De hervormingen van justitie worden zo ingrijpend dat ze best zonder overhaasting worden doorgevoerd. Wat de deelnemers aan de Witte Mars ook mogen beweren.

In afwachting dat parlement, regering en gerecht alle rechtzoekenden voor vol aanzien, krijgt de trias politica alvast meer oog voor het slachtoffer. Hoewel deze aandacht aangewakkerd wordt door de recente onthullingen in het kader van zowel het gerechtelijk als het parlementair onderzoek naar de serie misdaden van Marc Dutroux en ’s gelijken, richt de politieke bekommernis zich niet uitsluitend op de slachtoffers van seksuele misdrijven. Op dat vlak kwamen trouwens tijdens de voorbije jaren heel wat wetten en initiatieven tot stand, mede dankzij de gedrevenheid van minister voor Maatschappelijke Emancipatie en Gelijke Kansenbeleid Miet Smet (CVP). Het verstrengen, in juli 1989, van het strafrechtelijk begrip verkrachting tot ?elke daad van seksuele penetratie van welke aard en met welke middelen ook, gepleegd op een persoon die daar niet in toestemt,? kan daarvoor model staan. De geijkte procedure, die het jaar daarop werd ingevoerd om dit medisch-juridisch vast te stellen, wordt trouwens deze dagen verder verfijnd. Ook de werking van de provinciale coördinatoren inzake de algemene bescherming van en de hulpverlening aan fysiek en seksueel gebrutaliseerde vrouwen en kinderen wordt geactualiseerd.

De Dutroux-affaire die overigens minder omvang had gekend, mocht er aanvankelijk nauwer toegezien zijn op de strafuitvoering van de man zorgde van haar kant in december 1996 voor een nieuwe procedure. Bij de opmaak van de adviezen over voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) wordt, via de kersverse Diensten voor Slachtofferonthaal op de parketten, voortaan ook de mening gevraagd van de betrokken slachtoffers, althans ?in delicate dossiers?. En deze betreffen seksuele misdrijven en levensdelicten ten aanzien van kinderen, misdrijven met ernstige traumatische gevolgen voor het slachtoffer en misdrijven waarbij betrokken slachtoffer(s) in het algemeen vragen stellen over de strafuitvoering van hun belager(s).

Doortastend als hij is, stuurde justitieminister Stefaan De Clerck (CVP) in zijn brief van 19 december 1996 aan de procureurs-generaal meteen de nieuwe informatieformulieren mee, die de Diensten voor Slachtofferonthaal en de Dienst Individuele Gevallen en Genade bij het Bestuur der Strafinrichtingen voortaan moeten invullen. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de penitentiaire loopbaan van de veroordeelde, aan zijn of haar plannen na de vrijlating, aan zijn of haar eventuele band met het slachtoffer en uiteindelijk aan de situatie van het slachtoffer zelf ; mede met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling van de betrokken veroordeelde. Zelfs indien het nooit de bedoeling kan (mag) zijn het slachtoffer persoonlijk te betrekken bij de strafuitvoering, laat staan bij het bepalen van de strafmaat (wraak is geen recht), is het duidelijk dat er bij de voorwaardelijke invrijheidstellingen meer rekening moet gehouden worden met de psychische en eventuele materiële belangen van het slachtoffer. Dit is trouwens de bedoeling van een paar wetsontwerpen, die nu ter goedkeuring in het parlement voorliggen.

Enerzijds is er het voorontwerp van wet ter wijziging van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals die sinds 1888 door de wet op naam van de toenmalige minister van Justitie Jules Lejeune is geregeld. Anderzijds is er het voorontwerp van wet ter wijziging van de wet van 1 augustus 1985 over de financiële bijstand aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. Stuk voor stuk wetswijzigingen, die niet alleen van belang zijn voor slachtoffers en daders, maar ook voor zowel het straf- en gevangenisbeleid als de rechtsstaat in zijn geheel.

HET SLACHTOFFER WORDT GEHOORD

De wet-Lejeune bepaalt grosso modo dat een gedetineerde, ongeacht zijn penitentiaire verloven, na het uitzitten van één derde van zijn celstraf onder bepaalde voorwaarden kan vrijkomen. Alle betrokkenen wijzen erop dat deze oude wet maatschappelijk een van de modernste blijft omdat zij evenals de regenboog aan de tralies de gevangene ten minste een perspectief biedt. En toch worden de wet-Lejeune en haar vermeend automatisme sinds enkele jaren vooral door de VLD, de VU en het Vlaams Blok fel bekritiseerd : zeker in hun verkiezingspropaganda van mei 1995.

