Koen Meulenaere
Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

In Knokke wordt dit weekend de Belgacom Open gespeeld. Niet voor de eer, maar gewoon voor het geld.

Wat vindt u? Moeten spelers die in de Amerikaanse en Europese Ryder-Cupteams aantreden, betaald worden of niet ? Want die controverse heeft de coulissen van het internationale golf beheerst, de voorbije drie maanden. De knuppel werd in het hoenderhok gegooid door de Amerikaanse topspeler David Duval, die dit seizoen samen met Tiger Woods een spelletje haasje-over doet bovenaan de wereldranglijst.

We kunnen makkelijk een vergelijking maken. Stel dat de Rode Duivels niet betaald zouden worden voor de wedstrijden van de nationale ploeg. U zal nu zeggen: “Onder Georges Leekens leek het er sterk op dat dat inderdaad het geval was”, maar laten we de discussie niet in het belachelijke trekken. Neem de Duitsers, om een sterker voorbeeld aan te halen. Moeten met de Mannschaft voetballen om de wereldbeker, en krijgen daarvoor niets. De wereld zou te klein zijn, nietwaar? Daarover is iedereen het eens.

Niet zo in het golf. Waar de topspelers nochtans evenveel, zo niet meer, verdienen dan de grootste voetbalvedetten.Tiger Woods heeft sponsorcontracten lopen ter waarde van ettelijke miljarden, en de eerste dertig op de world-money-list van het huidige seizoen zitten allemaal ruim boven de vijftig miljoen frank aan prijzengeld alleen. Om maar even te schetsen over welke portemonnees we praten.

Welnu, al die duur betaalde vedetten speelden in het verleden volkomen gratis in de belangrijkste wedstrijd op de golfkalender: de Ryder Cup. Genoemd naar de Britse zakenman Samuel A. Ryder, die eind jaren twintig deze prachtige trofee in het leven riep ter bekroning van een tweejaarlijks duel tussen de beste Amerikaanse en Britse – later Europese – golfers. Wie op zijn kaartje kan zetten dat hij in het Ryder-Cupteam heeft gespeeld, ziet zijn commerciële waarde aanzienlijk toenemen.

Vandaar dat zowel de Royal and Ancient (R&A), de hoogste golfautoriteit in Europa, als de United States Golfers Association (USGA) volhouden dat een selectie voor de Ryder Cup geen opgave is maar een eer, waarvoor de spelers niet extra betaald hoeven te worden.

De organisatoren zelf strijken inmiddels om de twee jaar meer en meer geld op. Aan tickets, aan adverteerders en aan televisierechten. De argumentatie van David Duval was simpel: “Zij verdienen tijdens één Ryder Cup tussen de twintig en de dertig miljoen dollar, het is absurd dat wij daarvan niets opstrijken.” Omdat de schok te groot zou zijn, voegde hij eraan toe dat de spelers zich bereid zouden moeten tonen om hun vergoeding – Duval had gedacht aan vijfhonderdduizend dollar per kop – onmiddellijk en integraal door te storten aan een goed werk. “En anders moeten we overwegen om niet te spelen”, voegde hij er op de valreep aan toe. En dat was een beetje al te stout gesproken.

De golfautoriteiten waren tot in het diepst van hun ziel geschokt door deze rebellie, en beroemdheden uit het verleden gaven als hun mening te kennen dat spelen in het Ryder-Cupteam gelijkstaat met strijden voor vaderland en vlag waarvoor een man die naam waard zich niet laat betalen.

Deze opinie werd echter tegengesproken door Ray Floyd: “Vroeger was in golf de overwinning het belangrijkste, en was het gewonnen geld bijkomstig. Nu is het gewonnen geld het belangrijkste en is de overwinning bijkomstig. In feite is dat hetzelfde.”

EEN KWESTIE VAN NORMEN

Duval, en in zijn zog zeven of acht andere rijke opstandelingen, heeft voorlopig bot gevangen, maar de discussie is zeker niet beslecht. Over twee jaar worden ze betaald, schrijf dat maar op. Geld en golf is een vermakelijk onderwerp. In andere sporten heerst een zeker taboe rond de vergoeding van de atleten, in golf allerminst. Golfers spelen voor geld, en daarmee uit. Je moet niet goed bij je hoofd zijn om te golfen voor, om maar iets te zeggen, je plezier.

