Hij heeft nooit van zekerheden gehouden. Die grondhouding levert hem nu, een dik jaar voor zijn zeventigste verjaardag, de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor Algemene Culturele Verdienste op. Dames en heren. Appelen en peren. Uw applaus voor Eric Antonis. Cultuurmens.

Het juryrapport van de zeskoppige vierschaar die Eric Antonis bekroonde (onder voorzitterschap van Chris Van Camp) draait rond het sleutelwoord vernieuwing. ‘Eric Antonis is niet de man van de gimmicks die de tijd niet trotseren, maar wel van het soort innovatie waaruit nieuwe tendensen groeien.‘ Hij krijgt lof omdat hij als directeur van cultuurhuizen, intendant van Antwerpen Culturele Hoofdstad 1993 en als cultuurschepen in Antwerpen heeft bewezen dat kwaliteit ook een groot publiek kan boeien. ‘ Participatiebeleid avant la lettre, met inhoud en begeestering als motor‘. De manier waarop hij de Antwerpse cultuursector hervormde en ‘ verankerde in een breder maatschappelijk draagvlak‘ wordt ook geprezen. Ten slotte zal het ook wel een primeur zijn dat iemand een stijfdeftige prijs als deze krijgt omdat hij een ‘ warme, menselijke en integere persoon is’.

We treffen dan ook een lichtjes blozende Eric Antonis aan achter de keukentafel van zijn bescheiden burgerwoning in Borgerhout.

Deze bekroning laat u duidelijk niet onberoerd.

ERIC ANTONIS: Deze prijs komt voor mij op een erg goed moment. Ik ben nu al meer dan vijf jaar gestopt als schepen van Cultuur. Ik word nog wel gevraagd om in commissies of raden van bestuur te zitten of adviezen te verschaffen bij allerlei projecten. Dat doe ik met plezier, maar ik merk nu dat ik vroeger verwend was. Toen had ik een heel apparaat dat enkel diende om het mij gemakkelijk te maken. Nu moet ik alles alleen doen, ook wanneer mijn pc begint te sputteren.

Hoort u nog iets van uw opvolger, Philip Heylen?

ANTONIS: Sinds mijn vertrek ben ik twee keer op zijn kabinet geweest. Ik heb destijds beslist dat ik geen schoonmoeder wilde worden. Ik heb aan den lijve ondervonden hoe vervelend dat is.

U begon uw politieke carrière als onafhankelijke, maar trad later toch toe tot de CD&V. Maakt de partij nog gebruik van uw expertise?

ANTONIS: Ik ben nooit een partijman geweest. Ik ben in 1994 in de politiek gestapt toen de CVP en de Volksunie in Antwerpen samen Antwerpen 94 oprichtten. Ik had na het cultuurjaar 1993 met mijn ploeg een cultuurplan gemaakt voor de stad. Burgemeester Bob Cools wilde daar niet van weten. Van Peel zei me toen dat ik consequent moest zijn en zelf in de politiek moest gaan als ik mijn plannen wilde verwezenlijken. Ik heb toen lang getwijfeld, maar in die context wilde ik wel als onafhankelijke een politiek engagement aangaan. Ik had bij Antwerpen 93 een paar jaar lang de tijd gehad om van de stad een SWOT-analyse, zeg maar een analyse van de sterke en zwakke punten te maken. Dat was een geweldig hulpmiddel toen ik schepen werd.

Bij de verkiezingen van 2000 is Antwerpen 94 opgeblazen en ging elke partij weer haar eigen weg. Toen ben ik onder druk gezet om lid te worden van CD&V. Dat heb ik gedaan, maar met tegenzin.

Welke wapenfeiten zou u zelf in uw juryrapport opnemen, gesteld dat u dat zelf zou mogen schrijven?

ANTONIS: Het sleutelwoord in mijn hele carrière is, zoals de jury opmerkte, vernieuwing. In de cultuurwereld kom je verschrikkelijk veel interessante mensen tegen. Ik heb altijd bewondering gehad voor gasten die op me afkomen en mijn zekerheden onderuithalen.

Het begon in De Warande in Turnhout. In 1972 was dat een ingedommeld provincienest dat sterk gedomineerd werd door een bevoogdende katholieke eenheidscultuur.

ANTONIS: Het idee van Frans Van Mechelen (de eerste Vlaamse cultuurminister van 1968 tot 1972, nvdr) om overal in het land culturele centra te bouwen, was schitterend. Plots hoefde je niet meer naar de grote stad om van kunst te genieten. Afstand blijft een belangrijke rem op cultuurparticipatie. Dat blijkt ook nu nog uit alle studies.