Anderzijds heeft de zaak-Dutroux brutaler dan ooit aangetoond op basis van welk vormelijk overtuigend maar inhoudelijk vaak twijfelachtig dossier de minister van Justitie finaal beslist welke gedetineerde al dan niet voorwaardelijk vrijgelaten wordt. Vandaar het wetsontwerp van de regering om de justitieminister, als lid van de uitvoerende macht, niet langer bevoegd te laten maar bij elk van de vijf Hoven van Beroep een Commissie voor de Voorwaardelijke Invrijheidstelling (en bij het Hof van Beroep in Brussel twee commissies) op te richten. Elk van deze VI-commissies zal zetelen onder het voorzitterschap van een rechter, die wordt bijgestaan door een expert in strafuitvoering en een ander in sociale reïntegratie. Dit worden de zogeheten strafuitvoeringsrechtbanken, waar nota bene zowel de VLD, de VU, het Vlaams Blok, Agalev als de CVP al bij de jongste verkiezingen op aandrongen.

Het ontwerp van wet over de voorwaardelijke invrijheidstelling verscherpt ook de voorwaarden en de te volgen procedure. Zo moet de veroordeelde die wil vrijkomen, een degelijk reclasseringsplan voorleggen ?waaruit zijn bereidheid en inspanning tot reïntegratie in de samenleving blijkt.? Anderzijds zal rekening gehouden worden met zijn houding tegenover het slachtoffer of de slachtoffers van de misdrijven waarvoor hij werd veroordeeld ; in het bijzonder in het geval van seksuele misdrijven. Alvorens over een voorwaardelijke invrijheidstelling te beslissen, zal de VI-commissie zowel de veroordeelde (en/of zijn advocaat), het openbaar ministerie en de directeur van de betrokken strafinrichting raadplegen. Ook het slachtoffer kan (desgevallend met juridische of andere bijstand) gehoord worden over de voorwaarden waaraan de betrokken veroordeelde bij zijn vrijlating onderworpen wordt. De leden van de zes bevoegde commissies zullen bij meerderheid van stemmen beslissen.

Indien de betrokken gedetineerde echter veroordeeld werd tot een celstraf van tien jaar of meer en indien hij op het ogenblik van zijn aanvraag tot voorwaardelijke invrijheidstelling minder dan de helft van zijn vrijheidsberovende straf heeft uitgezeten, is binnen de commissie wel eensgezindheid van stemmen vereist om de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te staan. Bovendien kunnen altijd bijzondere voorwaarden opgelegd worden en zal het toezicht op de naleving ervan nauwgezetter én strenger zijn dan vandaag. Alles wijst er dus op dat de samenleving meer middelen krijgt om zich, ook na de opsluiting van bepaalde delinquenten, beter te beschermen tegen mogelijke recidivisten.

DE VERSNIPPERING VAN BEVOEGDHEDEN

De roomsrode regering wil uiteindelijk het slachtoffer evenveel rechten geven als de dader. Dat blijkt niet alleen uit de brief van justitieminister De Clerck van 19 december aan de procureurs-generaal aangaande ?de erkenning van het slachtoffer in het kader van de strafuitvoering? en uit zijn wetsontwerp ter wijziging van de wet-Lejeune. Na de Kamer van Volksvertegenwoordigers, heeft begin januari ook de Senaat het wetsontwerp over de (makkelijkere en betere) financiële bijstand van slachtoffers van opzettelijke gewelddaden virtueel goedgekeurd. In het voorjaar komt er dus zowel een nieuwe wet als een informatiecampagne over het vernieuwde Fonds voor Hulp aan Slachtoffers van Opzettelijke Gewelddaden en een geactualiseerde richtlijn van de justitieminister op het vlak van het slachtofferonthaal op de rechtbanken en de parketten. De evaluatie, die de (alweer) kersverse Steundienst Slachtofferzorg op het departement van Justitie eind november per gerechtelijk arrondissement opmaakte ?betreffende de bejegening van, het onthaal van en de hulp aan slachtoffers en hun familieleden? en die eerstdaags in de Kamercommissie voor de Justitie zal besproken worden, is immers ontnuchterend.