Horen we daar iemand “ontspanning” opwerpen? Ga weg, ontspanning. Een permanente vernedering, dat is golf. Een echte golfer gaat werken om zich te ontspannen. Het verschil tussen een prof en een amateur is nog het best auditief waar te nemen. Het is het verschil tussen enerzijds “djjip-tek-zoef”, en anderzijds “djoek-dedju”.

Sam Snead, die het nochtans heel wat beter kon dan u en ik, strompelde ooit het clubhouse binnen en riep vertwijfeld uit: “Het enige dat mij kan redden, is acupunctuur. In de hersenen.” Daarna probeerde hij alsnog een alternatief: Schotse whisky. Sam werd na zijn spelerscarrière een berucht en ongenadig golfleraar. Na één week les gaf hij zijn leerlingen een briefje mee met daarop zijn standaardadvies: “Ga drie weken platliggen, en geef het dan voor altijd op.” Alleen wie die raad opvolgde, mocht terugkomen.

De ware bedoeling van golf werd treffend samengevat door de Amerikaanse prof Frank Beard, die in volle Vietnam-oorlog liet optekenen: “Als ze ons genoeg betalen, spelen we in het centrum van Saigon.”

En Hubert Green was nog duidelijker: “Er is geen enkel ander beroep waarin iemand met een zo laag IQ als het mijne rijk kan worden.” Waarna Lee Trevino aanvulde: “De domste mens ter wereld kan rijk worden dankzij golf. Kijk maar naar mijn ex-vrouw.”

Geld is dus geen taboe en weinig golfers schamen zich over hun rijkdom. Integendeel. Ziehier de stelling van Tom Watson: “De gemiddelde werknemer verdient 25.000 dollar per jaar door hard te werken. De gemiddelde golfer verdient 25.000 dollar per dag door tiende te worden in een koekenbakkerstoernooi. Men zou kunnen aanvoeren dat die verhouding een beetje scheefgetrokken is, maar het is alleen een kwestie van andere normen.”

Omgaan met die rijkdom is niet iedereen gegeven, maar de meesten wel. Chi Chi Rodriguez was een uitzondering: “Een evenwichtig golfspeler verdient overdag wat hij ’s nachts heeft uitgegeven.” Toen Chi Chi, die uit een arm Portoricaans milieu kwam, bij het begin van de nieuwe Tour negen kilo was aangekomen, verklaarde hij: “Ik heb een keer nagekeken wat ik vorig jaar heb verdiend, en ik heb besloten rijst en bonen te vervangen door steak.”

HOOLIGANS OP DE BAAN

De Ryder Cup werd vorige maand gespeeld op de Brookline Country Club, bij Boston in Massachusetts. Aan Fuzzy Zoeller werd eens gevraagd welke verbeteringen hij zou aanbrengen aan de baan van Brookline. Waarop Fuzzy: “Twintig hectaren koren en een paar koeien.”

Het is een wedstrijd geworden waarover men over honderd jaar nog zal praten. Om te beginnen, is het nooit eerder voorgekomen dat een team – in dit geval helaas het Europese – dat aan de slotdag begon met twee punten voorsprong, de Cup niet won. Europa stond VIER punten voor! Vier. Tien-zes, vier overwinningen in de twaalf singles van de slotdag hadden volstaan, want bij een gelijkspel behoudt de titelhouder de Cup. Dag Jan. De Amerikanen wonnen met 14,5 tegen 13,5. Een catastrofe.

De eerste twee dagen van de Ryder Cup bestaan uit acht foursomes (twee spelers per ploeg, één bal per ploeg), en acht fourballs (twee spelers per ploeg, elk met een eigen bal, de beste van het team telt). Op de slotdag volgen dan twaalf singles (man tegen man) waarin alle teamleden aan het werk gaan. De captain bepaalt de volgorde, een delicate beslissing waarbij de vraag telkens is: laat je je beste spelers in het begin aantreden of op het einde? Ben Crenshaw, de Amerikaanse captain, zette zijn grote kanonnen in het begin van de dag, zijn Europese collega Mark James deed het omgekeerde. Met fatale gevolgen, want de Amerikaanse toppers wonnen de eerste zes singles, en klommen van 10-6 achter naar 10-12 voor. Een mentale klap die Europa niet meer te boven kwam.

Het Europese team miste in zijn geheel wedstrijdervaring. Daarom was het extra pijnlijk dat Justin Leonard het beslissende punt pakte uitgerekend tegen een van onze oudgedienden en uitblinker in zoveel vorige Cups: Jose-Maria Olazabal. Die nota bene na elf holes vier punten voor lag! Ook zoiets mag je natuurlijk niet meer uit handen geven. Op de vijftiende stonden ze weer gelijk.

