Wees niet ongerust, beste lezer, u hoeft dit exemplaar niet buiten het bereik van kinderen te bewaren. Mocht u de titel met enig argwaan gelezen hebben, laat mij u dan verzekeren dat deze in overdrachtelijke zin bedoeld is.

Mijn vriend Guido had me uitgenodigd om een aflevering van de tv-reeks “Xena, the Warrior Princess” te komen bekijken. Het was – naar hij beweerde – opgenomen door een van zijn kleinzonen, hoewel ik hierover zo mijn twijfels heb. Na dertig minuten moest ik toegeven dat het een opmerkelijk brokje ongezonde ontspanning was.

Lucy Lawless, die de hoofdrol vertolkte, is er eentje waarbij de vechtende dames uit de stripverhalen onzer jeugd in het niets verdwijnen. Vele dezer Dolle Mina’s hebben ons pad gekruist. Winona, de trouwe gezellin van Erik de Noorman; Dale, de eerder tamme beschermelinge van Stormer Gordon en dokter Zarkov; en niet te vergeten Demoniah met de ijzeren pinnen op de knieën. Baldadige vrouwen als deze hebben ons begeleid van onze eerste communie tot ver voorbij onze pensioenleeftijd.

Waar de wieg van deze Xena gestaan heeft, blijft een raadsel. Nu eens hoort men doedelzakgeronk en wordt de Schotse kust als achtergrond getoond, dan wordt er gesabeld ergens in de steppe en weerklinkt er vanuit het verre gebergte een Carl Orff-koor. Plots, zonder enige uitleg of overgang, hangt onze heldin aan een kruis gebonden en zegt een Romeinse soldaat tot een ondergeschikte: “Breek haar benen.” Ongaarne neemt de infanterist een hamer op, maar “Befehl ist Befehl”.

“Ik verwed er wat voor dat zij Britse is”, zegt Guido.

“Zij spreekt ook vlot Engels,” merk ik op, “maar let op, want de Romeinse soldaten spreken ook Engels. De Turk van daareven ook en zelfs de vechtende Tartaren waren deze taal machtig.”

“Maar waarom wordt zij zo streng gestraft? Allemaal vraagtekens”, oppert mijn vriend.

“Tja,” zeg ik, “misschien heeft zij wel een mop slijk naar een centurio gegooid of ‘Romans, go home’ op de Hadrianusmuur gekalkt.”

Terwijl wij zo doende zijn om aan het verhaal een touw vast te knopen is er op de buis een landkaart verschenen waarop een rode stippellijn voortkruipt. Men moet het buskruit niet uitgevonden hebben om te weten dat deze stippellijn Xena is die als bij wonder uit haar benarde toestand is geraakt en zuidwaarts trekt.

“Het zou me niet verwonderen dat zij de heirbaan vanuit Portus Itius naar Lugdunum neemt om aldus over Placentia, Arimirum te bereiken”, meent Guido.

“Jij ziet deze prent niet de eerste keer?” zeg ik ferm.

“Nu ja,” antwoordt hij, “maar zeker niet méér dan drie keer, je verstaat, de kinderen…”

Amper zijn wij van onze verbazing bekomen over de snelle genezing van de ongelukkige of wij zien de amazone naar een open plek in het woud gaan waar een blond meisje zit te mijmeren. Zij is de geestelijke tegenvoeter van Xena, zij is een vredestichtster. Blond en minzaam, iemand die visjes in de beek voedert met miereneieren en tubifex of gebroken eekhoorntjes opieuw in elkaar frutselt, kortom een korenschoof van goedheid. Er ontspint zich een gesprek waarin de vechtende prinses te kennen geeft dat zij de hele mensheid wil afslachten, wat wijst op een onverteerd verleden. Haar woorden zijn niet koud of er komt een Mongools uitziende krijger aangestrompeld, hij valt en fluistert: “De groene draak is nu klein maar hij wordt groot.”

Alsof dit een toverformule was, worden er vanuit het struikgewas als door een kanon vier woeste vechters op Xena afgeschoten. Er volgt een gevecht waarin vuist noch voet gespaard worden. Het is een ruwe vorm van “la savate”, een vechttechniek der apachen te Parijs op het einde van vorige eeuw.

Na een poosje ravotten treedt er een vijfde krijger uit het struweel. Hij houdt in elke hand een sabel. “Dit heeft lang genoeg geduurd,” denkt hij, “iemand moet hier een eind aan maken.” Waarop hij vervaarlijk met zijn wapens begint te zwaaien, steeds sneller en sneller. Al dat gezwaai zet echter weinig aarde aan de dijk, integendeel, want onderwijl heeft de prinses de tijd genomen om een ring van plusminus 25 centimeter doormeter van haar gordel te nemen en die behendig naar de molenwiekende krijger te werpen, die in zijn eigen rondzwiepend staal verward raakt en dood neerstort.

De gebeurtenissen hebben zich in zo’n vaart opgevolgd dat ik een beetje buiten adem geraak en naar de keuken loop om een biertje. Achter mij en door het hele huis klinken wapengekletter en doodskreten. Als ik terug in de kamer kom, ligt de buis bestrooid met lijken waarvan de hoofden afgehouwen zijn en op spietsen steken.

“Zijn zulke taferelen wel heilzaam voor de kleintjes?” vraag ik.

“Ik weet het, ik weet het,” zucht Guido, “maar als die kereltjes elk vier boterhammen met chocopasta en koffie verkeerd binnen hebben, dan knipperen zij zelfs niet met de ogen. Geloof me, het tij valt niet meer te keren. Maar let nu goed op want nu neemt zij de strijd op tegen de families Lao en Ming.”

“Neen,” zeg ik kordaat, “dit zou een overdosis Xena voor me zijn, zeker voor de eerste keer.”

Terwijl ik peinzend huiswaarts wandel, vraag ik me af of ik nu moet breken met deze jeugdvriend. Als ik thuiskom, weet ik dat dat niet zal gebeuren want Xena is een voorbijgaand verschijnsel. Guido ook, maar anders, anders.

Got

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content