De Europese handel in CO2-emissierechten is goed voor maar liefst 28 miljard euro. Allemaal tot het nut van ’t algemeen, want volgens de Europese Commissie is de emissiehandel een prima werkinstrument om onze CO2-uitstoot terug te dringen. Alleen: harde cijfers die dat aantonen, zijn er nog niet. Waar gaan al die miljarden euro’s dan naartoe? Wie wordt er beter van, en wie betaalt het gelag?

Per dag worden er gemiddeld zes miljoen emissierechten verhandeld, blijkt uit een recent rapport van Fortis Bank. Dat is zeven keer meer dan nodig is om de tekorten en de overschotten aan zulke emissierechten bij de Europese bedrijven te dekken. Volgens Fortis toont dat aan dat de emissiemarkt een volwaardige economische markt is geworden. En de cijfers om dat te bewijzen: in de periode 2005-2007 hebben de Europese bedrijven in totaal 650 miljoen CO2-rechten moeten kopen, als compensatie voor het teveel aan broeikasgassen dat ze uitgestoten hebben. Wat vreemd is: diezelfde bedrijven hebben in diezelfde periode 800 miljoen overtollige CO2-rechten kunnen vérkopen, omdat ze blijkbaar op een of andere manier tóch aan de normen voldeden. Op het einde van de eerste handelsfase, eind 2007, was er dus een overschot van 150 miljoen CO2-rechten.

Reden om te juichen, meent Fortis. Dat is een uitstoot van 150 miljoen ton CO2 die vermeden werd. De bedrijven hebben met andere woorden hun taak goed volbracht, zo blijkt, en hebben volop geïnvesteerd in maatregelen die hun CO2-uitstoot moeten terugdringen. Toch rijst de vraag of het vermijden van een uitstoot van 150 miljoen ton CO2 betekent dat er nu ook 150 miljoen ton CO2 mínder werd uitgestoten dan in de periode vóór 2005, toen de Europese handel in emissierechten van start ging. Of nog: hebben de Europese bedrijven wel écht hun best gedaan?

Twijfelachtig, zeggen de recentste – en nog onvolledige – cijfers van de Europese Commissie. Het enige wat we daaruit kunnen afleiden, is het volgende: de Europese industrie heeft in 2007 iets minder CO2 uitgestoten dan er uitstootrechten waren toegekend (1884 miljard ton, om precies te zijn). Dat líjkt alleen maar goed. Want in werkelijkheid wijst alles erop dat er voor de eerste fase van de Europese emissiehandel – van 2005 tot 2007 – te véél uitstootrechten zijn toegekend aan de bedrijven. Dat overaanbod deed de prijs voor één emissierecht dalen van 20 euro in 2005 naar een schamele 30 eurocent (!) in het midden van 2007.

De vergelijking van de CO2-uitstoot in 2007 met die van 2006 valt bovendien nog niet met zekerheid te maken. Wellicht gaat het om een lichte daling, maar dat zou vooral de verdienste zijn van een warme winter, en van de economische terugval eind 2007. En dus niet zozeer van de handel in emissierechten. Heeft het gemiddelde Europese bedrijf dan eigenlijk wel geïnvesteerd in bijkomende maatregelen die zijn CO2-uitstoot moeten terugdringen? Of hebben ze het marktspel slim meegespeeld? CO2-rechten gekocht op de klimaatbeurs als de prijzen laag staan, en verkocht in het omgekeerde geval?

De Bond Beter Leefmilieu (BBL) laakt in elk geval het overschot aan uitstootrechten die de Europese bedrijven hadden in 2007. Voor de periode 2005-2007 ging het zelfs om een overschot van 11,5 miljoen emissierechten, aldus de BBL, in het geval van de Vlaamse industrie alleen al. Goed voor een pure winst van 80 miljoen euro, waarvan 24 miljoen voor ArcelorMittal in Gent.

HEDEN GRATIS EMISSIERECHTEN

Wat gaat er mis? ‘De enige fout die we gemaakt hebben – en ‘we’, dat zijn eerder de nationale overheden dan de Europese Commissie – is dat er in de eerste fase van de emissiehandel té veel uitstootrechten werden toegekend aan de bedrijven’, zegt Jos Delbeke, vicedirecteur-generaal van de administratie Milieu van de Europese Commissie, en de geestelijke vader van de Europese handel in emissierechten. ‘Het is dus niet de emissiehandel op zich die de CO2-uitstoot vermindert. Het zijn de nationale allocatieplannen die dat doen. Voor de tweede fase van de emissiehandel (2008-2012, nvdr) hebben de 27 lidstaten van de Europese Unie nieuwe plannen moeten maken, en daar heeft de Europese Commissie dit keer 10 procent van afgenomen. Daardoor zullen in 2012 de emissies van de Europese bedrijven 6,5 procent ónder die van 2005 liggen.’

