Piet Vanthemsche vestigde een stevige reputatie met zijn strijd tegen dierziekten en met zijn succesvolle optreden in de dioxinecrisis. Nu leidt hij het Federaal Voedselagentschap. Een gesprek over de vogelgriep, hygiëne én afval in de voedselketen, en het omgaan met onvoorspelbare risico’s.

Hij is dierenarts van opleiding, maar werkte tot dusver vooral als ambtenaar. Als kabinetschef van de bevoegde minister, Karel Pinxten, loodste hij ons land in 1999 moeizaam door de dioxinecrisis. Uit onvrede met de manier waarop een parlementaire onderzoekscommissie zijn ambtenaren in de naweeën daarvan schoffeerde, nam hij ontslag.

Luttele jaren later werd hij door de grote poort weer binnengehaald om het kwakkelende Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen in goede banen te leiden. Piet Vanthemsche is een van die mensen die een vanzelfsprekend vertrouwen uitstralen. De politiek had een ‘interministerieel commissaris’ nodig om de strijd tegen de griep op drie fronten te coördineren: de unanimiteit waarmee Vanthemsche als dé man voor de job naar voren werd geschoven, was ontroerend.

Voor de dierenwereld is Vanthemsche slecht nieuws. Zijn loopbaan is bezaaid met miljoenen dode kippen, varkens en runderen. Zelf ligt hij niet wakker van de massa kadavers.

PIET VANTHEMSCHE: Ze zijn eigen aan mijn job. Ik ben al 25 jaar bezig met de strijd tegen dierziekten. Die gaat altijd gepaard met het opruimen van dieren. Als je het goed doet, is de winst die je maakt voor andere dieren groot.

Bent u nooit onder de indruk van de wrede beelden?

VANTHEMSCHE: Nee. Maar de beelden van stapels brandende koeien of kadavers van varkens die met een kraan op een vrachtwagen geladen worden, zijn in het collectieve geheugen blijven hangen. Die dieren zijn natuurlijk wel dood als ze vernietigd worden.

U stelt zich daar geen ethische vragen bij?

VANTHEMSCHE: Ik stel mij ethische vragen over de kwestie of het verantwoord is wat we doen: als we zo’n stamping out van dieren organiseren, vraag ik me af of we het niet hadden kunnen vermijden. Maar het blijft een feit dat dieren die wij ‘nutsdieren’ noemen op het einde van hun leven gedood worden. Er is geen enkel varken dat in zijn bed sterft.

Is het niet vreemd dat een dierenarts verantwoordelijk is voor onze volksgezondheid?

VANTHEMSCHE: Voor artsen komt het gek over. Ik ontmoette onlangs de Amerikaanse staatssecretaris bevoegd voor de strijd tegen griep, die zich erover verbaasde dat ik een dierenarts was. Maar hij begreep snel wat de voordelen daarvan waren, want wij zijn het gewend om met dit soort ziekten om te gaan. Het gaat in eerste instantie om de ervaring.

Als dierenarts doodt u systematisch dieren in functie van het welzijn van de mens.

VANTHEMSCHE: Dat is altijd een opdracht geweest van de diergeneeskunde, dat heet de veterinaire volksgezondheid. Ik had een grootoom die in 1900 afstudeerde aan de veeartsenijschool in Kuregem. Ik heb zijn boeken nog, en las daarin hoe men de strijd tegen tuberculose organiseerde – veel mensen kregen tbc door het drinken van besmette melk. In dat proces zijn heel veel dieren opgeruimd, wat leidde tot de uitroeiing van de ziekte in ons land.

De pluimveesector zegt nu: als iemand alle kippen op voorhand liquideert, zal de vogelgriep inderdaad geen kans maken.

VANTHEMSCHE: Je moet in de strijd tegen dierziekten altijd een beetje te ver gaan, maar je weet nooit hoeveel je te ver gaat. De ervaring heeft ons geleerd dat we de tactiek van de verbrande aarde moeten toepassen, anders lukt het niet. Je moet de voedingsbodem van het virus wegnemen. We zijn natuurlijk actief op zoek naar vaccins, want als je kunt vermijden dat je dieren moet doden, moet je het doen. Maar momenteel is dat niet mogelijk.

Is de angst die nu voor de vogelgriep heerst realistisch?