In heel België wordt de slachtofferzorg bemoeilijkt door (hoe kan het anders) de versnippering van bevoegdheden tussen de, overigens onderbemande, federale overheden, die instaan voor het slachtofferonthaal, en de diensten van gemeenschappen, gewesten en steden, die de verdere hulp aan en mogelijke therapieën voor slachtoffers moeten verzorgen. Er dringen zich dan ook (in afwachting van een herfederalisering ?) minstens enkele samenwerkingsakkoorden op, evenals een permanente telefoonwacht waar betrokkenen terecht kunnen en desgevallend doorverwezen worden van de eerste- naar de tweede-lijnshulp. Een aantal personeelsleden daar is bovendien aan een beter en wettelijk statuut toe.

Het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, waarvan alle (zestien) betrokken instanties sinds juni 1994 onder leiding van minister van Staat Ward Leemans (CVP) bijeen zitten, dringt verder aan op een betere vorming van politiediensten en magistraten in verband met de positie, de bejegening en de rechten van het slachtoffer. Al maanden voor de affaire-Dutroux en de Witte Mars wou justitieminister De Clerck, in de geest van zijn ?Strategisch Plan voor een Nationaal Slachtofferbeleid? van juni 1996 en in samenwerking met het Nationaal Forum, een ?Charter van de rechten van het slachtoffer? laten opstellen. Ook daar wordt nu werk van gemaakt. En ook daar zal elke burger baat bij vinden, in die mate dat het de magistraten meer respect leert opbrengen voor de rechtzoekende, voor zijn problemen en zijn privacy.

Dat ook bepaalde media hiermee moeten leren leven, blijkt tevens uit het ontwerp van wet ter verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, beter bekend als het ontwerp van de Commissie Strafprocesrecht, ook genoemd naar haar voorzitter, de Luikse hoogleraar Michel Franchimont. De regering kon dit ontwerp pas op 6 december goedkeuren omdat het advies van de Raad van State van 15 oktober 1996 minstens een jaar uitbleef. De nieuwe wet zal niet alleen het opsporingsonderzoek in handen van het parket wettelijk regelen voor het eerst sinds 1808 , en de onafhankelijkheid van de onderzoeksrechter zogezegd vergroten door hem of haar te onttrekken aan het toezicht van de bevoegde procureur-generaal. Met de nieuwe wet krijgen het slachtoffer, de verdachte en de media ook nieuwe rechten. Al moeten zij er anderzijds toch ook een paar inleveren.

MEER MACHT VOOR HET PARKET

Het wetsontwerp-Franchimont ter verbetering van de strafrechtspleging, dat overigens ook een aantal voorstellen van senator Fred Erdman (SP) bevat, herinnert de procureur des konings om te beginnen aan zijn verantwoordelijkheid bij het uitstippelen van het opsporingsbeleid in zijn arrondissement. En aan zijn controlebevoegdheid op de officieren en agenten van gerechtelijke politie, die de prioritair gestelde inbreuken opsporen. Dit zijn overigens verantwoordelijkheden die de daartoe bevoegde magistraten maar al te vlug vergeten. Zowel de procureur als de onderzoeksrechter worden er verder aan herinnerd dat zij wel degelijk de politiedienst aanduiden die een bepaald onderzoek uitvoert en dat elk van beiden, indien meerdere politiediensten worden ingeschakeld, ?waakt over de coördinatie van hun tussenkomsten.? Daarmee zal de rivaliteit tussen de politiediensten weliswaar niet meteen bekoelen, maar worden de onderzoeksmagistraten er minstens op gewezen dat zij de politiediensten in hun gerechtelijke opdrachten leiden en niet omgekeerd.

De artikels die in boek-1 van het Wetboek van Strafvordering zullen toegevoegd worden, zijn dus zeker niet overbodig. Toch zullen richtlijnen uitgevaardigd worden ?volgens dewelke de politiediensten autonoom kunnen optreden.? Daarmee wordt dan de deur op een kier gezet voor onder meer de zogeheten pro-actieve recherche, zoals de rijkswacht en ook de regering in haar ?Actieplan tegen de georganiseerde criminaliteit? van juni 1996 beogen. Het is immers de bedoeling dat speurders niet alleen bepaalde opdrachten van de gerechtelijke politie (re-actief) op hun eentje uitvoeren zonder de parketmagistraat van dienst om de haverklap om toelating te vragen. Het is ook de bedoeling dat politiediensten (vooral de rijkswacht dan) pro-actief onderzoek doen naar elementen die niet onmiddellijk verband houden met een al gepleegd misdrijf, maar wel samenhangen met misdrijven die waarschijnlijk zullen gepleegd worden. Dan nog zullen de officieren en agenten van gerechtelijke politie, die op eigen initiatief opsporingen verrichten, de procureur daarover moeten inlichten ?binnen de termijn en volgens de modaliteiten die deze per richtlijn vastlegt.?

