De Europese burger koestert gemengde gevoelens over de EU. Een pan-Europese enquête, exclusief voor België.

Boeren hebben uitgesproken meningen over Europa. Ze zijn gemiddeld vaker tevreden over de Europese Unie (EU) – maar als ze dan tóch ontevreden zijn, is dat eveneens meer dan gemiddeld. Geen wonder: hun bestaan, hun werk en hun inkomen in de eerste plaats, is in hoge mate afhankelijk van de Europese landbouwpolitiek. Hun mening, positief of negatief, hangt dan af van hun persoonlijke ervaring met de Unie. Diezelfde balans is ook terug te vinden bij het geheel van de Europese bevolking: 41 procent daarvan acht de Unie een goede zaak, evenveel had er kennelijk vooral kwalijke ervaringen mee. Dat blijkt uit een internationale opiniepeiling naar de betekenis en het effect van de Europese eenwording in elf van de vijftien EU-lidstaten.

Het eerste dat in de enquête opvalt, zijn net die gemengde gevoelens. Het zijn vooral de winners, zij die het goed hebben en vertrouwen koesteren in de toekomst, die het meest voor Europa gewonnen zijn: studenten, jongeren in het algemeen, hogere kaders, zij die hogere studies hebben gedaan. Ouderen, mensen met een bescheiden opleiding, lagere bedienden, zelfstandigen en vooral de werklozen onder de Europeanen, zien het het minst zitten met de Unie.

Net als bij de boeren, is het natuurlijk de eigen ervaring met Europa die de doorslag geeft in de kijk op Europa’s eenwording. Ierland is bijvoorbeeld best te spreken over de EU, want dit land, lange tijd een kneusje, kon zijn economische en sociale achterstand spectaculair inhalen sinds zijn toetreding tot de EU. De Grieken tonen zich dan weer gefrustreerd, want ze verwachten van Europa veel meer dan wat ze ervan te zien krijgen – met ontgoocheling als gevolg, bijvoorbeeld wanneer het land niet behoort tot de landen die als eerste de euro zullen invoeren. En Groot-Brittannië blijkt in deze peiling even insulair en sceptisch tegenover de Unie als kon worden verwacht.

ELK LAND HEEFT ZIJN DRAMA

Elk om zijn eigen redenen is zowel bij de Grieken als de Britten de groep die ontevreden is over de EU, groter dan de groep tevredenen; de Britse anti’s zijn 19 procentpunt talrijker, de Griekse 17. Ook Oostenrijk en Italië tellen meer anti’s dan pro’s. In België heerst duidelijk meer tevredenheid over de EU (49 procent) dan ontevredenheid (29 procent). Ook Ieren, Denen en Fransen zijn overwegend pro.

Het profiel van voor- en tegenstanders loopt in België parallel met het Europese gemiddelde, met dit verschil dat Belgische zelfstandigen zich pro-EU uitspreken, terwijl werklozen nog heviger contra zijn: een op twee hoeft Europa niet. Dat laatste sluit nauw aan bij de antwoorden op vragen naar het vertrouwen in Europa op diverse beleidsdomeinen. Bij alle Europeanen is dat vertrouwen het geringst als het gaat om de strijd tegen de werkloosheid (35 procent) en het sociale beleid (43). Elk land zal wel zijn Renault-drama hebben meegemaakt.

In alle landen blijkt Europa’s migratiepolitiek nog het minst van alle beleidsdomeinen vertrouwen in te boezemen. Veel vertrouwen heerst evenwel in de internationale politiek, het milieubeleid en vooral het beleid inzake cultuur en onderwijs. De Belgen spreken zich hier nog positiever uit dan de andere Europeanen. Dat zijn wat vreemde resultaten, aangezien er wel vaker wordt geklaagd dat Europa er maar niet in slaagt om een gezamenlijk buitenlands beleid te ontwikkelen, terwijl het qua cultuur en onderwijs relatief weinig actief is.

Beleid is het werk van instellingen, regeringen en parlementen. Het vertrouwen in de Europese Commissie, Europa’s dagelijks bestuur, bedraagt 39 procent, met variaties van 24 (Groot-Brittannië) tot 56 procent (Ierland). Ook voor het Europees Parlement komen gelijkaardige resultaten uit de bus. Deze cijfers worden echter relevant wanneer ze worden vergeleken met het vertrouwen dat de burger koestert in zijn eigen nationale instellingen. Dan blijkt dat Belgen, Grieken en vooral Italianen meer vertrouwen hebben in de Europese instellingen dan in de nationale. Dat zegt wellicht meer over het diskrediet waarin de nationale politiek is vervallen, dan over de populariteit van Europa.