VANTHEMSCHE: Angst heeft te maken met risicoperceptie – ik heb daar na de dioxinecrisis veel over gelezen. De perceptie die wij van een risico hebben, stemt niet altijd overeen met het reële risico. Er is nu in de berichtgeving een cocktail gemaakt van de vogelgriep die al drie jaar lang in Zuidoost-Azië circuleert, van de Spaanse griep die in 1918 veel meer slachtoffers maakte dan de Eerste Wereldoorlog, en van de voorspellingen over een mogelijke nieuwe grieppandemie. Vanuit mediaoogpunt was dat een geweldig verhaal met veel drama, zeker met die haarden van vogelgriep die almaar dichterbij kwamen. Het verhaal werd snel een hype. Maar het blijft wel een verhaal met veel onbekende factoren.

Terwijl de mensen denken dat ze een reeel risico lopen?

VANTHEMSCHE: De mensen denken dat er een acuut probleem is waar zij het slachtoffer van kunnen worden, en stoppen bijvoorbeeld met het eten van kip, wat nergens op slaat.

We worden te veel geïnformeerd over zaken waar we niets van weten?

VANTHEMSCHE:(aarzelend) Mijn ervaring heeft me geleerd dat nieuws niet hetzelfde is als informatie. Nieuws verkopen is big business waarin naar een aantrekkelijk product wordt gezocht. Informatie zit in de weekendkaternen van de kranten, die niet in de persoverzichten terechtkomen, of in programma’s die rond middernacht voor heel weinig kijkers worden uitgezonden.

Onze kippen moesten opgehokt worden omdat onze nieuwsjagers een mooi verhaal wilden?

VANTHEMSCHE: Onze kippen zitten opgehokt, omdat er een discussie is geweest over welke rol de wilde fauna in het verspreiden van het vogelgriepvirus speelt. Ik was geen vurige pleitbezorger van de ophokplicht als preventieve maatregel, maar we hebben hem toegepast omdat Europa beslist had dat het moest. Ik zeg niet dat de maatregel niet nuttig was, want we zullen het nut ervan nooit kunnen meten, maar de commotie die hij zou veroorzaken, hebben we schromelijk onderschat. Miljoenen mensen hebben kippen in hun tuin en moesten ineens een kleine maatregel nemen die de risicoperceptie van de problematiek sterk kleurde.

Zou u het anders gedaan hebben mocht u het voor het zeggen hebben gehad?

VANTHEMSCHE: Dat is een zinloze vraag, want ik had het niet voor het zeggen. De echte discussie is: zijn we nog bereid om met risico’s te leven? We leven in een welvarende maatschappij en zijn veeleisend geworden inzake onze veiligheid. Een Nederlandse rechtsfilosoof stelde onlangs: een burger vraagt bijzonder veel regels om het gedrag van zijn buren vast te leggen, maar bijzonder veel vrijheid voor zichzelf. Dat is de paradox waarmee we nu leven. En daar zit een groot stuk irrationaliteit in, bij iedereen. Er zijn consumenten die schreeuwen om maximale voedselveiligheid, terwijl ze vaak een sigaretje roken, wat eindeloos veel gevaarlijker is voor hun gezondheid.

Het was bizar hoe viroloog Marc Van Ranst eerst een drama maakte van de vogelgriep en vervolgens begon te sussen.

VANTHEMSCHE: Ik denk dat Van Ranst aanvankelijk advocaat van de duivel speelde, omdat hij een beetje gefrustreerd was door de trage gang van zaken bij de voorbereiding op een eventuele grieppandemie. We moeten de dreiging van een pandemie ernstig nemen, en we moeten ons daarop voorbereiden, alleen weet niemand hoe erg die pandemie eventueel zal worden.

Welk gevoel geeft het dat u als persoon als deel van de oplossing wordt gezien?

VANTHEMSCHE: Dat geeft natuurlijk een goed gevoel. Maar ik heb al de beide meegemaakt: er zijn schavotjes waarop je geprezen wordt en schavotjes waarop je wordt onthoofd. Een van mijn vroegere bazen waarschuwde me al: vlak naast het Capitool staat de Tarpeïsche rots – in het oude Rome werden van die rots de gevangenen afgegooid.

Uw ontslag na de parlementaire dioxi-necommissie heeft uw reputatie toch versterkt.

