Chris De Stoop
Chris De Stoop Chris De Stoop is redacteur van Knack.

Hij, de schrijver, keert terug naar de Vervloekte Bergen in Albanië waar hij vijf jaar geleden ontvoerd werd. Zij, het hoertje, vlucht weg uit dat land na de instorting van de Albanese piramides. ‘Zij kwamen uit het Oosten’, het nieuwe boek van Chris De Stoop, is een literaire, autobiografische vertelling die speelt in het milieu van de ‘sekswerkers’ uit Oost-Europa. Tien jaar na zijn ophefmakende boek over vrouwenhandel ‘Ze zijn zo lief, meneer’, dat nu heruitgegeven wordt. Knack brengt enkele fragmenten, waarin de aanzet gegeven wordt tot de zoektocht naar het Albanese meisje Xhina.

‘Zij die teerhartig zijn, en zij die preuts zijn, en zij die

liever leven in een fictief paradijs van denkbeeldige

onschuld en zuiverheid, doen er goed aan om dit niet te lezen…’

W.T. Stead

Chris De Stoop, ‘Zij kwamen uit het Oosten’, De Bezige Bij, Amsterdam, 208 blz.

Chris De Stoop, ‘Ze zijn zo lief, meneer’, herziene editie, De Bezige Bij, Amsterdam, 216 blz.

En telkens weer tikten de hoertjes tegen het vensterglas, klakten met hun tong, gebaarden naar hem van híér moet je zijn, híér mag je alles, híér kost het bijna niets.

Hij probeerde hen niet te horen, niet te zien, niet te voelen. Hij, de schrijver, richtte nu al zijn aandacht op het groepje mensen bij het bordeel van de Gouden Hoek. In het midden zat een klein, pezig mannetje op zijn hurken, met drie halve aardappels en een balletje in de handen. Duidelijk zo’n ongeschoren, schurkachtig type van de Balkan, met een blauwe piratendoek om zijn kale kop geknoopt.

Vingervlug bewoog het mannetje de drie uitgeholde aardappels over de grond, behendig als een goochelaar die kuikens uit je oren of muntstukken uit je neusgaten plukt. Maar toch was het balletje eronder nog goed te volgen. Twee mannen met petten op wezen aan waar het balletje zat en kregen hun ingezette twintig euro dubbel terug. Zij dachten al dat ze straks voor niets naar de hoeren konden, en nog geld overhouden ook. Maar waren het argeloze voorbijgangers of waren het medeplichtigen? Wie was echt? Die man in de zwarte regenjas wat verderop, dat zou wel de maffiabaas zijn die hier elke middag balletje-balletje organiseerde en de duizenden euro’s winst incasseerde. Ja, toch?

Nee, hij zou het mannetje nu te slim af zijn, dacht de schrijver, die instinctief voelde hem al eerder gezien te hebben, ergens in een andere wereld, een wereld van vervloekte bergen en ingestorte piramides. Schijnbaar achteloos gooide hij hem een biljet van vijftig euro toe. De aardappels schoven, het balletje rolde. Met al zijn zintuigen kroop hij zo diep in de aardappels dat hij helemaal weg was van deze planeet, het tikken op de ramen niet meer hoorde, de borsten en billen niet meer zag of voelde.

Op het eind van het spel zag hij het balletje nog net onder de rechtse aardappel verdwijnen. Zo’n gave, gele, goudeerlijke aardappel uit de polder. Meteen legde hij zijn hand erbovenop. Haast uitdagend keek hij het mannetje in de ogen. En even hield iedereen de adem in. En langzaam werd de aardappel omgedraaid.

Niets.

Met de handen in zijn zakken liep hij snel de hoek om, dicht tegen de gevels van de seksshops en peepshows aan. Wat was er nog echt? Je dacht dat je het zag, maar je zag niet wat je zag. Zelfs een aardappel kon je al niet meer vertrouwen.

***

De zon zakte vuurrood weg achter de uitgeleefde huizen, de avond lag nog even soezend over de rosse buurt, en dan kleurde de lucht in geen tijd zwart. De Oudemansstraat, kort geleden nog de slagader van het Schipperskwartier, was een naargeestige, zieltogende steeg geworden. Verzegelde panden, dichtgespijkerde ramen, neergelaten rolluiken, lege vitrines. Zwarte vlaggen, verwaaide spandoeken, afbladderende affiches. Slechts een paar duistere cafeetjes toonden nog iets van al het leven dat hier vroeger was.

