Met hun mobiele kliniek bieden de Israëlische dokters van ‘Artsen voor Mensenrechten’ medische hulp aan de noodlijdende bevolking in de Palestijnse gebieden. Een reportage uit de Westelijke Jordaanoever.

‘Als je geen vergunning voor de Westoever hebt, dan mag je niet verder’, zegt de Israë-lische soldaat bars, terwijl hij zijn wijsvinger op Achmed, onze kalme Palestijnse chauffeur, richt.

We zijn om negen uur uit Israël vertrokken. Een konvooi van drie minibusjes met een aanhangwagentje met medicijnen. Aan boord twintig Israë- lische artsen, verpleegsters en andere vrijwilligers van ‘Artsen voor Mensenrechten’, een organisatie die het recht op gezondheidszorg in Israël en in de bezette gebieden beschermt en bevordert en met haar mobiele kliniek directe medische hulp biedt in de Palestijnse gebieden.

Onze bestemming is de enclave Salem, Azmut en Dier Al Khatab, drie dorpen die diep in de Westelijke Jordaanoever liggen, ten oosten van de Palestijnse stad Nablus en naast het Palestijnse vluchtelingenkamp Balata.

Zonder problemen zijn we de checkpoint Tulkarem, de poort in het afscheidingshek, gepasseerd. Maar als we de Westoever binnenrijden, worden we geconfronteerd met een netwerk van wegversperringen en militaire checkpoints die onze reis bemoeilijken.

Bij iedere checkpoint speelt zich hetzelfde tafereel af. Lange rijen wachtende Palestijnen worden door soldaten met geweren nauwlettend in de gaten gehouden, vrachtwagens en busjes worden nauwkeurig gecheckt. Het is een grimmig beeld.

Men vraagt ons eindeloos wie we zijn en waar we naartoe gaan, en nadat men onze papieren heeft gecheckt, mogen we doorrijden.

Als we denken dat we eindelijk door de laatste controle in Haware zijn, wordt ons busje ter hoogte van de stad Nablus plotseling klemgereden door een jeep van het Israëlische leger en een overvalwagen van de politie. We worden gescheiden van de rest van het konvooi, dat wel mag doorrijden.

‘Ik vroeg je om de vergunning’, bitst de sergeant weer tegen Achmed.

Onze uitleg dat de eerste bus in het konvooi alle papieren, dus ook de vergunning heeft en ons aanbod om de chauffeur van de eerste bus te laten terugkeren met de papieren, blijken nutteloos.

We worden onder militair geleide teruggebracht naar de laatste checkpoint, waar de sergeant ons zonder enige uitleg anderhalf uur in de brandende zon laat wachten. Dan mogen we om een even onverklaarbare reden vertrekken. Het is inmiddels halftwaalf.

‘De immobiliteit die door al die wegversperringen en controles wordt veroorzaakt, is nu juist het grootste probleem bij de medische zorg in Palestina. Door een netwerk van 39 permanente controleposten en honderden wegversperringen ligt het verkeer praktisch lam’, legt Shabatai Gold, coördinator van Artsen voor Mensenrechten uit. ‘Een groot aantal doorgangswegen is trouwens alleen toegankelijk voor Israëliërs en niet voor Palestijnen. Zieken kunnen niet bij de medische centra in de grote steden komen omdat hen de doorgang wordt ontzegd. En als ze via de velden de stad proberen te bereiken, lopen ze het risico dat er op hen wordt geschoten.’

Het binnenland is bijna ontoegan- kelijk geworden voor hulpverleners, ambulances, en artsen.

Uit een recent veldonderzoek van de hulporganisatie blijkt dat er in de Westoever vele enclaves zijn waarvan de bewoners werkelijk in de val zitten. Ze kunnen niet met een auto naar de stad reizen. Alle toegangswegen zijn volledig afgesloten en ambulances kunnen niet bij de dorpen komen. Er zijn betonblokken midden op de weg, vijf meter hoge muren in de velden, twee drie meter diepe sloten. Zodat de zieke bewoners zelfs niet te voet bij een ziekenhuis kunnen komen. En als de patiënten er toch in slagen om over al deze hindernissen te klimmen, dan lopen ze het risico dat ze door soldaten worden aangehouden en onverrichter zake moeten omkeren.

