In “De kwetsuur” van Anna Enquist wordt vooral de binnenkant gaaf gehouden.

“Je loopt nu wel zo lekker, maar je hebt een tijdbom in je been die bij elke stap verdertikt; heb je geen pijn in je enkel, voel je niks, voelt het niet anders dan je goede been?” vraagt een bezorgde moeder aan haar zoon in het titelverhaal van de bundel “De kwetsuur”. Het is het enige van de tien verhalen dat over een uitwendig letsel gaat, want in de andere gaat het eerder om de wonden die in het innerlijk van de mens worden geslagen. Maar de bezorgdheid om het broze been zou kunnen fungeren als een metafoor voor de wereld die Enquist met een gevarieerd register openlegt: een aanvankelijk verborgen dreiging waarmee de personages te kampen krijgen en die veel gedaantes kan aannemen – een moeizame relatie tussen ouders en kinderen, zelfmoordgedachten, eetverslaving, onverwerkte jeugd -, maar waaraan de personages toch weten te ontsnappen door op hun innerlijke kracht te vertrouwen.

Die “binnenkant” gaaf houden blijkt dan ook de grootste taak die ze zichzelf opleggen. Dat kunnen de personages alleen maar door zich niet langer vast te klampen aan de goedkeuring van de ouders of door hoe dan ook de verwachtingspatronen los te laten. Als je de verhalen op deze manier probeert te duiden, doet dat nogal pathetisch aan, maar zo zijn ze niet. Om te beginnen zijn ze stilistisch behoorlijk uitgepuurd. En dat is vrij ongewoon voor de Enquist die we kennen uit de rococo-achtige roman “Het meesterstuk” en de eerder romantische opvolger “Het geheim”.

Soms laat ze in deze bundel te veel zien dat de verhalen voor haar een soort oefeningen in technische virtuositeit zijn; het titelverhaal krijgt bijvoorbeeld een nogal opzichtige cyclische structuur en “De man die van teleurstellingen hield” vormt een overduidelijke reeks variaties op een verkeerd begrepen uitspraak die een sneeuwbaleffect veroorzaakt. En de therapeute in de schrijfster komt te nadrukkelijk aankloppen in het slotverhaal “Een haven”, waarin de hoofdpersonages allemaal hun opwachting maken. Als er dan nog een gesprek tussen een personage en een therapeut overheen gegoten wordt, dan weet je dat hier een schrijfster in de keuken staat die al te veel met bindmiddel werkt.

GROTERE VORMBEHEERSING

Toch zitten er verhalen in deze bundel waarin de inhoudelijke elementen door de vorm precies op hun plaats vallen. Dat is zo in het openingsverhaal “De oversteek”, waarin Enquist beschrijft hoe het zestienjarige hoofdpersonage Jacob in het midden van de negentiende eeuw op bot gaat vissen tijdens een strenge winter, samen met zijn oudere broer en zijn vader. Wanneer het noodlot toeslaat, roepen de vader en de oudste zoon de hulp in van God, maar alleen Jacob overleeft. Hier krijgen we een mooi voorbeeld van een personage dat integer probeert te blijven in de moeilijkste omstandigheden en dat wellicht daardoor gespaard blijft. Enquist beschrijft de innerlijke wereld van Jacob op een toepasselijk onderkoelde manier, in een heldere verhaallijn die zich ongenadig naar het einde afwikkelt.

Meteen laat Enquist hier zien dat ze wellicht naar grotere vormbeheersing aan het zoeken is dan wat we van haar gewoon zijn. Het zal de intrinsieke kwaliteit van haar schrijverschap – een gloedvolle manier van vertellen – zeker ten goede komen. Dat betekent echter niet dat Enquist met deze bundel een afscheidssymfonie geschreven heeft en afstand doet van haar vroegere thema’s en motieven. Zo is er de band tussen kunst en leven, die aan de orde komt in “Daer een seigneur zijn handen wast”. We krijgen hier een sterk vrouwelijk hoofdpersonage aan het woord dat in andere gedaantes, maar toch minder geprofileerd, ook wel in andere verhalen in deze bundel opduikt, en dat sterk doet denken aan Wanda Wiericke uit “Het geheim”.

De subtiele toon, de verbinding van de bedenkingen over schilderkunst met beschrijvingen van de mysterieuze Vermeerbezitter die het hoofdpersonage Helena bij een lezing ontmoet en het heen en weer flitsen tussen de verleidingsscènes, de fletse jeugdherinneringen van Helena aan Delft en de enerverende besognes van de literaire agent met zijn zieke moeder, voeren je tientallen bladzijden mee in een taalstuk waarin je de bij Enquist altijd dreigende breedsprakerigheid nu eens niet in de oren geblazen krijgt.

Anna Enquist, “De kwetsuur”, De Arbeiderspers, Amsterdam, 205 blz., 699 fr.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content