Een groepje dronken mannen tolde uit café ’t Keteltje naar buiten, raapte zichzelf uit de goot op, en sijpelde de straat uit, en dan werd het weer stil. Aan de overkant lagen verse bloemen voor een hoerenraam, dat als een rouwkapel was ingericht. Hier zat enkele weken geleden nog de Ecuadoriaanse travestiet Angela, tot ze werd weggejaagd door de politie, die alle ramen sloot en de hele straat schoonveegde. Daarna had Angela nog een tijdje getippeld en klanten mee naar huis genomen, wat ze vroeger nooit gedurfd zou hebben, bezorgd als ze was om haar eigen veiligheid. Vorige week werd ze met meer dan honderd messteken afgemaakt.

Hij bonkte op Angela’s deur, tot op de bovenste verdieping een raam openging en Gloria haar warrige kop naar buiten stak. De bordeelhoudster en ex-prostituee, die zoals altijd een mobiele telefoon tegen haar oor geklemd hield, gooide haar sleutelbos naar beneden. Hij liep door de peeskamer, waar een wit laken als een lijkwade over het bed lag, naar de trap in het achterhuis.

Er hing een zurige geur als van oude pis.

Er zat schimmel op de gebarsten ramen.

Er groeide mos op de verweerde vensterbanken.

Boven zat Gloria achter het klavier van haar computer gekromd, vanwaar ze weer haar dagelijkse lading woede en walg door het wereldwijde net pompte. ‘Vroeger werkte ik met mijn kut, nu met mijn muis’ lachte ze, schokschouderend, maar haar ogen lachten niet mee. Ze droeg alleen een topje en een rokje. Geen gesloopt lichaam, ondanks het jarenlange gepees, en een gezicht dat nog gezien mocht worden.

‘Het is allemaal met jou begonnen’, begon ze weer, wanneer hij tussen de stapels documenten in de besmeurde canapé wegzakte. Ze stak haar blonde krullen behaagziek naar hem toe als een kopjesgevende kat, maar hij wist wat daar meestal op volgde: geraas en getier alsof er ineens een schok van honderdduizend volt door haar lijf ging. ‘Bijna twintig jaar geleden kwam ik hier aan en was het Schipperskwartier nog de gezelligste wijk ter wereld, waar iedereen iedereen kende. Maar tien jaar geleden, na dat fameuze boek van jou, begon de ene razzia na de andere. En de laatste maanden hebben ze ik-weet-niet-hoeveel sekswerkers gedeporteerd. Stuur ze maar terug, hop!, vort!, en wat er in Albanië mee gebeurt, interesseert niemand.’

Sekswerkers?

Sekswerkers!

‘Maar Gloria’ probeerde hij voorzichtig, ‘de volkse charme was hier al jaren weg. De Albanese…’

‘Ja, begin jij ook al over de Albanese Maffia’, stoof ze op. ‘De Albanese Maffia is een spook. Boerenpummels uit de bergen. Maar iedereen heeft nu blijkbaar stront in de ogen. Prostitutie staat nu gelijk aan mensenhandel staat gelijk aan georganiseerde misdaad staat gelijk aan Albanese Maffia! Lief en zielig mogen de meisjes hier nog net zijn, dan komt er misschien een witte ridder om hen te helpen. Maar al die sterke, lastige vrouwen, die sekswerkers, die hier doelbewust in het vak zaten, zoals mijn meisjes, dat zijn sletten die hun verdiende loon krijgen!’

Ze ratelde maar door. De rosse buurt was altijd een ziekelijke roddelbuurt geweest, en Gloria het grootste orakel van allemaal.

‘Precies’, zei hij.

‘Waarom schrijf je daar dan geen boek over, riddertje?’ vroeg ze, en ze keek hem smalend aan, terwijl ze aan haar hasjpijp zoog en met een tuitmondje rookwolken naar hem blies.

Was het dát waarvoor ze hem had laten komen?

‘Sorry, we spreken er later nog wel over, maar ik heb nu een afspraak aan de overkant’ zei hij, en hij slofte naar de trap.

Hij had een melig, duizelig gevoel in zijn hoofd gekregen.

