Natuurtalent Bryn Terfel verliet have en goed om zijn ster te volgen. De Welshe basbariton was voorbestemd om te zingen.

Twee Welshmen zullen het slotconcert van het seizoen van het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen domineren: scheidend chef-dirigent Grant Llewellyn – volgend seizoen neemt een triumviraat met Philippe Herreweghe over – en de basbariton Bryn Terfel (33). Wales had altijd al een sterke vocale traditie. Grote operastemmen als Gwyneth Jones, Margaret Price, Stuart Burrows, komen daarvandaan. En bij die allergrootsten hoort sinds kort ook het natuurtalent Terfel. Het is snel gegaan. Nog geen tien jaar geleden zat hij nog op school. Hij had voor een zangopleiding gekozen omdat hij het niet zag zitten om het boerenbedrijf van zijn vader over te nemen.

BRYN TERFEL: Ik geloof sterk in het lot. Je leven is op voorhand uitgestippeld. Het was dus logisch dat ik die zo van muziek hield, een talent voor zingen had. Ik zong al op mijn vierde. Daar heb ik altijd van genoten. Naar de Guildhall School in Londen gaan, was een breuk in mijn leven. Het was vreselijk moeilijk voor mij om op zo’n jonge leeftijd mijn thuis te verlaten. Ik liet alles achter, mijn verleden, de hoeve, mijn meisje, mijn familie, en dat voor vijf jaar. Het was ook een zware studie, want ik moest heel wat inhalen. Ik kende niets van klassieke muziek. Daarom zat ik gedurende die vijf jaar bijna constant in de bibliotheek. Maar het was toch een plezier. Ik hield ervan om te leren. Nu nog, op alle gebied. Ik speel graag golf, snooker. Ik leer graag spelen. Ik hou van zingen, ik hou ervan om over zang te leren. Opera’s zijn geschreven en gepubliceerd. Al wat je moet doen is ze kopen en lezen, ze leren en uitvoeren. Alles ligt klaar, het is een deel van ons leven.

Met een boek alleen bent u toch niets.

TERFEL: Toch wel, je moet zoveel huiswerk leveren. Ik stond in “Tosca” in de Nederlandse Opera. Aan die rol ben ik zes maanden voordien al beginnen werken. Ik ga naar een taalcoach, naar mijn zangleraar, verschillende repetitors om de muziek te leren. Alles wat ik kan doen om me in deze opera op mijn gemak te voelen, is gebeurd. Het kost natuurlijk veel geld en tijd, maar bij de eindafrekening heeft het zijn geld opgebracht.

Opera is meer dan zingen alleen.

TERFEL: Dat kom je te weten als je voor een nieuwe productie in een bepaalde stad aankomt. Je komt je collega’s voor het eerst tegen, de zangers, de regisseur, de dirigent. Zij zijn allemaal elementen van een soort vergelijking. Na zes weken ken je al die mensen vreselijk goed. Dan doe je tien opvoeringen en je bent weer weg, naar je volgende opdracht. Je bent ergens zeer kort maar intens en het werk is erg geconcentreerd. Dat maakt deel uit van het leven van een operazanger.

U stond ook al in de Munt Brussel.

TERFEL: Het eerste en tot nu toe het enige wat ik er deed, was een klein rolletje in “Die Zauberflöte”, der Sprecher.

Straks in de Antwerpse Bourla zingt u Mozart, waarmee u uw carrière als zanger begonnen bent. Om de eenvoud?

TERFEL: Je kan het eenvoudig noemen, maar het is de perfecte muziek voor jonge zangers. Je zou dit tegen alle jonge zangers vanaf de eerste dag moeten zeggen: “Zing Mozart, zing alle o’s van Mozart, Figaro, Leporello, Papageno.” Dat is de juiste weg. Ik kreeg het als raad en nu vertel ik het ook aan alle jonge zangers. Het geeft je een stevige basis in de operawereld. Het orkest is er veel kleiner dan bijvoorbeeld bij Strauss of Wagner. Je hebt meer kans om verschillende kleuren en texturen in je eigen zingen te vinden. En het zet je op het juiste platform voor de rest van je carrière.

Op de plaat nam u in de opera “Don Giovanni” zowel de rol van Don Giovanni als die van Leporello op. Haal je die dan niet door mekaar?

TERFEL: Ik heb nog een andere rol in die opera, Masetto, ook al gedaan! Nu moet ik alleen de Commendatore nog doen en ik kan alle mannenpartijen.

Vreemd dat Mozart zoveel diepe stemmen voorschrijft.

TERFEL: Mozart schreef prachtig voor de lagere stem. Je voelt dat aan. “Don Giovanni” is prachtig. Het is voor de basbariton een geweldige uitdaging om alle partijen te kennen. Het creëert een andere blik op alle persoonlijkheden. Volgend jaar zing ik in Parijs mijn eerste Don Giovanni op scène en José van Dam zal er Leporello zijn. Het zal voor mij een prachtige introductie zijn in het karakter van het hoofdpersonage. Het is een Jekyll en Hyde-karakter. Hij heeft dienaren die zijn veroveringen bijhouden, meer dan duizend en drie vrouwen, in Spanje alleen al. Ze zeggen soms wel eens dat het de tenoren zijn die altijd de meisjes krijgen. Jammer voor hen, Don Giovanni heeft er het meest gekregen. Het is een grote opera om met verschillende mensen samen te spelen. Het is een collegiale opera waar je op de andere zangers moet steunen: vooral in de relatie Don Giovanni – Leporello, meester en dienaar.