Toen die centra er dan eindelijk waren, had je als directeur eigenlijk de handen vrij. In Turnhout koos ik voor een tweesporenbeleid. Ik toonde wat authentiek en volks was en wat avant-gardistisch was. Alles wat daartussen ligt, vind ik niet interessant. Dat kan ook door de privésector ingevuld worden.

Dus combineerde u een tentoonstelling van sierkanaries met het bewegingstheater van een groep als Kiss.

ANTONIS: Het was mooi om te zien hoe die rare kwieten van het experimentele theater het konden vinden met die kwieten die siervogels kweekten. (mijmert)

De Warande was ook een uitvalsbasis voor heel wat subversieve organisaties. Het traditionele verzuilde verenigingsleven maakte geen gebruik van onze vergaderlokalen, want dat had zijn eigen infrastructuur. Maar de figuren rond Stad voor de Mens (een van de stadspartijen waar later Agalev uit groeide, nvdr), maar ook de amadezen konden bij ons vergaderen. Ik gaf mijn bewakers toen de opdracht om achteraf de deuren te sluiten. Anders kwamen de lange grijze jassen van de Gerechtelijke Politie er achtergelaten documenten meegrissen.

Een door de overheid gerund cultureel centrum gaf de subversieve elementen in de samenleving een plek. Zo werden al die rare vogels ook zichtbaar voor iedereen. Handig om ze te leren kennen en… om ze in de gaten te houden.

Vooral de ervaring met Kiss is belangrijk geweest voor u.

ANTONIS: Nu heeft iedereen de mond vol van internationale samenwerking, maar Kiss was écht internationaal. Het werd geleid door Jean-Pierre Voos; een Franse Brit. Matthijs Rümke (nu directeur van het Zuidelijk Toneel, nvdr) is een Nederlander, maar er waren ook nog Griekse en Scandinavische acteurs. Meer dan een jaar woonden ze bij gastgezinnen. Ik kon voor hen nergens subsidie vinden. Ik ben met Voos nog in een rijke villawijk van Oud-Turnhout van deur tot deur geweest om geld in te zamelen. Gewoon om eten te kopen voor hen. Er ontstond ook een interessant soort ruilhandel. De Kiss-acteurs kochten brood bij de bakker en kaas bij de kruidenier en betaalden met toegangskaartjes. Het resultaat was dat op de première van hun stuk, Salomé van Oscar Wilde, een heel volks publiek zat. En weet je wat het strafste was? Ze vonden het gewéldig. Het was nochtans een ‘vreemde’ voorstelling: fysiek theater à la Jerzy Grotovski (Poolse theatervernieuwer, nvdr). Daar heb ik geleerd dat wij het publiek altijd onderschatten. Als iets steengoed is, dan slaat het aan. Altijd.

Wat is er dan van Kiss geworden?

ANTONIS: Jean-Pierre Voos is naar Townsville in Australië getrokken. In 2008 is hij gestorven. Maar Matthijs Rümke heeft later in Turnhout mee het jeugdtheater Theater 42 opgericht. Daar is een hele generatie Vlaamse theatergrootheden uit voortgekomen, zoals Koen De Bouw, Ignace Cornelissen, Luc Nuyens, Elke Dom, Waas Gramser, Chris Nietvelt… Die invloed is niet te onderschatten.

Nederland is ook een inspiratie op politiek vlak. De afstandelijkheid van bestuur is er een basiskenmerk van het beleid.

ANTONIS: Ik vertrok in 1988 uit Turnhout en trok naar Eindhoven om het Zuidelijk Toneel te leiden. Ik had geld en een productiehuis en ik gaf kansen aan Vlaamse jongens die geen geld hadden: Ivo Van Hove, Guy Joosten en Luc Perceval. Een anekdote: Perceval en de Blauwe Maandag Compagnie wilden Zomergasten van Gorki spelen maar konden de bezetting van 15 acteurs niet betalen. Ik wilde het in Eindhoven wel proberen, maar ik vroeg hen om toch de helft Nederlandse acteurs te engageren. We mochten het er toch niet té dik opleggen. Luc Perceval gaf uiteindelijk bijna alle bijrollen aan de Nederlanders.

In Eindhoven had ik een raad van bestuur die mij carte blanche gaf. Als een bestuurder zich met het artistieke bemoeide, kreeg die op z’n donder. Ik had een beleidsplan en een mandaat om dat uit te voeren. Zodra dat plan was goedgekeurd, moeiden de bestuurders zich er niet meer mee. Als het tijd was voor een nieuw beleidsplan kwam er een evaluatie en eventueel een nieuwe directeur. Die manier van werken stond garant voor rust, professionalisme en kwaliteit.