Hiermee zijn we aanbeland bij hét schandaal dat van deze Ryder Cup eentje voor de eeuwigheid heeft gemaakt. Toen Leonard op de zeventiende een putt van twintig meter erin tikte, was de Amerikaanse zege bijna een feit. Wij drukken op het woord “bijna”. Leonard danste als een dolleman over de green, en werd door zijn uitzinnige ploegmaats besprongen, als gold het een ordinaire voetbalwedstrijd. Dit alles op de green ! Zelfs caddies en twee spelersvrouwen stormden er mee op. Terwijl op dat moment Olazabal nog moest putten en zowel voor zichzelf als voor Europa de zaak nog best kon redden.

Een schandelijk optreden als dit, is in golf nooit eerder vertoond. De Amerikaanse spelers, de nagedachtenis van Samuel A. Ryder onwaardig, gedroegen zich nog onsportiever dan hun landgenoten-toeschouwers drie dagen lang hadden gedaan, velen beneveld door overmatig bierverbruik. Spelers uitjouwen en beledigen, roepen midden in een swing, flitslichten…, wat op Brookline gebeurde, is een blamage voor het Amerikaanse volk. Vooral Europa’s nummer één Colin Montgomerie werd het spelen onmogelijk gemaakt. In zover dat zijn tegenstander Payne Stewart, zowat de enige Amerikaan die zich die middag een groot sportman toonde, de belhamels in het publiek zelf de mantel ging uitvegen en zijn match opgaf terwijl hij nog winstkansen had.

Golf is en blijft een van de weinige sporten waarin respect voor de tegenstander een heilig principe is. Het werd tijdens deze Ryder Cup op stuitende wijze geschonden. The Sun riep al op om over twee jaar op the Belfry een paar Engelse voetbalsides gratis binnen te laten. Hetgeen God verhoede, maar goed. Toeschouwers, ook weer een eeuwig punt van discussie in het golf. Te veel is niet goed, te weinig evenmin. Zoals Cary Middlecof vaststelde na een bijzonder slecht rondje: “Op de laatste hole had ik nog vier toeschouwers. Mijn tegenstander, onze twee caddies, en een kerel die samen met mij in het leger heeft gezeten en vijftig dollar wou lenen.”

Niets is trouwens vervelender dan ter plaatse een golfwedstrijd bekijken. Je staat immers nooit op de plaats waar de beslissende shots vallen. Een golfverslaggever beschreef het als volgt: “Ervaren toeschouwers hebben een zesde zintuig dat hen vertelt wat er elders op de course, soms kilometers verder, gebeurt. Zij geven blijk van telepathische gaven, waarvoor de KGB indertijd grof geld had geboden.”

Volgens Tomy Armour bestaat het genoegen van de doorsnee-toeschouwer er dan ook niet in om, zoals in andere sporten, de atleet iets te zien doen dat hij zelf niet kan. Neen, de doorsnee-toeschouwer bij golf wil de professional een absolute stommiteit zien begaan, en hem vervolgens uitlachen. Mark Mulvoy schreef over de Masters: “Er troept zoveel volk rond de topspelers, dat je niets anders ziet dan de rug van de man voor je, steevast de dikste toeschouwer op de baan. Ikzelf heb meegewandeld met de achttien holes van Greg Norman, zonder één shot gezien te hebben. Maar ik kan je wel zeggen: het was een geweldig toernooi om te horen.”

Enfin, om terug te keren naar de Ryder Cup: door het wangedrag van de Amerikanen was Olazabal zijn puttinglijn totaal kwijt en tikte de bal net naast in plaats van net in de hole, wat op dat moment wenselijker ware geweest. Dat bracht Leonard een vol punt voor, op de laatstehole gereduceerd tot een half, wat voldoende was voor Amerikaanse winst. De Amerikaanse captain Ben Crenshaw dreef de onsportiviteit tot het uiterste, door na de misser van Olazabal languit in het gras te duiken en de grond te zoenen. Zoals je soms ziet doen door kerkleiders of fuifgangers die te diep in het glas hebben gekeken. Disgusting, er was geen ander woord voor en het kwam uit de mond van Payne Stewart.

Leonard en Crenshaw boden nadien hun excuses aan, maar daar zijn we weinig mee gebaat. Als Europa ooit een reden heeft gehad om zich te distantiëren van de Verenigde Staten, dan was het nu.