Applaus

De provisorische kliniek van Artsen voor Mensenrechten in Salem, een oud gebouw zonder enige voorzieningen waarvan ramen en deuren allang zijn verdwenen, is overvol. Honderden zieken hebben zich voor de ingang verzameld en onze busjes worden met applaus verwelkomd.

Salem was ooit een rustig, idyllisch dorpje in de heuvels, aan de rand van de grote stad Nablus. Het is eigenlijk niet meer dan een soort langgerekte straat met kalkstenen huisjes en kleine winkeltjes. Er was een druk en levendig verkeer van Salem naar Nablus, want Salem is voor zijn onderwijs, werkgelegenheid en gezondheidszorg grotendeels afhankelijk van deze Palestijnse stad.

Maar sinds de intifada is Salem veranderd in een soort gevangenis. De meer dan tienduizend bewoners van de enclave Salem, met de naburige dorpjes Dier Al Khatab en Azmut, zijn maandenlang door vele wegversperringen en de strikte controle afgesloten van de buitenwereld. Medische hulp was niet meer mogelijk.

Maar vandaag heeft het leger een gedeeltelijk onverharde weg naar Salem geopend en kan de ambulance naar binnen rijden.

In de wachtkamer, voor de behandelkamers van de artsen, staan de mensen dicht op elkaar gepakt. Een bonte mengeling van mannen, vrouwen, kinderen en zuigelingen. Sommigen wachten hier al sinds acht uur vanochtend. Een ding hebben ze gemeen: ze willen vandaag behandeld worden door de dokter, want wie weet of dat de komende maanden nog mogelijk zal zijn.

Ik raak in gesprek met Zahari, een vriendelijke, gebogen oude vrouw. Haar grijze sluier verbergt het grootste gedeelte van haar gezicht, maar haar warme amberkleurige ogen verraden dat ze eens een schoonheid moet zijn geweest.

Zahari is vanochtend uit het naburige dorpje Dier Al Khatab, zo’n vijf kilometer verderop, komen lopen. ‘Ik loop moeilijk, want ik heb al vier jaar verschrikkelijke rugklachten’, legt ze uit terwijl ze met haar hand over de pijnlijke plek wrijft. Zahari heeft een aantal keren geprobeerd om te voet het ziekenhuis in Nablus te bereiken, maar keer op keer namen de soldaten bij de checkpoint haar identiteitskaart in beslag. ‘Ze lieten me uren wachten en stuurden me dan weer terug. Mijn zaak was niet urgent genoeg, zeiden ze.’

Zahari voelt zich hulpeloos en gefrustreerd. Ze komt uit een degelijke boerenfamilie, zegt ze. Bij hen vind je geen terroristen of activisten. Zij heeft een olijfgaard buiten het dorp en kan in haar eigen inkomen voorzien. Maar nu is de oogsttijd aangebroken en verbieden de soldaten haar om naar haar land te gaan. ‘Kijk, dit is mijn land. Ik ben hier geboren en mijn familie woont hier al generaties lang. Maar ik zit hier opgesloten. Ik kan nergens meer naartoe en de olijven rotten aan de boom.’

Na vier jaar intifada tekent zich in Palestina de humanitaire ramp af.

Er zijn bijna 2800 Palestijnse doden onder wie 560 kinderen, zo blijkt uit de cijfers van B’tselem û het Israëlische informatiecentrum voor mensenrechten in de bezette Palestijnse gebieden. Er werden 620 Palestijnse huizen vernield door het leger. Voor de intifada werkten 150.000 Palestijnen in Israël; nu is dat aantal teruggebracht tot nog geen 35.000. Het werkloosheidscijfer ligt in grote delen van het land op 90 procent.

En van de 2,2 miljoen Palestijnen in de Westoever leeft nu meer dan 60 procent onder de armoedegrens van 2 dollar per dag.

Volgens een recent rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zijn er indicaties dat ook het gezondheidsniveau in de Palestijnse gebieden achteruit holt. De aanhoudende militaire maatregelen, maar ook de achteruitgang van de sociaal economische situatie hebben hun impact op de gezondheidszorg.