En toen vroeg Bob Cools u om intendant van Antwerpen 93 te worden. Wat dacht u?

ANTONIS: Ik kende de Antwerpse si- tuatie erg goed en wist dat de politiek zich met zowat alles bemoeide. Ik twijfelde dus enorm.

Na mijn eerste, vage gesprek met Bob Cools schreef ik hem een brief waarin ik garanties vroeg: een gedeeld woordvoerderschap, een autonome organiserende vzw met een zakenman als voorzitter en geen politicus, een beleidsplan dat door de gemeenteraad moest worden goedgekeurd. Bob Cools ging akkoord en toen kon ik niet meer terug.

We zijn ons beleidsplan dan dertig keer gaan voorstellen, overal in de stad. Inspraak was er niet, wij kwamen gewoon vertellen wat we van plan waren. We hebben dan alle commentaren verzameld en af en toe iets aangepast. Daarna gaf de gemeenteraad zijn goedkeuring en konden we aan het programma beginnen.

Dat was niet onomstreden. ‘Kan kunst de wereld redden?’ was en is geen evident thema.

ANTONIS: Antwerpen noemde zichzelf in de jaren negentig een metropool, maar alles waar het trots op was, stamde uit het verleden: Rubens, de oude stad, de boerentoren. Antwerpen was doodsbang om in de toekomst te kijken. Wij wilden vooral een hedendaags en een internationaal verhaal vertellen. We wilden onderzoeken welke functie kunst kan hebben in de moderne samenleving. De toeristische dienst zag dat helemaal niet zitten. Ik zei hen dat wij Antwerpen 93 niet maakten voor de toeristische dienst, maar voor de kunstenaars. Toch wist ik dat het festival een gunstig effect zou hebben op de toeristische sector.

Uw engagement ligt niet alleen in de cultuursector. Denkt u dat u ook op politiek vlak een verschil hebt kunnen maken?

ANTONIS: Ik denk toch dat we een paar stappen in de goede richting hebben gezet. Na Antwerpen 93 zei 75 procent van de Antwerpenaars dat ze hadden genoten. Zelfs mensen die geen enkele tentoonstelling of voorstelling hadden gezien. De sfeer was omgeslagen. De stad had zich een jaar lang getooid als een bruid en we hebben de jaarlijkse Zomer van Antwerpen kunnen nalaten. Er sloop meer optimisme in de stad en de agressiviteit nam af.

Nee, het klinkt misschien pretentieus uit mijn mond, maar Antwerpen 93 was een keerpunt.

De man die dat optimisme electoraal verzilverde, was Patrick Janssens. Hij verzamelde de kunstenaars rond zich die u met Antwerpen 93 op de kaart had gezet en hij stopte de opmars van Filip Dewinter.

ANTONIS: Patrick Janssens heeft op een ( proeft het woord) interessante manier gebruikgemaakt van een aantal mensen die een groot symbolisch kapitaal hadden in de culturele wereld van de stad. Hij heeft zijn hele campagne daarop gebouwd. Als goede reclameboy zag hij in dat hij zich als een soort onafhankelijke kandidaat aan de kiezer moest presenteren. Los van zijn partij. Hij won de harten van veel progressieve kiezers die vaak ook bewust in migrantenwijken waren gaan wonen. Daardoor kon hij ook de Marokkaanse gemeenschap bereiken.

Kijk, ik heb het altijd chic gevonden van Janssens dat hij mij van bij de aanvang in 1995, tegen zijn partijgenoten in, steunde als cultuurschepen. De traditionele SP.A-achterban wou van geen ’tjeef’ weten.

U nam afscheid van de politiek in 2004. Als schepen was u voor de Lange Wapper. Later veranderde u van mening. Waarom?

ANTONIS: Ik heb me laten overtuigen door de mensen van stRaten-generaal. Zij hebben een uitzonderlijke dossierkennis en ik denk dat wat zij vertellen ook klopt. We zijn allemaal een beetje misleid geweest door het esthetische bedrog van zo’n lianenbrug.

Iedereen had toen grote bewondering voor Steve Stevaert. Bij de socialisten was hij bijna onschendbaar. Ook de gouverneur, Camille Paulus, wilde absoluut dat de Lange Wapper er kwam.

De cultuursector was erg laat om zich achter stRaten-generaal en Ademloos te scharen. Aanvankelijk konden de actiegroepen zelfs geen vergaderzaal krijgen in stedelijke cultuurhuizen. Pas toen Patrick Janssens ook overstag ging, trok de cultuursector volop de kaart van de volksraadpleging.

