid tegenover de canon en de maatschappelijke deftigheid) bepaalden volgens Minne de literaire kwaliteit, wel de manier waarop en meer bepaald de esprit waarmee het werk tot stand kwam, waardoor ‘fantaisisten’ in staat konden zijn de louter realistische beschrijving te ontstijgen. Het leidde hem tot een vaak ironische en directe stijl, waarin veel zinnetjes haast aforismen of zelfs oneliners lijken. Daar was niets ‘gemaakt’ aan; zijn spreekstijl of zijn brieven klonken niet anders. Zo kwam het ook dat hij, onder meer in Wolfijzers en schietgeweren het epistolaire genre herwaardeerde, zoals bijvoorbeeld Jeroen Brouwers veertig jaar later met verve deed in Kroniek van een karakter.

Een gelukkig man schijnt Minne nooit te zijn geweest. Van zijn marxistische jeugddromen, die hem tijdens de Eerste Wereldoorlog in een direct conflict met de socialistische partijbonzen brachten, kwam nooit wat terecht. Idem voor zijn literaire dromen. Hij koesterde vooral een melancholiek verlangen naar een onaardse, authentieke onbedorvenheid. Het dreef hem tot een heimwee naar een zuiverheid die hij in zijn jeugd en in de natuur situeerde, wat hem tot een ware kinder- en dierenvriend maakte. En tot een literatuuropvatting waarin, alle humor en ogenschijnlijke lichtvoetigheid ten spijt, voor lichtzinnigheid geen plaats bestond.

Marco Daane, ‘De vrijheid nog heroveren. Biografie van Richard Minne 1891-1965’, De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen (Open Domein), 532 blz.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content