VANTHEMSCHE: Achteraf is gebleken dat de angstpsychose rond de dioxinecrisis héél sterk overdreven was. Maar ze heeft wel geleid tot beslissingen die we anders nooit hadden kunnen nemen, zoals de oprichting van het Voedselagentschap in ons land en de hervorming van het voedingsbeleid op Europees niveau. Persoonlijk was het voor mij een louterende ervaring, waar ik op het moment zelf veel van heb afgezien. Maar ik ben daar niet door gefrustreerd geraakt, en de blauwe plekken die ik toen opliep, zijn na verloop van tijd verdwenen.

U werd in 2004 uitgeroepen tot overheidsmanager van het jaar. Waarin onderscheidt een overheidsmanager zich van een andere manager?

VANTHEMSCHE: In het dienen van het algemeen belang – dat is de motivering van iedereen die bij de overheid werkt. Voor het geld moet je het niet doen, want als je goed bent, kun je in de privésector meer verdienen. Maar in de overheid kun je mee de maatschappij maken. Het klinkt ouderwets, maar het is een belangrijke drijfveer.

Hoe bent u erin geslaagd om de vele diensten uit het oude systeem in het Voedselagentschap te laten samenwerken?

VANTHEMSCHE: Toen ik vroeger op het ministerie van Landbouw werkte, was het pesten van het Instituut voor Veterinaire Keuring deel van ons missionstatement. Nu zijn we gelukkig verlost van de stammentwisten. Dat ik een zeer geloofwaardige baas ben, heeft daarmee te maken. Ik ga twee keer per jaar een halve dag in elke dienst uitleggen waar we naartoe willen, ook in de buitendiensten, waar ze nog nooit een baas hadden gezien. De mensen moeten er trots op kunnen zijn dat ze voor het Voedselagentschap werken. Ik denk dat dat nu kan, want we hebben ondertussen een goede reputatie.

U bent een federale instelling. Is er een verschil tussen Vlamingen en Walen inzake voedselbeleid?

VANTHEMSCHE: Er zijn mentaliteits- en cultuurverschillen, maar toch vooral overeenkomsten. Als ik voor een zaal Waalse boeren sta, voel ik me als een vis in het water, want ze vinden net hetzelfde als de Vlamingen: dat ik soms te streng ben. Ik zeg intern ook altijd: er is een cultuurverschil, maar dat is verrijkend. Ik vind het eigenlijk erg hoe de twee grote culturen in ons land met elkaar omgaan. Als een rijke man zijn arme buur er voortdurend mee confronteert dat hij te lui is om te werken, en de arme de rijke voor fascist uitscheldt, is dat niet bevorderlijk voor hun verstandhouding. Zo gaan wij in ons land met elkaar om. Ik zeg ook dikwijls: wat we zelf doen, doen we niet noodzakelijk beter. Vlaanderen lijdt aan een erge vorm van zelfgenoegzaamheid. Ik kan daar niet tegen.

Hoe zit het eigenlijk met de gekkekoeienziekte?

VANTHEMSCHE: Dit jaar hadden we nog twee gevallen. We deden ongeveer 450.000 tests, tegen 40 euro per test, een investering van 18 miljoen euro. Overal in Europa is de ziekte sterk aan het afnemen. Maar in 1996 circuleerden er statistische modellen die voorspelden dat tot 200.000 mensen aan een variant van de gekkekoeienziekte zouden kunnen sterven. Uiteindelijk zijn het er 160 geworden. Maar wat doe je als beleidsverantwoordelijke als je geconfronteerd wordt met een doemscenario van 200.000 doden? Dan pas je het voorzorgsprincipe toe.

Zal de procedure nu versoepeld worden?

VANTHEMSCHE: De Europese Commissie werkt aan een stappenplan om de bewaking tegen gekkekoeienziekte af te bouwen. Het geld kan nu elders beter besteed worden. Dat zullen we met de griep misschien ook meemaken. We plannen van alles, maar als er binnen vijf jaar niets gebeurd is, zullen de mensen zeggen: er is gemorst met overheidsgeld. En als er wel iets gebeurt, zullen we te weinig gedaan hebben.

Als er niets gebeurt, kunt u toch altijd zeggen dat het dankzij de maatregelen was?

VANTHEMSCHE: De kritiek dat het niet nodig was, zal er altijd zijn. En misschien hebben die criticasters zelfs gelijk.