ANTONIS: Je hebt gelijk. De reactie uit die hoek kwam erg laat. Ik weet uit goede bron dat een paar cultuurhuizen onder druk gezet werden om afzijdig te blijven. Zelf waren ze ervoor beducht Patrick Janssens voor het hoofd te stoten. Toen die maquette eindelijk boven water kwam, werd het voor iedereen – ook voor Patrick – duidelijk dat dit een brug te ver was. De hautaine houding van de BAM leek sterk op die grap over die man die op het viaduct van Vilvoorde rijdt en zegt: ‘Wie bouwt er nu een dorp onder zo’n brug?’

Toenmalige havenschepen Leo baron Delwaide schreef in een beroemde brief aan Patrick Janssens dat de Lange Wapper een vergissing was. Janssens antwoordde hem dat hij dat wist, maar dat de Vlaamse regering boos zou zijn op Antwerpen als de stad zou dwarsliggen.

ANTONIS: Precies. Daar knelde het schoentje. Ere wie ere toekomt. Ik heb met Delwaide veel ruzie gemaakt, maar hij heeft vanaf het begin zijn nek uitgestoken tegen de Lange Wapper. Dat heeft men hem bij de liberalen niet in dank afgenomen.

Hoe gaat het nu aflopen?

ANTONIS: Ik ben bang dat men het huidige tracé een beetje zal aanpassen en het dan toch zal uitvoeren.

De grote fout is al veel vroeger gebeurd. Er was een tracé gereserveerd voor het sluiten van de ring ten noorden van Antwerpen. Al die gronden zijn nu verkaveld. Een ring is dus niet meer mogelijk. Maar daarom moet men de stad nog niet verminken. Soms zeggen mensen die niet in Antwerpen wonen dat wij aan het nimbysyndroom leiden. Het nimbysyndroom! (roept)Not in my backyard! Alsof de stad ons achtertuintje is. Als de plannen worden uitgevoerd, worden verschillende wijken, zoals die rond het Sportpaleis, gewoon onleefbaar. Dat is een feit en dat heeft niks met nimby te maken.

Toen u nog schepen was, werkte u de plannen voor het Museum aan de Stroom uit. Dat museum is er nog altijd niet. Er is ook protest tegen de nieuwe bestemming van het Steen, het Volkskundemuseum en het Etnografisch Museum.

ANTONIS: Wanneer ik in 1993 een Antwerps museum binnenstapte, waande ik me in mijn jezuïetentijd. Er was bijna niets veranderd. We wisten dus dat er een masterplan voor de Antwerpse musea moest komen. Zo hebben we het Rubenshuis leeggemaakt en de ticketbalie op het plein daarvoor gezet. Nu kun je weer langs de grote poort naar binnen. Voor het Volkskundemuseum en het Etnografisch Museum hebben we lang gezocht naar een oplossing. Uiteindelijk kwam de Hanzestedenplaats in het vizier. Delwaide wilde Frank Gehry inhuren, maar uiteindelijk hebben we een mooie internationale wedstrijd georganiseerd. Neutlings Riedijk Architects tekenden een schitterende toren. Een toren van de kerk hadden we al ( de kathedraal, nvdr), eentje van de macht ook (de politietoren op de Oudaan, nvdr) en de KBC-toren is die van het geld. Ze zijn allemaal gesloten voor het publiek. Het MAS wordt een toren voor het volk. Het ontwerp voorziet dat je hem kunt beklimmen als het museum al gesloten is.

Blijkbaar wil men de collectie precolumbiaanse kunst van Dora Janssen onderbrengen in het MAS. Hoe rijmt u dat met het idee van een museum van de geschiedenis van de stad?

ANTONIS: Ik heb dat ook gelezen. Als het de bedoeling is om een aantal stukken uit het Etnografisch Museum en uit de collectie-Janssen te integreren in het museum, dan vind ik dat een goed idee. Je kunt een paar boeiende hoofdstukken van de geschiedenis van Antwerpen vertellen door te wijzen op de relatie met andere culturen. Als ze een hele verdieping alleen maar aan Dora Janssen zouden geven, zonder enig verband met de rest, zou ik dat betreuren.

Vlaanderen heeft een ruk naar centrumrechts gemaakt bij de laatste verkiezingen. Dat vertaalt zich ook in discussies over cultuur. Subsidies zouden kunstenaars in slaap wiegen. Theaters moeten zelf een groter deel van hun eigen inkomsten verwerven. Maakt u dat bang?