Slechts 39 procent van de Belgen vertrouwt het eigen parlement, de eigen regering scoort amper 36 procent. De Europese instellingen doen het in Belgische ogen beter: 43 procent voor het parlement, 44 procent voor de commissie. Het vertrouwen in het eigen parlement is het grootst bij Denen en Nederlanders, terwijl deze laatsten ook relatief meer verwachten van hun nationale regering. Wanneer regering en Europese Commissie worden vergeleken, scoort de nationale politiek het best bij Britten en Duitsers, wat bij de Britten vooral komt door de erg lage score die ze de Europese instellingen gunnen.

WEG MET DE DRACHME

Toch is het imago van de Europese Commissie niet bijster positief. Twee derden van de Europeanen, vooral Fransen en Oostenrijkers, vinden het maar een bureaucratisch gedoe. Rond de veertig procent vindt de commissie zwak, de Belgen het meest (46 procent), de Grieken het minst (17). Slechts een kwart van de Europeanen meent dat de commissie echt voeling heeft met gewone mensen; daarover mopperen de Italianen het meest, de Denen het minst. Eerlijkheid en efficiëntie scoren rond de veertig procent, waarbij Spanjaarden en Denen het meest klagen over (gebrek aan) eerlijkheid, Grieken, Ieren en Italianen het minst. Deze laatsten hebben ook het minst te mopperen over Europa’s (in)efficiëntie, Britten en Denen het meest. Uit deze antwoorden blijkt dat de landen die zich het positiefst opstellen tegenover de EU, zoals België, er zich ook het meest kritisch over uitlaten. Bovendien hebben de Belgen een meer uitgesproken mening over de Europese Commissie dan andere Europeanen.

Maar heeft het allemaal wel belang? Amper een derde van de EU-burgers meent dat Europa een invloed heeft op hun persoonlijk leven. België laat nog iets lagere cijfers zien. Van de Duitsers – de bemanning van Europa’s economische locomotief – merkt amper een kwart enige invloed, terwijl dat cijfer bij Grieken en Ieren veel hoger ligt: 47 procent. Invloed werd door de ondervraagden zichtbaar positief begrepen. Als ouderen en werklozen veeleer negatief over de EU oordelen, komt dat omdat ze vinden dat de Unie voor hen weinig te betekenen heeft.

Met de invoering van de euro grijpt Europa toch spoedig in het dagelijkse leven in. Duitsland, dat zijn sterke Mark verliest, ziet dat niet zitten, Spanje al evenmin: het samenvoegen van tevredenen en ontevredenen eindigt op een negatief saldo van respectielijk 17 en 16 procent. Ierland kijkt er het hoopvolst tegenaan: plus 42 procent, België is een goede tweede met plus 36 procent. Ook hier zijn het weer zij die zich door Europa uitgesloten voelen, die het negatiefst tegen de euro aankijken. Maar ook de bedrijfsleiders willen er niet aan: blijkbaar zien ze op tegen wat de euro praktisch zal betekenen.

Dat ze buiten het euroavontuur zullen blijven, vinden de Britten best: 60 procent vindt dat goed, 20 procent betreurt het. Dat de Deense kroon gehandhaafd blijft, vindt bijna twee op drie Denen prima, één vindt het jammer. Geheel anders ligt het bij de Grieken: twee op drie was maar wat graag van de drachme af, amper 17 procent wil van geen euro weten.

Al die Britse scepsis belet niet dat de Britse premier Tony Blair voor de Europeanen – zeker voor de Belgen – de sympathiekste politicus is. Maar zoveel politici kennen de ondervraagden niet. De leiders van de grote landen komen hen wel vertrouwd voor – en genieten ook de meeste sympathie – maar minder dan een derde van de Europeanen weet dat de voorzitter van de Europese Commissie Jacques Santer heet, amper één op zeven identificeert José Maria Gil-Robles als de voorzitter van het Europees Parlement. Eén Europeaan op vijf weet wie premier Jean-Luc Dehaene (CVP) is (de Nederlanders kennen hem het best, de Spanjaarden het slechtst), amper 7 procent vindt hem sympathiek. Europees commissaris Karel van Miert is een onbekende voor zeven Europeanen op acht, met opnieuw Nederland en Spanje als uitersten.

Een uitsmijter voor binnenlands gebruik: 52 procent van de Belgen vindt Dehaene best te pruimen, 29 procent absoluut niet; voor Karel van Miert bedragen die resultaten respectievelijk 46 en 18 procent. Zolang het saldo van die percentages niet negatief is, valt het nog mee, zeker?

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content