Ook de strijd tegen de hormonen in het vlees heeft blijkbaar succes opgeleverd.

VANTHEMSCHE: We vinden in de slachthuizen bijna geen residuen van hormonen meer. Voor wat de volksgezondheid betreft, is het probleem dus bijna opgelost.

Als u niets vindt, betekent dat dan ook dat er niets meer is?

VANTHEMSCHE: In principe wel. We weten dat er nog altijd gebruikt wordt, véél minder dan vroeger, maar op veel ingenieuzere wijze, door mensen die dicht aanleunen bij de georganiseerde misdaad. We blijven actief aan hormonenbestrijding doen met justitie en de federale politie.

Het gaat dan om een economisch probleem?

VANTHEMSCHE: Om een probleem van fraude. We zullen nooit in een wereld zonder fraude leven. We hebben in Charleroi een magazijn ter grootte van een voetbalveld ontdekt waar op grote schaal geknoeid werd met de houdbaarheidsdatum van voedingsproducten. In wezen is fraude altijd economisch. Iemand fraudeert om geld te verdienen, niet om de bevolking te vergiftigen, dat heet dan bioterrorisme, en dat is iets héél anders.

Daar zijn eenvoudiger manieren voor dan hormonen in het vlees te verwerken?

VANTHEMSCHE: Waarschijnlijk wel. Waar zitten de zwakke plekken in onze voedselcyclus? Op de grens tussen voeding en afval. Iemand die erin slaagt om van afval voedsel te maken, wordt slapend rijk. Ik zeg al vijf jaar dat dit de achilleshiel van de voedselketen is. De gekkekoeienziekte was daar een voorbeeld van, de dioxinecrisis ook. Vorig jaar sloten we een bedrijf in het Antwerpse dat Chicken Specialities from Flanders heette, en dat een vleesbrij voor frikandellen maakte door het vlees van kippenkarkassen te verspreiden in grote centrifuges. Overdag werkte dat bedrijf normaal, maar ’s nachts ging er een andere ploeg aan de slag. Vrachtwagens brachten afval uit Duitse restaurants, en dat werd volgens dezelfde procedure verwerkt en kwam terecht in dezelfde brij. Dat bedrijf transformeerde afval letterlijk in een voedingsproduct.

Hoe zit het met de hygiëne in voedingsbedrijven?

VANTHEMSCHE: De meeste grote bedrijven letten goed op. Maar met kleine producenten voeren we soms een moeilijke discussie. Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat we met regels voor voedselveiligheid artisanale producten uit de markt duwen. We hebben nu formeel uitzonderingen gemaakt op het algemene kwaliteitssysteem, bijvoorbeeld voor gueuzebrouwers.

Ze mogen de spinnenwebben in hun bedrijf laten hangen?

VANTHEMSCHE: Ja, maar ze moeten niet proberen uit te leggen dat de roest in hun brouwkuip nodig is om een goed product te maken. Kleine bedrijfjes mogen het argument van het ambachtelijke product niet gebruiken om niet te moeten investeren. Daar bewijzen ze zichzelf geen dienst mee.

Varkensstallen zijn aan zulke zware normen onderhevig dat de boerenzwaluw er niet mag broeden.

VANTHEMSCHE: We doen bij varkensboeren aan salmonellabestrijding, en dan moeten vogels buiten blijven.

De zwaluw wordt daar het slachtoffer van.

VANTHEMSCHE: Ik denk niet dat de boerenzwaluw sterk op moderne varkensstallen gefocust is.

Hoe krijgt u de uitbater van de kleine pitabar zover, dat hij uw normen volgt?

VANTHEMSCHE: De mensen in zo’n bar hebben meestal een laag opleidingsniveau, dus zijn we ermee opgehouden om hen te proberen uitleggen welke controlesystemen wij hanteren. We leggen hen wel uit dat ze regelmatig hun handen moeten wassen, hun toog moeten kuisen en de temperatuur van hun koelkast moeten controleren. We hebben tien jaar lang te elitair over onze kennis gecommuniceerd, als techneuten, maar daarmee hebben we ons doel deels gemist. Nu proberen we hen gewoon de kernboodschap te geven. Goede communicatie is cruciaal in wat we doen.