ANTONIS: Ik heb altijd geprobeerd om zuinig te werken. We hebben de Openbare Bibliotheek naar het Permekegebouw overgebracht, maar dat was geen nieuwe bibliotheek. Het personeel was er ook al. Het MAS komt er nu aan, maar die andere locaties komen dan weer vrij. Bij het Toneelhuis en het KJT is dat hetzelfde: die kosten nu niet meer dan vroeger. Het is mogelijk om veel te hervormen zonder veel bijkomende middelen.

Minister van Cultuur Joke Schauvliege (CD&V) kreeg bij haar aantreden de wind van voren van een aantal kunstenaars omdat ze niet vertrouwd is met de sector.

ANTONIS: Ik begrijp die reactie wel, maar ze was overtrokken. Ik raad Schauvliege aan om het voorbeeld van Patrick Dewael te volgen. Die kende ook niets van cultuur toen hij minister werd. Hij heeft eerst honderd dagen geluisterd. Daarna is hij met zijn plannen naar buiten gekomen en heeft hij erg veel gerealiseerd.

Krijgen de Vlaamse kunstenaars te veel subsidies? Kijk eens wat de vorige generatie allemaal verwezenlijkt heeft. Ik moest gaan spreken op het grote Vlaanderen In Actie-congres van de Vlaamse regering. Vlaanderen wil in 2020 internationaal op de kaart staan. Ik had het daar wel gemakkelijk: op cultureel gebied hebben we die doelstelling nu al gehaald. Kijk maar naar onze podiumkunstenaars, onze plastische kunstenaars, onze muzikanten. Die worden overal in de wereld gevraagd en vergroten daardoor de budgettaire krappe ruimte van hun subsidies.

Er is dus geen probleem. Alles koek en ei?

ANTONIS: Ik zit in de Beoordelingscommissie theater. En daar zie ik wel dat er een overaanbod is. Ik kan die 250 premières per jaar niet meer behappen. Het publiek kan dat ook niet en de pers al evenmin. We moeten daar iets aan doen. Niemand heeft nog dezelfde voorstellingen gezien en daardoor is er ook geen theaterdebat. We moeten de grotere spelers opdragen om hun stukken langer op de agenda te houden. Dat geeft de kans aan mond-aan-mondreclame om een productie te doen groeien.

De kleinere, experimentele gezelschappen mogen we niet dwingen om hun producties overal in het land te gaan spelen. Maar we moeten ook strenger zijn en misschien een beetje schrappen in het aanbod.

U kijkt ongetwijfeld met interesse naar Oud België, de onvolprezen reeks van Stany Crets en Peter Van den Begin op Eén over de teloorgang van het volkse theater in Antwerpen.

ANTONIS: Ik pleit ervoor om een aantal gezelschappen die meer publieksgericht theater brengen, vooral uit het oude repertoire, te steunen. Niet zozeer met subsidie, maar via CultuurInvest (overheidsinstelling die renteloze leningen en investeringssteun geeft aan de cultuurindustrie, nvdr). We moeten die mensen de kans geven om – zonder al te veel risico – een werking uit te bouwen. Misschien wordt het repertoire dan ooit door de private sector gespeeld, zoals dat in Nederland het geval is.

Maar ook de grote gesubsidieerde theaters moeten zich eens bezinnen of ze niet een stuk van het repertoire aan het missen zijn. De overheid mag de sector wel niet dwingen om plots meer repertoiretoneel te gaan spelen. De theatermakers zelf moeten goesting hebben om dat te doen – niet opportunisten die geld ruiken.

U verblijft tegenwoordig vaak in Frankrijk. Hebt u dan geen heimwee naar Antwerpen?

ANTONIS: Dat valt nogal mee. Ik heb een schotelantenne gekocht en zo kan ik het nieuws uit eigen land toch volgen. Vreemd genoeg kan ik met de decoder van TV Vlaanderen ATV, de Antwerpse stadszender, niet ontvangen in Frankrijk. Toen ik dat aan de mensen van ATV zei, waren ze wel een beetje verbaasd. Dat betekent immers dat al die allochtonen in Antwerpen die een schotelantenne hebben ook niet naar ATV kunnen kijken.

Zie, daar wind ik me dan weer over op en zo ben ik dan toch weer met politiek bezig.

DOOR KARL VAN DEN BROECK/FOTO’S LIES WILLAERT

‘Ik toonde wat authentiek en volks was en wat avant-gardistisch was. Alles wat daartussen ligt, vind ik niet interessant.’

‘Een toren van de kerk hadden we al, eentje van de macht ook, en de KBC-toren is die van het geld. Ze zijn allemaal gesloten voor het publiek. Het MAS wordt een toren voor het volk.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content