‘Waar zie je godverdomme die maffia hier in huis?’ riep Gloria hem nog na, terwijl haar borsten over de trapleuning hingen. En loeiend alsof ze een betoging aanvoerde: ‘Hoeren zijn des duivels! Hel en verdoemenis!’

***

Terwijl boven de deur met een nijdige klap werd dichtgeslagen, bleef hij beneden in het piepkleine peeskamertje op de rand van het bed zitten, alsof hij nog over iets wilde nadenken. Wat een troosteloze werkplek. Alleen een kleine radiator voor wat warmte. Wastafel en bidet. Condooms, glijmiddel, sponsjes. De neonreclame van ’t Keteltje aan de overkant liet spookachtige lichtjes door het bordeel dansen. Hellegeesten.

Had hij ooit beweerd dat prostitutie des duivels was?

‘Het is de duivel’, had zijne majesteit de koning hem ooit met zorgelijke blik toegefluisterd.

Ja, zijn boek had ‘ophef’ gemaakt en was ‘als een bom ingeslagen’, zoals dat heette. Eerst had hij nog een storm van kritiek moeten doorstaan, maar daarna was er een golf van morele verontwaardiging overheen gespoeld. Wie zou niet solidair zijn met die arme Filipijnse en Thaise meisjes die zo vreselijk bedrogen, uitgebuit en tot prostitutie gedwongen werden? Iedereen had zich unaniem achter de strijd tegen de mensenhandel geschaard, inclusief het Vlaams Blok. Maar ja, die exotische meisjes zagen er dan ook zo lief uit, zoveel liever dan die onbehouwen Albanezen die later zouden komen.

Hoe vaak had hij niet in het Schipperskwartier geparadeerd voor fotografen en televisieploegen, terwijl de vrouwen als opgeschrikte vogels achter de gordijnen wegdoken? En altijd weer, wat hij ook zei, werd de mythe opgedist van de onverschrokken held die een van de gevaarlijkste misdaadbendes ter wereld had geïnfiltreerd en tal van doodsbedreigingen getrotseerd. Volgens Martin Roth zelfs ‘de moedigste auteur van Europa’. Maar toegegeven, dat citaat was een verzinsel van zijn Duitse uitgever, die de verkoop wat wilde opkrikken. Want ook een boek is een product. En de grens tussen feit en fictie soms smal.

Van het ene op het andere moment was hij beroemd en om-streden. Een cause célèbre. En een populaire quizvraag op televisie. Wie was de auteur van het ophefmakende boek dat insloeg als een bom?

Zijn hoogtepunt van roem en erkenning, zo wilden het de media toch, was toen hij door de koning openlijk gehuldigd en geprezen was. Niemand was immers zo door zijn boek geschokt als de koning. Daarom werd hij, een boerenzoon uit de polder die het nu als schrijver toch ver geschopt had nietwaar?, met veel egards op het paleis ontvangen.

Het ongeluk wilde echter dat hij die dag met flinke vertraging en een grote pleister op zijn voorhoofd op de audiëntie was verschenen.

‘Uw veiligheid baart me zorgen’, zei de koning, die hem een handdruk van perkament gaf. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Ik weet het niet’, stamelde hij. ‘Ik ben beneden aan de trap in een plas bloed wakker geworden. Het is me een echt mysterie, Sire.’

‘Dat kan geen toeval zijn’, sprak de vorst langzaam. ‘Op hetzelfde moment is ook iemand van het paleis in een put gevallen.’

De waarheid was dat hij zich de avond voordien ladderzat gedronken had en ’s nachts met zijn klikken en klakken van de trap was gedonderd toen hij van zijn stamcafé thuiskwam. Hij was nog in allerijl in het ziekenhuis opgelapt, voor hij zich naar het paleis kon spoeden. Maar kon hij zo’n liederlijk verhaal aan de vrome vorst vertellen?

De vorst was zo minzaam en zo hoffelijk. Zo barmhartig en zo ootmoedig. Zo zwaarmoedig ook. Elk woord woog een ton.

Na een lang moment van zwijgen zei de koning dat hij ’s lands bestuurders ter verantwoording zou roepen. Hij noteerde het in een boekje.

Vervolgens piepte zijn polshorloge.

‘Het is de duivel geweest’, besloot de koning, en hij stond op. ‘Omdat u voor het goede vecht.’