De kern van het nieuwe beleid inzake hygiëne is autocontrole: bedrijven controleren zichzelf. En u controleert de controle?

VANTHEMSCHE: Correct. Wij hebben als overheid lang het beeld gecreëerd dat wij instonden voor de veiligheid van het voedsel. Maar eigenlijk is dat niet waar. De producenten zijn zelf verantwoordelijk voor de producten die ze verkopen. En autocontrole is daar de vertaling van. Ze is nu ook wettelijk verplicht. De overheid zal wel controles blijven doen, want de pakkans mag natuurlijk niet te klein worden.

Er wordt wel eens gezegd dat onze overdreven hygiëne ertoe leidt dat de mensen geen natuurlijke weerstand meer hebben.

VANTHEMSCHE: Dat slaat nergens op. Als je een gram vlees eet, krijg je miljoenen bacteriën binnen, net zoals je yoghurt of kaas eet. Het is een mythe dat wij steriel voedsel eten.

Het gaat dan wel om potentiële ziekteverwekkers, niet om onschadelijke microben.

VANTHEMSCHE: Ik heb nooit gehoord dat je weerstand kunt opbouwen door het eten van ziekteverwekkers. Iemand die tbc-bacteriën binnenkrijgt, sleept die zijn hele leven mee. De stelling dat wij overdrijven, is fout. Er sterven in ons land elk jaar duizenden mensen aan een salmonellabesmetting – dat is een stille doder. Wij zijn niet het steriele deel van de wereldbevolking, zoals wij graag denken. Wij krijgen diarree als wij naar Zuid-Amerika op reis gaan, maar hetzelfde geldt voor een Zuid-Amerikaan die bij ons op bezoek komt.

Er staat een schaal fruit op uw bureau. Moet het agentschap zich profileren als promotor van gezonde voeding?

VANTHEMSCHE: We doen dat nog niet echt, maar binnenshuis is het wel belangrijk. Vanaf 2006 krijgt elke werknemer van het Voedselagentschap elke dag een gratis stuk fruit. Er komt ook een absoluut rookverbod. Wij behandelen slechts 5 procent van alle problemen inzake voeding en volksgezondheid, de rest heeft de consument zelf in de hand, door gezond te eten en voldoende te bewegen.

U ziet er zelf niet uit als een grootverbruiker van gezonde voeding.

VANTHEMSCHE:(breed lachend) Waarom zou iemand niet dik kunnen zijn en toch gezond eten, zonder aan levenskwaliteit in te boeten? Ik eet al een jaar fruit in plaats van koekjes, zoals vroeger. Vroeger at ik ’s middags een zogenaamd ‘broodje gezond’, hoewel dat in feite ongezond is. Nu eet ik een slaatje.

U hebt altijd gezegd dat u deze job niet eeuwig zult doen. Al plannen?

VANTHEMSCHE: Nee. Ik heb nooit veel gepland in mijn leven, maar op elke job komt sleet, ook op deze. Op den duur hebben de mensen je verhaal wel gehoord, en ik moet oppassen dat ik kritiek op het Voedselagentschap – dat ik toch een beetje als mijn kind beschouw – niet te persoonlijk ga nemen.

Is de politiek niets voor u?

VANTHEMSCHE: Ik heb daar ooit wel aan gedacht, maar politiek is een moeilijk bedrijf, en ik weet niet of ik ervoor gemaakt ben. Ik heb wel gesolliciteerd voor het Europees Voedselagentschap in het Italiaanse Parma.

Als chef?

VANTHEMSCHE:(lachend) Voor minder ga ik niet. De beslissing valt in de loop van volgend jaar.

Veel succes ermee. We zullen u missen.

Piet Vanthemsche (49)

Hij is van opleiding veearts, maar maakte carrière binnen de ambtenarij. Als kabinetschef van gewezen minister van Landbouw Karel Pinxten (toen CVP) kreeg hij de dioxinecrisis op zijn bord. Nu staat hij aan het hoofd van het Federaal Voedselagentschap.

‘Mijn niet-bewezen managementcapaciteiten beginnen blijkbaar mythische proporties aan te nemen. Misschien moet ik daar ooit wel eens iets mee doen.’ (2002)

Door Dirk Draulans

‘Niet de overheid staat in voor de veiligheid van het voedsel, wel de producenten van het voedsel.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content