DE MAJORS VAN WOODS EN NICKLAUS

De 33ste Ryder Cup was dus een schaduwvlek op een voor de rest schitterend golfseizoen. Het heeft weinig gescheeld of we hadden in de majors twee Spaanse en één Franse winnaar gehad, wat uniek zou zijn geweest in de geschiedenis. Na jarenlang gesukkel door een geopereerde teen, klom Jose-Maria Olazabal in de lente weer op het hoogste schavotje, door de Masters in Augusta te winnen. De US Open op Pinehurst N° 2 ging naar de kleurrijke Payne Stewart, de British Open op Carnoustie was voor de Schotse “thuisspeler” Paul Lawrie, en Tiger Woods won de US PGA op de Medinah Country Club in Illinois, ook bekend als “the Monster of the Midwest”. Een van de leden daar is Michael Jordan.

Op de British Open scheelde het een haartje of de overwinning was naar de Franse kwalificatiespeler Jean Van de Velde gegaan, 152ste op de wereldranglijst. Een man die al jarenlang aan de grote Europese golfdeur klopt, maar tot nu toe heeft niemand ooit opengedaan. Op Carnoustie had hij de hoogste eer voor het grijpen, drie strokes voorsprong op de laatste hole. En daar ging het mis, zijn drive belandde in het water, en vooraleer hij daar weer uit en in de hole was, hadden zowel Paul Lawrie als Justin Leonard hem ingehaald. Play-off met drie, gewonnen door Lawrie, 159ste op de ranglijst en bij het begin van de slotronde tien strokes achter Van de Velde. Als het er echt op aankomt, is God een Schot.

Door een triple-bogey op de laatstehole de British Open verliezen… “It took a Frenchman to do it”, noteerden de Britse kranten met meer opluchting dan medelijden. Van de Velde miste een unieke kans om de tweede Fransman te worden die een major won. Die eer blijft voorlopig exclusief voorbehouden aan wijlen Arnaud Massy, in 1907 winnaar van de British Open en de eerste continentale speler die in het internationale golf iets betekende.

Voor de volledigheid: een Belgische major-winnaar is er nooit geweest. De enige Belgische golfer met internationale allure was Flory Van Donck, geboren in 1912 en vele jaren actief, wiens record op de Ravensteinbaan in het Zoniënwoud sinds 1935 op de tabellen staat: 65 slagen. En dat ondanks het feit dat Volvo ooit een miljoen dollar uitloofde voor wie het zou breken. Dat was eind jaren tachtig tijdens de Belgian Classic. Jeff Sluman bleef steken op 66. De baan is ondertussen wel wat moeilijker geworden, maar Van Donck blijft nummer één op de recordlijst, vierenzestig jaar lang al.

Tot op hoge leeftijd bracht Flory bezoekers in vervoering door een balletje eerst een paar keer op de voet van zijn club in de lucht te tikken, en vervolgens in volle vlucht tweehonderd meter verder tegen een boom te knallen. En nu zal eenieder die al in het Zoniënwoud is gaan golfen aanvoeren dat hij dat ook al heeft gedaan, maar niet in volle vlucht, en niet tegen een vooraf bepaalde boom.

Tiger Woods heeft onlangs een soortgelijke stunt opgevoerd in een commercial van Nike. Ter viering van het nieuwe sponsorcontract, dat hem de komende vijf jaar drie en een half miljard frank zal opbrengen. In ruil speelt Tiger met een paar minuscule logootjes op schoenen en kleren. Wie niet nauwkeurig kijkt, ziet ze niet staan. Hiermee is de vorige duurste sportman, Michael Jordan, van de tabellen geveegd. Raymond Ceulemans kreeg in de tijd van Primus Haacht een kleine korting op het bier voor zijn café in Mechelen.

Woods stak het hele seizoen in een bloedvorm, maalde in mei op de Byron Nelson Classic het beste rondje uit zijn hele carrière af in 61 slagen, won in juni drie toernooien, en behaalde in augustus op de US PGA zijn tweede majorzege, na de Masters van ’97. Hij heeft er nu slechts zestien minder dan Jack Nicklaus, zeggen wij er graag een beetje smalend bij.

Arnold Palmer, Jack Nicklaus, Walter Hagen, Gene Sarazen, Ben Hogan, Harry Vardon, Gary Player…, dat zijn en blijven de reuzen uit het golfpantheon. Toen de voorzitter van de USGA in de jaren zestig op televisie moest uitleggen wanneer golf eigenlijk was ontstaan, sprak hij plechtig: “Golf is acht jaar geleden uitgevonden door Arnold Palmer, in een klein dorpje in de buurt van Pittsburgh.” Woods heeft alles om tot dat selecte clubje golflegendes door te dringen, maar de weg blijft lang en er zijn andere beloftevolle youngsters in de berm beland.