Even had de schrijver hem nog willen vragen: hoe herkent u de duivel? Hoe ziet hij eruit? Maar het protocol zei naar verluidt dat je aan een koning geen rechtstreekse vragen mocht stellen.

‘Mijn land is een maffialand aan het worden’, zei de vorst stil en samenzweerderig, terwijl ze naar het bordes liepen. ‘Wij moeten voor een morele tegenbeweging zorgen. Gooi het in de media. Gebruik de publieke opinie als bondgenoot. Maar weet dat de duivel onze strijd tegen het kwaad zal willen boycotten. Hij heeft je gisteren opgewacht en aangevallen. Hij heeft je van de trap geduwd. Hij loert op een kans om je te pakken te krijgen.’

***

In ’t Keteltje was het vanavond weer kokend heet. Het smalle, lange cafeetje zat barstensvol. Bijna honderd hoertjes op een kluitje, vanaf de vensterbank vooraan tot de toiletten achteraan, samengeperst als sardienen in een blik. Vooral Afrikaanse vrouwen, die elders door de politie verdreven waren en die in ’t Keteltje samenstroomden zoals water in een afvoerputje. Maar ook hier waren er al razzia’s geweest en autobussen volgeladen.

Hij nam instinctief een afwijzende en afwerende houding aan, want hij wist dat de schaarse klanten bijna letterlijk besprongen werden. De moordende concurrentie leidde tot bits getrek en geduw. De wanhopigste hoertjes deden het al voor pakweg tien euro, desnoods in een portiek of achter een schutting. Anderen stonden bij de deur om een aalmoes te smeken, als ze al niet wat centen bij elkaar probeerden te stelen. Sommige meisjes, die geen onderdak hadden, hingen hier dag en nacht in steeds dezelfde minuscule kledij rond. Met uitgelopen mascara verzonken ze op elkaars schouder in een halfslaap.

‘Het is ellende troef’ zei straathoekwerker John, met wie hij hier afgesproken had. John, ruige kop, oorbel, paardenstaart, was lang geleden in het Schipperskwartier komen wonen en had jaren op sleepboten gewerkt. Maar de romantiek van de havencafeetjes en de rode lichtjes, die was de laatste jaren ver te zoeken. ‘De seks- industrie is een legbatterij geworden’ zei John.

Het Schipperskwartier was in die tien jaar hard veranderd, onmiskenbaar. Geen plaats meer van folklore, maar van misdaad en overlast. De Albanezen waren van raam tot raam opgerukt. De meisjes gekocht en doorverkocht. Doden en gewonden. Woekerwinsten. Wantoestanden. Sluipverkeer. Zwerfvuil. Wildplassen. Boze burgers. Nultolerantie.

Terwijl hij naar Johns verhaal probeerde te luisteren, voelde hij van alle kanten handen aan zijn lichaam, tastende handen in zijn hemd, graaiende handen die afzakten naar beneden, plakkerige handen van Joyce of Grace of Princess, die in zijn oor fucky-fucky fluisterden, en twentyfive euro only, en the best time of your life. De lingua franca van het hoerendom klonk hem nog altijd vertrouwd in de oren.

‘Hoe ver ging je vroeger toen je undercover werkte?’ vroeg John met een scheef lachje.

‘Tot aan de rand van het bed en niet verder.’

De schrijver gruwde van de afgelikte antwoorden die hij al tien jaar op steeds dezelfde vragen gaf, maar soms moest het nog maar eens een keer.

Hij zat op zijn barkruk te zweten als een kaars die smolt. Moeizaam zocht hij z’n gedachten bij elkaar. ‘Waar zijn die Albanese meisjes naartoe die hier vroeger in de ramen zaten?’ vroeg hij.

‘We vrezen het ergste’ zei John, die de zoveelste sigaret opstak. ‘Toen de politie er de bezem door haalde, hebben de pooiers ze weggevoerd. Ze moeten er nog erger aan toe zijn dan vroeger. Dat is iets waar je nu, tien jaar later, een boek over zou moeten schrijven.’

***

Terwijl de schrijver naar de kaaien liep, monsterde hij de uitgeteerde panden waar tot een paar dagen geleden nog Albanese meisjes zaten. De rieten stoeltjes stonden ondersteboven achter de ramen alsof ze tijdens een vlucht halsoverkop waren achtergelaten. Waar waren ze nu?