De feiten liegen er niet om.

Voor de intifada lag de immunisering van kinderen tegen infectieziekten op 100 procent. Nu heeft de organisatie vastgesteld dat slecht 75 procent het gewenste immuniteitsniveau heeft. Reden hiervoor is een gebrek aan vaccins. Door de vele controles aan de checkpointen waarbij de koelboxen moeten worden geopend, gaat een deel van de vaccins tijdens het transport verloren.

Uit een recent veldonderzoek blijkt dat 75 procent van alle kinderen een vitamine A-deficiëntie heeft, wat wijst op permanente ondervoeding. Vervolgens ziet slechts dertig procent van alle zuigelingen een consultatiebureau. En als een medische noodsituatie zou uitbreken, is het de vraag of evacuatie van de bevolking überhaupt mogelijk zal zijn.

Onmachtig

Josepha, een gepensioneerde huisarts uit de Israëlische stad Migdal Ha Emek, legt de broodmagere baby Kamal op de behandeltafel. Het kindje is zeven maanden, maar heeft de omvang van een pasgeborene.

‘Dat zie je vaker’, legt Josepha uit. ‘Door de slechte voeding hebben de kinderen niet alleen een laag gewicht maar ook een achterstand in de groei.’

De moeder is alleen en heeft geen geld. Ze legt uit, dat het jongetje al dagenlang buikloop heeft en koorts. Josepha checkt de buik van het huilende kind.

Een keer per maand trekt Josepha met de mobiele kliniek door de Westoever. Ze werkt als een razende Roeland en helpt op één dag tussen de vijfentwintig en dertig patiënten.

‘Eigenlijk help ik iedereen. We gaan pas naar huis als we alle wachtenden geconsulteerd hebben. Niemand wordt hier weggestuurd.’

Gelooft Josepha dat het initiatief van de mobiele kliniek succes heeft en vindt ze dat ze concreet hulp kan bieden?

‘Ach, af en toe heb ik het gevoel dat we dweilen met de kraan open. Er zijn zoveel hulpbehoevenden, het probleem is zo omvangrijk, dat we maar aan een fractie van de mensen medische hulp bieden. Als je bijvoorbeeld aan een pa-tiënt met epilepsie medicijnen verstrekt, kun je hem niet garanderen dat je hem de volgende maand weer kunt helpen, want misschien is dan de weg naar zijn dorp afgesloten of krijg ik geen toestemming om in de Westoever te reizen’.

Ook Salah Haj Yihyeh, directeur veldonderzoek van Artsen voor Mensenrechten, voelt zich soms onmachtig.

‘Wij behandelen momenteel zo’n 22.000 patiënten per jaar, verspreid over het hele gebied van Jenin tot Hebron. We zien dat de lokale medische voorzieningen ontoereikend zijn. De Palestijnse ziekenhuizen beschikken vaak niet over de nodige medicijnen en de medische staf is onderbezet. Chemotherapie en radiotherapie voor kankerpatiënten ontbreken bijvoorbeeld volledig. Bovendien zien wij een toename van het aantal patiënten in onze kliniek omdat zij de medische hulp in de ziekenhuizen niet meer kunnen betalen en dus opteren voor onze gratis hulp. Wij proberen zoveel mogelijk mensen te helpen, maar zijn financieel gelimiteerd.’

Volgens Lee Jong-Wook, directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), is het ernstige gebrek aan fondsen een van de hoofdproblemen van de Palestijnse gezondheidszorg. Weliswaar wordt er hulp geboden door internationale organisaties als Unrwa (United Nations Relief works agency for Palestine), die medische zorg aan de vluchtelingenbevolking biedt, niet-overheidsorganisaties en privé-gezondheidsdiensten, maar ook deze organisaties beschikken over onvoldoende financiële middelen en onvoldoende mobiliteit.

Om tegemoet te komen aan het mobiliteitsprobleem van de gezondheidswerkers en de patiënten is decentralisatie van de gezondheidsdiensten volgens de Jong-Wook noodzakelijk. En in die context is financiële ondersteuning door de internationale gemeenschap – die momenteel nog te gering is – een must.