Gaat het om een onderzoek dat ook een ander gerechtelijk arrondissement kan interesseren, dan ?wordt de bevoegde gerechtelijke autoriteit hierover onmiddellijk ingelicht door de officieren en agenten van gerechtelijke politie en door de procureur des konings.? Mocht deze wet al van kracht geweest zijn toen de rijkswacht en de onderzoeksmagistraten in Charleroi Marc Dutroux eind 1993 opnieuw in de kijker kregen, dan waren zij wel verplicht geweest de andere gerechtelijke arrondissementen te verwittigen, waar ook sprake was van vermiste, indien niet ontvoerde kinderen.

De wet in wording geeft de rijkswacht dus zeker geen vrijbrief, maar vergroot wel de macht van het parket. Zo krijgt het voor het eerst in onze geschiedenis de mogelijkheid om bepaalde onderzoeksdaden door een onderzoeksrechter te laten uitvoeren zonder dat die volledig zicht heeft op het onderzoek. Meer nog : ?Na de uitvoering van de door de onderzoeksrechter verrichte onderzoeksdaad maakt deze het strafdossier terug over aan de procureur des konings, die instaat voor de verdere afhandeling van het opsporingsonderzoek.? Het parket kan echter op die manier nog altijd geen huiszoekingen of afluisteroperaties opzetten, laat staan iemand aanhouden. Daarvoor is nog altijd een onderzoeksrechter nodig die in het kader van een gerechtelijk onderzoek à charge et à décharge is gevat.

Bovendien zal de onderzoeksrechter, die door het parket in het kader van een opsporingsonderzoek wordt gevorderd om inderhaast enkele onderzoeksdaden toe te staan, nog steeds ?soeverein? beslissen of hij uitsluitend de gevraagde onderzoeksdaden uitvoert dan wel of hij het hele strafonderzoek naar zich toetrekt en persoonlijk afhandelt. Wat gezien het jobprofiel, de werklast en de persoonlijkheid van menig onderzoeksrechter niet noodzakelijk een waarborg is voor een goede rechtsbedeling. In afwachting dat daaraan verholpen wordt, voorziet het wetsontwerp ter verbetering van de strafrechtspleging alvast enkele nieuwe rechten, die zowel de inverdenkinggestelde als het slachtoffer, dat zich burgerlijke partij stelt, ten overstaan van de onderzoeksrechter kunnen afdwingen. Die rechten gelden echter uitsluitend in het kader van een gerechtelijk onderzoek. Zo zal ook de niet-aangehouden inverdenkinggestelde, evenals de burgerlijke partij, de onderzoeksrechter onder meer kunnen vragen het gerechtsdossier (onder bepaalde voorwaarden) in te zien en zelfs bijkomende onderzoeksverrichtingen uit te voeren.

In een gerechtelijk onderzoek dat langer dan een jaar aansleept (en zo zijn er te veel), kunnen andermaal zowel de inverdenkinggestelde als de burgerlijke partij de Kamer van Inbeschuldigingstelling verzoeken naar de stand van het onderzoek te informeren. Bovendien wordt het al bestaande (maar onvoldoende aangewende) toezicht, dat de procureur verondersteld wordt uit te oefenen op de voortgang van elk gerechtelijk onderzoek, in de nieuwe wet expliciet herhaald. Het toezicht op de wettelijkheid van de procedure, waarover de rechter nu in openbare zitting oordeelt, zou daarentegen in de beslotenheid van de Kamer van Inbeschuldigingstelling worden afgehandeld.

DE ZUIVERING VAN DOSSIERS

Het wetsontwerp ter verbetering van de strafrechtspleging voorziet dus wel een beter gestructureerde communicatie met de betrokken partijen (en de media), maar wil de voor de rechtsstaat vaak relevante debatten aan het kritische oog van de buitenwereld onttrekken. Zowel premier Jean-Luc Dehaene (CVP) als justitieminister Stefaan De Clerck hebben in hun respectievelijke communiqués van de voorbije weken niet zonder enig enthousiasme aangekondigd dat de controle op de rechtmatigheid van het onderzoek voortaan verzekerd zou worden door de Kamer van Inbeschuldigingstelling, ?ten einde de proceduregebreken te kunnen sanctioneren en het dossier te zuiveren van nietigheden. Op deze manier kunnen talrijke voorzieningen in Cassatie worden vermeden.? Of : ?tot slot biedt het ontwerp de mogelijkheid geschillen te beslechten inzake de wettelijkheid van de procedure vooraleer het dossier aan de feitenrechter wordt voorgelegd.?