Op de kinderkamer van Woods hingen de achttien majors van Nicklaus tegen de muur gespijkerd, en de kleine Tiger moest ze van zijn vader van buiten leren. Toen Woods in maart zijn caddie ontsloeg, schreef Sports Illustrated in een giftig commentaartje: “Zijn vader kan hij helaas niet ontslaan.” Pa Earl Woods is ervan overtuigd, en verkondigt te pas en te onpas, dat zijn zoon door God is gezonden om bruggen te slaan tussen de volkeren. Een beetje zoals prins Filip. Ook Woods heeft sinds een paar maanden een vriendin: Joanna Jagoda d’Acoz, een mooi en discreet meisje met een grote persoonlijkheid. En met enkele opvallende fysieke kenmerken die wij in een deftig blad als Knack niet verder uit de doeken zullen doen. Dat doen ze, bij cryptische manier van spreken, zelf al voldoende.

EL NINO IS DE NIEUWE SEVE

Was de Amerikaanse golfwereld in euforie over de tweede major van Woods, dan was de “neutrale” liefhebber zeker even verrukt over de prestatie van de tweede, de jonge Spanjaard Sergio Garcia, negentien jaar pas. Op de British Open, het eerste major-toernooi waaraan hij deelnam, stond Garcia, bijgenaamd El Niño, na twee dagen dertig boven par genoteerd. Hij mocht vrijdag zijn spullen pakken voor een vrij weekend, wat in geen enkele beroepssector op een zo groot verlies van inkomsten neerkomt als in golf.

Een maand later op de PGA acteerde Garcia op wereldtopniveau en dwong Woods tot het uiterste. Op de zestiende hole in de slotronde naderde hij tot op één stroke. En dat nadat hij met de ogen dicht een bal vanachter een boom had weggemept, en vervolgens als een malloot huppelend en knuppelend over de fairway wipte, om te kunnen zien waar het shot beland was. Dat was op de green.

Dichter dan die ene stroke kwam Garcia niet. En zo miste hij de kans om op de valreep de jongste major-winnaar van deze eeuw te worden. Een paar dagen jonger dan John McDermott, die in 1911 ook als negentienjarige de US Open won. Voor wie dat mocht interesseren: de jongste major-winnaar aller tijden is Tommy Morris junior, die in 1868 de British Open won op de veelbelovende leeftijd van 17 jaar en 249 dagen. Woods was in ’97 met zijn 21 jaar de jongste winnaar van de Masters.

Met El Niño heeft de vrij omvangrijke Spaanse golfarmada, achtereenvolgens onder commando van Severiano Ballesteros en Jose-Maria Olazabal, een nieuwe vaandeldrager voor de toekomst. Twintig jaar nadat Seve Ballesteros de golfwereld opfleurde met zijn eerste majorzege: de British Open op Royal Litham & Saint Anne’s. Toen men daar op de slotdag vroeg of hij goed geslapen had en zich niet te veel zorgen had gemaakt, bromde de Spanjaard: “Ik heb gisteravond een boek over cowboys en indianen gelezen. Tot ik me meer zorgen begon te maken over het lot van de indianen dan over het mijne.”

Dat lot viel best mee, want Ballesteros won. Waarna de voorzitter van het organisatiecomité in zijn feestrede opmerkte: “De winnaar, de heer Ballesteros, verkoos zich niet te houden aan het door ons uitgestippelde parcours, maar volgde zijn eigen weg. Die leidde langs boomkruinen, tarwevelden, parkeerplaatsen, dropping zones, tribunedaken en kleedhokjes voor vrouwen.”

Van Ballesteros, wij hebben het al geschreven, wordt gezegd dat hij de enige golfer is die zijn tweede shot van boven in een boom neemt, zonder erbij stil te staan dat dit niet tot de geplogenheden van het spel behoort. En dat hij van alle profs het meest contact heeft met de gewone toeschouwers, omdat hij zoveel shots van tussen hen in moet nemen. Hoe dan ook, Ballesteros heeft eind jaren zeventig en begin jaren tachtig een hele generatie Europese golfers naar een hoger niveau getild. Garcia heeft alles om die rol het komende decennium over te nemen. En ook hij slaat zijn bal het liefst vanop onmogelijke plaatsen. Met de ogen dicht, zoals op de zestiende in Medinah.

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content