In Antwerpen zal u ook Engelse songs zingen. Een repertoire dat hier niet zo bekend is.

TERFEL: Dat waren de eerste songs die ik leerde van mijn oud-zangleraar. Hij was bedolven onder de traditie van de Engelse songs. Daarom nam ik ook “The vagabond” op cd op, prachtige liederen die rustig naast die van Schubert of Schumann kunnen staan. Want het is muziek en poëzie. De tijd was rijp om “The vagabond” uit te brengen, want ze stonden nog niet te dikwijls op cd. Het heeft de nodige interesse voor die muziek opgewekt.

Ze komen wel recht uit uw hart.

TERFEL: Dat is zingen! Het komt vanuit je hart. Dat moet zo. Hoe je dat doet? Je moet het wel leren natuurlijk. Maar als je het eenmaal kent, komt alles uit het hart. Door de manier waarop je door je ouders bent grootgebracht. Emoties spelen mee als je zingt. Ik geef zoveel van mijn persoonlijkheid als ik die liederen zing. Het is een tweede natuur om te proberen een portret, een schilderij, een emotie, een karakter, te schetsen. Alle liederen zijn verschillende opera’s en je moet dat het publiek duidelijk maken. Mijn concerten zijn een mengeling van triest en blij, in verschillende talen: altijd Duits, Frans, Welsh, Engels. Er zal altijd wel iets tussen zitten waarvan iemand in het publiek zal genieten.

Iets aan het publiek geven, is dat weggeven?

TERFEL: Nee, het is delen. Ik voel me bijzonder gelukkig dat ik in dit beroep zit. Er is geen andere kunstvorm die vergelijkbaar is met opera en met zingen. In de opera heb je zangers, orkest, dirigent, decors, kostuums… Daar kan niets tegen op! Maar als je na het bouwen van huizen een horloge zou bouwen, als je van het operapodium neerdaalt naar het concertpodium, blijven dezelfde regels gelden. Dezelfde communicatie, je zet hetzelfde talent in. Dat heb je gekregen van iemand. In mijn dorp was maar een winkel, een kerk en twaalf huizen. Waarom zou ik dat talent gekregen hebben? Er wonen miljoenen mensen rondom mij. Waarom werd ik gekozen? Je moet dus genieten van wat je gekregen hebt en er zoveel mogelijk gebruik van maken.

Als u zo positief ingesteld bent, is het dan niet moeilijk om de rol van de slechterik Scarpia in “Tosca” te zingen, om dat te delen met het publiek?

TERFEL: Dit is de menselijke natuur. Aan iedereen zit een slechte kant. Ja toch? Anders zou het leven saai zijn. We zijn allemaal wel eens boos. Als we in de auto rijden en iemand snijdt je de pas af, dan word je toch boos. Maar op de scène is dat anders. Daar is het een bedwongen woede.

Je hebt er zes weken op gerepeteerd. En het is niet zo moeilijk om een slecht mens op het podium te zijn. Want de slechtheid zit al in de muziek, en al wat je moet doen is je eraan overleveren. Puccini heeft) in “Tosca” een perfect tweede bedrijf geschreven. Alles zit perfect, de relaties, de karakters. Nee, dan is het niet moeilijk. Het slechte karakter kleeft aan de basbariton. Kijk maar naar “Hoffmans Erzählungen”, naar “Faust” van Gounod of Boito, naar Nick Shadow in “The Rake’s Progress” van Stravinski. Allemaal slechte personages. En als je ermee klaar bent, dan voel je je alsof je iets gedaan hebt wat totaal van jou verschilt.

U zingt ook het lichtere genre, Rodgers & Hammerstein, heeft dat ook met uw jeugd te maken?

TERFEL: Ik wil dat doen, ik geniet ervan. In de muziek zijn er geen beperkingen, er zijn geen reglementen opgesteld in de aard van “Bryn Terfel kan Rodgers & Hammerstein niet zingen, hij zou dat niet mogen doen”. Niemand zegt ooit zoiets. Daarom kan ik de partituren kopen, ze leren en ervan genieten.

U hebt de ouderlijke boerderij achter u gelaten. Zou u ooit naar een hoeve willen terugkeren?

TERFEL: Nee, mijn vader boert nog altijd, het is nog in de familie, maar ik zal dat nooit doen. Het zit niet in mijn bloed. Het boeren zal stoppen met de generatie van mijn vader, denk ik. Misschien dat mijn kinderen het dan weer willen overnemen. Maar dat moeten zij weten. Wij zijn nooit gedwongen door onze ouders. Mijn vader liet ons kind zijn, hij liet ons onze eigen persoonlijkheid en liet het lot zijn werk doen. En dat is ook wat er gebeurd is. Nu volgen mijn ouders mij wel over de hele wereld. Het is mooi om zien hoe zij reageren op wat ik doe.

Laat één ding duidelijk zijn: we praten hier wel de hele tijd over zingen maar dat is slechts dertig procent van mijn bestaan. Er zijn zoveel belangrijker zaken, ik heb mijn familie, een zoontje, en er is er nog een op komst voor in oktober. Die mensen zijn veel belangrijker dan mijn hele zangcarrière.

Bryn Terfel geeft een concert met het KFOV in de Bourlaschouburg op 3 juli en zopas verscheen een “Don Giovanni” Mozart met Terfel als Leporello onder leiding van Claudio Abbado op DGG 3 cd’s 457 601-2.

Lukas Huybrechts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content