Het communiqué van de regering na het zogeheten justitie-conclaaf van 6 december wijst er verder op dat de commissie-Franchimont ?in een geest van consensus? heeft gewerkt. Welnu, die consensus werd uitgerekend een week later op de studiedag van de Belgisch-Luxemburgse Unie voor Strafrecht door professor Chris Van Den Wyngaert (UIA), dan toch een van de voortrekkers van de commissie-Franchimont, omtrent één welbepaald artikel voor het eerst ook in het openbaar verbroken. Professor Van Den Wyngaert betwijfelt immers dat de voorgestelde zuivering van nietigheden tijdens het vooronderzoek effectief bijdraagt tot een vlotte rechtspleging en zodoende het aantal procesincidenten zal verminderen. Bovendien voorziet het voorgestelde artikel 135 dat de onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden die verband houden met de bewijswaardering niet voor de Kamer van Inbeschuldigingstelling maar toch nog voor de rechter ten gronde kunnen opgeworpen worden.

Het onderscheid tussen bewijswaardering en bewijsgaring noemt professor Van Den Wyngaert echter vrij artificieel. Zo kan de vraag worden gesteld of het gebruik van anonieme getuigenverklaringen (een sinds de Dutroux-, Di Rupo– en Grafé-affaires toch wel kwalijke politietechniek) te maken heeft met bewijsgaring of bewijswaardering. En of dit voor een rechtsstaat niet-onbelangrijk debat wel achter de gesloten deuren van de Kamer van Inbeschuldigingstelling moet gevoerd worden. Deze discussie betreft namelijk niet alleen de ernst van de bewijslast, maar ook de manier waarop politiediensten iemand aan de galg kunnen praten. Mocht het parlement dit deel van het wetsontwerp ongewijzigd laten, dan wordt enerzijds de publieke controle op de bewijsgaring én op de niet altijd even betrouwbare werkwijze van bepaalde speurders grotendeels onmogelijk gemaakt.

Anderzijds zal zelfs de rechter ten gronde slechts een door de Kamer van Inbeschuldigingstelling uitgezuiverde versie van het gerechtsdossier te behandelen krijgen. En zo zal het wetsontwerp ter verbetering van het strafprocesrecht het geschokte vertrouwen in het gerechtelijk apparaat zeker niet helpen herstellen. Temeer dat niet alleen de democratische en rechterlijke controle maar ook de rechten van het slachtoffer, waar de regering nochtans de mond van vol heeft, gefnuikt dreigen te worden. Zoals Chris Van Den Wyngaert nog opmerkt, zal het slachtoffer dat zich pas bij de openbare terechtzitting burgerlijke partij stelt, geen weet hebben van de processtukken die mogelijk door de Kamer van Inbeschuldigingstelling uit het strafdossier werden verwijderd. De procesvoerende partij die voor dergelijk voldongen feit wordt geplaatst, beschikt bijgevolg niet over alle nodige middelen om haar belangen te verdedigen. En dat valt moeilijk te rijmen met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (artikel 6).

Kortom, de efficiëntie en tijdwinst, die in het voorgestelde artikel 135 worden nagestreefd, wegen niet op tegen de onzekerheden en de geboden mogelijkheden om de procedure te rekken. Vandaar dat professor Van Den Wyngaert ?geen afdoende redenen ziet om de sanctionering van vormverzuimen aan de vonnisrechter te onttrekken en door te schuiven naar het vooronderzoek. Het is op zijn minst voorbarig nu al een dergelijke radicale breuk met het momenteel geldende systeem voor te stellen.?

Maar zo liggen er wel meer hervormingsvoorstellen klaar.

Frank De Moor

Nieuwigheden aan de top

Justitieminister De Clerck en zijn staf zetten het gerecht effectief op nieuwe sporen.

Premier Dehaene heeft de grootste moeite om de vooroordelen en de gebrekkige informatie van de ouders van vermiste en vermoorde kinderen weg en bij te praten.

Professor Chris Van Den Wyngaert gaat niet akkoord met het voorstel van de commissie om gerechtsdossiers vroegtijdig te laten uitzuiveren.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content