Niet in het opvangcentrum, dat weer helemaal volgeboekt bleek.

‘Ze zwermen uit. Ze gaan ondergronds. Ze doen het clandestien in achterkamertjes’ dacht de opvanger van dienst. Volgens hem werden de bordelen in de eeuwenoude hoerenstraatjes opgeruimd om plaats te maken voor exclusieve bouwprojecten van vastgoedmakelaars. Volgens het stadsbestuur om een eind te maken aan mensenhandel en andere misstanden. ‘Maar wat heet nu allemaal mensenhandel? Zelfs een onschuldig naaikransje werd hier al opgerold als hol van vrouwenhandel.’

Zat daar geen stof in voor een verhaal?

Tja, waarom niet.

De eerste reclameborden voor dure lofts en penthouses waren al in het straatbeeld te zien. Onder de borden lag een kortgerokt meisje in een krul rond een paal. De motregen trok strepen door haar make-up.

***

Hij dacht terug aan die ene keer dat hij hier in een limousine was voorbijgereden, een koninklijke limousine, langs de hoerenbuurt, tot op de Grote Markt. Op het S choon Verdiep van het stadhuis ging hij met de koning en zijn gevolg achter de grote tafel van de raadszaal zitten, alsof ze de vierschaar waren. Aan de andere kant schoven de hoogwaardigheidsbekleders aan: de minister, de gouverneur, de procureur, de commissaris, de burgemeester.

Buigend, knikkend, kuchend, prevelend, slijmend, stamelend, stotterend, trillend, tandenknarsend, handenwringend, op hun snor bijtend, rond de pot draaiend, om verschoning vragend.

‘Wat hebt u eraan gedaan?’ wilde het staatshoofd weten.

Er klonk ongeduld in zijn stem. Er was die weken razzia na razzia geweest. Er waren talloze prostituees gearresteerd.

De functionarissen doken onder in woorden die niets zeiden en in zinnen die nergens naartoe gingen.

‘De slachtoffers worden een tweede keer mishandeld’, sprak de vorst streng. ‘Terwijl de daders ongemoeid blijven, worden de vrouwen aangehouden en uit het land gezet.’

De stilte viel als een steen. Het was een moment van grote gêne.

‘Heren, dat kan toch niet meer!’

En ineens vonden ze elkaar in een vlucht naar voren.

‘Als we ze een vergunning geven, worden we overspoeld, Sire!’ zei de procureur.

‘Als we de poort openzetten, krijgen we ze nooit meer dicht, Sire!’ zei de burgemeester.

‘Als we niet repressief optreden, loopt het helemaal uit de hand, Sire!’ zei de gouverneur.

De koning keek droef opzij naar de schrijver.

‘Ik heb vandaag met een Oekraïense vrouw gesproken’, sprak hij. ‘Zij was slachtoffer van de kernramp in Tsjernobyl. Zij was daarna slachtoffer van mensenhandel. Zij kocht hier een hond om voor te zorgen. De hond had papieren. Nu vraagt zij mij: waarom krijgt mijn hond papieren en ik niet? Heren, wat moet ik deze vrouw antwoorden?’

***

Toen de schrijver wat later uit zijn auto stapte, waaide de geur van paard hem uit de wei tegemoet. Onder de bomen zag hij, niet voor het eerst, een koppeltje liggen vrijen. De maan, een grote schijf van waterig wit en geel, stond pal voor zijn woning, een oud landhuis diep in het groen. Dubbele sloten, elektronisch alarm, inbraakbeveiligde deuren, want ook hier werd gezegd dat ‘ze’ zouden komen. Het geboefte uit het Oosten. Dat rooft en moordt en brandt en gijzelt en verkracht er maar op los. Of zoiets.

De schrijver deed alle sloten achter zich dicht en hing de autosleutels duidelijk zichtbaar aan een haakje in de gang, zodat eventuele autodieven hem niet ook nog uit bed moesten sleuren. Het huis was vol slaap en welbehagen. Op kousenvoeten ging hij naar de badkamer. Hij probeerde zijn eigen drankadem te ruiken. Maakte zijn gezicht schoon. Wreef uierzalf in zijn poriën. Borstelde de schilfertjes uit zijn nek. Nu hij de middelbare leeftijd bereikt had, was het niet meer tegen te houden. Het verval. Het grijs. Het craquelé.