Als ik de kliniek uitloop, wenkt Jarir, de chauffeur van de ambulance mij. ‘Ik wil je wat laten zien’, zegt hij mysterieus. Hij toont me de kogelgaten aan de zijkant van de ambulance. Vorige week is hij beschoten. ‘Mijn werk wordt me praktisch onmogelijk gemaakt’, zucht Jarir. ‘De Joodse settlers bekogelen mij met stenen of – nog erger – schieten op de ambulance. Ik had nota bene een zieke aan boord toen er op ons werd geschoten.’

Ook de wegversperringen geven Jarir veel problemen.

Hij herinnert zich hoe hij enkele weken geleden een zwangere vrouw, haar weeën waren al begonnen, met spoed naar het ziekenhuis in Nablus bracht. Bij de checkpoint in Nablus werd zijn ambulance aangehouden.

‘De soldaat zei tegen mijn patiënte dat zij zich moest uitkleden, omdat hij haar buik wilde zien, om vast te stellen dat ze zwanger was. In onze wereld is het ondenkbaar, dat een vrouw zich voor een vreemde man ontkleedt en ik vroeg de soldaat om de hulp van een vrouwelijke militair. Die zou binnen vijf minuten komen, werd me verzekerd.’

Maar Jarir wachtte tevergeefs en zijn patiënte beviel met zijn hulp in de ambulance.

‘Deze vrouw en baby hadden geluk – ze zijn gezond – maar soms lopen spontane bevallingen bij de checkpoint minder goed af en overlijdt de baby ter plaatse. Weet je, het gaat om incidenten en het zijn geen schokkende aantallen die het sterftecijfer van zuigelingen beïnvloeden, maar vanuit gezondheidsoogpunt is zo’n situatie toch godgeklaagd.’

De 36-jarige Jarir is vader van vier kinderen. Zijn vrouw dringt erop aan dat hij dit werk opgeeft, maar Jarir gaat koppig door. ‘Dit werk is noodzakelijk en als ik het niet doe, wie doet het dan?’

Lege ogen

Als de laatste patiënten de kliniek verlaten en de medicijnen en instrumenten weer in het busje worden geladen, verschijnt zij ineens in de deuropening. Een frêle madonnafiguurtje met een bruine sjaal, gedrapeerd om het hoofd.

Ze kijkt mij met lege ogen aan. Iglaz werd zeventien jaar geleden blind geboren. Ze woont met haar moeder en haar vijf broertjes en zusjes in Salem.

Iglaz’ vader is drie weken geleden onderweg naar zijn werk zomaar doodgeschoten.

‘Mijn vader was een eenvoudige buschauffeur hier in het dorp. Het was een ongeluk. De kogel was niet voor hem bestemd, heeft het leger ons verzekerd’, vertelt ze in perfect Engels, dat ze zichzelf via de Engelse radio heeft aangeleerd.

Iglaz is niet boos om wat er gebeurd is. Wel is ze erg verdrietig, want ze hield veel van haar vader.

‘Hij geloofde dat mijn blindheid verholpen kon worden en heeft stad en land afgebeld om medische hulp voor mij te zoeken. Maar de artsen zeiden dat ik niet in aanmerking kwam voor een operatie.’

De dood van Iglaz’ vader heeft financiële consequenties, want het gezin heeft geen inkomen meer. Iglaz weet niet waarvan ze nu moeten leven.

Ze zit in de laatste klas van een gewone middelbare school – een blindenschool bestaat niet in Salem – en hoopt dat ze haar studie kan afmaken.

Heeft Iglaz nog hoop voor de toekomst?

Ze glimlacht. ‘Ik wil lerares Engels worden hier op school. Daar ga ik heel hard voor werken. En misschien, als God het wil, zal ik ooit nog kunnen zien.’

Even betrekt haar gezichtje: ‘Maar mijn vader zie ik nooit meer.’

Door Simonne Korkus

75 procent van alle kinderen heeft te weinig vitamine A, wat wijst op ondervoeding.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content