Hij haalde een flesje bier uit de koelkast en nam plaats achter zijn bureau. Het grote pak documenten, dat hij uit het Schipperskwartier had meegekregen, gooide hij in een hoek van de kamer. Terwijl hij het flesje langzaam leegdronk, zag hij dat een bombardement van e-mails had toegeslagen. Allemaal van Gloria, de webmaster van de rosse buurt. Als zijn computer maar weer niet vol virussen en wormen zat. Dat was de onveiligheid die hij nu nog het meest vreesde.

‘Heb je de dossiers al gelezen?’ begon de eerste e-mail, ‘natuurlijk niet want het riddertje is niet meer zo fris en alert als tien jaar geleden!!! maar kijk eerst eens op de website van attackingthedevil wat je grote voorganger, de Britse journalist en publicist William Stead, ervan gebakken heeft! REMEMBER, riddertje?’

Toen hij op de link had geklikt, zag hij op de startpagina een oude foto in sepia van honderd jaar geleden: een man met een lang gezicht, donkere ogen, uitgesproken neus, snor en baard, vastberaden blik. De zoon van een predikant en zelf een echte puritein, die zijn werk zag als ‘een glorieuze kans om de duivel aan te vallen’. Schreef bijbels bevlogen over maatschappelijke problemen. Werd de pionier van de sensatiepers. Was het beroemdste slachtoffer van de ondergang van de Titanic.

Wat had hij in godsnaam met deze sensatiebeluste wereldverbeteraar en hemelbestormer gemeen? De teloorgang misschien?

Hij klikte terug naar de e-mail van Gloria en las verder: ‘Als je ’t niet ziet zitten om aan dat pak documenten te beginnen, begin dan met het dossier van Xhina, een uiterst intelligente Albanese vrouw MET HAAR OP HAAR TANDEN!!! die heeft een baanbrekende vereniging voor sekswerkers opgericht, vraag haar maar vlug om een interview op het adres WomenoftheWind @yahoo.com, dan zal je wel anders pie- pen!’

Women of the Wind?

Hij begon in het pak te wroeten, maar vond het niet meteen. Dé grootste verandering in de voorbije tien jaar was duidelijk dat er nu bergen papier over volgeschreven waren. En ook, zo stond in bijna alle documenten, dat de sekshandel uit het Oosten ontploft was. Vijfhonderdduizend slachtoffers per jaar in de Europese Unie, zei de Internationale Organisatie voor Migratie! Vier miljoen wereldwijd! Ongelooflijk!

In vogelvlucht ging hij door de papieren van Xhina, die onderaan het pak bleken te liggen. Ontvoerd, uitgebuit en verkocht. Opgepakt, opgesloten en op het vliegtuig gezet. Haar asielaanvraag afgewezen als ‘bedrieglijk en kennelijk ongegrond’. Een dossier van dertien in een dozijn. En dan?

Hij keek naar de fotokopie van het pasfotootje bij haar ‘bevel om het grondgebied te verlaten’. Felle donkere ogen, arrogant lachje, opvallend geverfde lippen, twee haarslierten die naar voren hingen. Het meest eigenwijze gezicht dat hij in lang gezien had.

Ze had in haar asielaanvraag van een paar jaar geleden beweerd dat ze deelgenomen had aan ‘een volksopstand naar aanleiding van een piramidespel’, waarbij haar vader zogezegd om het leven was gekomen.

In Drinesh in de Vervloekte Bergen.

Het ergste aan het ouder worden vond hij nog de toegenomen inertie, besluiteloosheid, twijfel en onzekerheid. Vroeger kende hij geen angst voor het onbekende en het onverwachte. Zag geen gevaar, leverde zich over aan het lot, vertrouwde erop dat het hem niet zou overkomen. Hij had het ook altijd gered, al had hij enkele keren danig in het nauw gezeten. Maar dat gevoel van volmaakte gerustheid was hij in de Vervloekte Bergen voorgoed kwijtgeraakt. Sindsdien moest hij zijn eigen angstschimmen in de ogen zien.

Het spannendste moment van de dag was nu wanneer ‘de moedigste auteur van Europa’ ging kijken hoeveel eieren zijn kippen gelegd hadden. En hoe zijn komkommers het deden. En de koppeltjes onder de bomen.

Chris De Stoop

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content