En dat is geen theoretische rekensom, benadrukt Delbeke. Hij vertelt dat alle Europese bedrijven die onder het systeem van de emissiehandel vallen, sinds 2005 een gedetailleerde CO2-boekhouding moeten kunnen voorleggen. En net zoals dat het geval is bij een gewone jaarrekening, wordt die geverifieerd door een derde partij. Bijgevolg beschikt de Europese Commissie over gedetailleerde uitstootgegevens van circa 11.500 industriële installaties. Of die allemaal nauwgezet gecontroleerd worden? En hoe? ‘Ook daar moeten we nog veel leren’, geeft Delbeke toe. ‘Maar we hebben intussen een heel leger verificateurs, die bij de Europese Commissie een accreditatie moesten aanvragen. Ze hebben heel gedetailleerde richtlijnen gekregen. Uiteindelijk gaat het hier slechts om een detail van de emissiehandel, maar het is heel belangrijk natuurlijk dat er geen fraude gepleegd wordt. Globaal gezien vind ik dat de controle van het systeem verrassend goed werkt. Een aantal dingen zijn we nu aan het verbeteren. Staal, bijvoorbeeld, kun je op verschillende manieren, met verschillende technologieën, produceren. Zulke dingen moeten allemaal in kaart gebracht worden. Maar vergeet niet dat we vanuit het niets ál die gegevens hebben opgebouwd. In twee jaar tijd! Bij de bedrijven heeft dat een enorme discipline teweeggebracht.’

Blijft het feit dat bij sommige van die bedrijven intussen enorme winsten binnenstroomden als gevolg van de handel in emissierechten. Was dat enkel en alleen de schuld van de gulle toewijsplannen, waardoor die bedrijven al hun overtollige uitstootrechten tegen scherpe prijzen konden verkopen? Natuurlijk niet. Veel had ook te maken met de Europese beslissing om de uitstootrechten voor de eerste fase van de emissiehandel helemaal gratis toe te kennen aan de deelnemende bedrijven. Bovendien mochten die bedrijven op eigen houtje aangeven over hoeveel uitstootrechten ze aanspraak dachten te maken. Van strakke spelregels was daarbij geen sprake.

Grátis emissierechten, die de betrokken bedrijven prompt te gelde konden maken? Het was het enige scenario dat haalbaar was, vindt Jos Delbeke. ‘Stel, je bent bedrijfsleider, en men zegt: “Vanaf nu kost het geld om CO2 uit te stoten.” Het schokelement daarvan kan groot zijn. We willen vermijden dat ondernemingen massaal wegtrekken uit Europa, want voor het klimaat is zoiets helemaal geen oplossing. Wat we wél willen, is dat bedrijven met nieuwe technologieën voor de dag komen. Dat ze dus niet alleen minder CO2 uitstoten, maar ook dat hun energie-efficiëntie verbetert, en dus ook hun productieapparaat. Zoiets vergt investeringsbeslissingen die veel tijd in beslag nemen, en die je ook tijd moet géven. De emissiehandel is een zaak van geleidelijkheid.’

Concreet: in de tweede fase van de emissiehandel wordt een deel van de toegekende uitstootrechten geveild. Bedrijven zullen er voortaan dus voor moeten betalen, hoewel het nog altijd slechts om maximaal 10 procent van de toegekende rechten mag gaan. In de derde fase van de emissiehandel wordt de veiling van uitstootrechten het uitgangspunt. Vanaf 2013 moet de elektriciteitssector betalen voor alle rechten waar hij recht op heeft. Voor andere sectoren – en dan vooral zij die blootstaan aan concurrentie van buiten de EU – blijven de gratis uitstootrechten van kracht. Voorts is er ook een tussengroep van sectoren die niet of minder blootstaan aan internationale concurrentie. Voor hen wordt 20 procent van de toegekende rechten geveild in 2013. Elk jaar wordt dat percentage opgetrokken, tot de volle 100 procent bereikt wordt tegen 2020. Om welke sectoren het precies gaat? Daarover moet de Europese Commissie nog een paar jaar goed nadenken.

Hoe het ook zij, ook in de huidige – tweede – fase van de emissiehandel blijft het gros van de toegekende emissierechten gratis. In mei keurde de Vlaamse regering bijvoorbeeld de verdeling van 36,8 miljoen gratis uitstootrechten goed, voor 173 Vlaamse energie-intensieve bedrijven. De staalfabrieken van ArcelorMittal in Gent mogen tot 2012 de meeste broeikasgassen uitstoten, wat Vlaanderen betreft. Op nummer twee staat Electrabel, gevolgd door de Total-raffinaderij en de fabrieken van chemiereus BASF, beide in Antwerpen.

SLIMME BEDRIJVEN

De totale uitstoot voor heel België wordt vanaf 2008 echter beperkt tot 58,5 miljoen ton per jaar, hoewel de overheid bij de Europese Commissie eerst had gepleit voor een plafond van 63,3 miljoen. Het uiteindelijke verdict betekende vooral een streep door de rekening van Wallonië, omdat staalreus ArcelorMittal intussen had besloten om een vervuilende hoogoven in Luik langer te gebruiken dan eerder was gepland, én om een andere hoogoven in Seraing te heropenen, nadat die drie jaar lang op non-actief had gestaan. Daar staan liefst vier miljoen emissierechten tegenover.

Onvoorziene omstandigheden, waarvoor geen gratis uitstootrechten meer voorhanden waren. De Waalse overheid beschikte namelijk niet over een reservepotje, waarvoor ze jaren geleden al de toestemming had moeten vragen aan Europa. Foutje. ArcelorMittal weigerde dan ook om zelf geld op tafel te leggen voor de extra emissierechten die vereist waren voor de hoogovens in het Luikse. Tot ArcelorMittal in februari door toenmalig premier Guy Verhofstadt (Open VLD) geconfronteerd werd met de 100 miljoen euro opbrengst die het bedrijf in 2006 kon puren uit de verkoop van vier miljoen emissierechten – die grátis waren toegekend. Vermoed wordt dat een deel van die verkochte uitstootrechten werd verkregen na de sluiting van de hoogoven in… Seraing.

Een Belgisch compromis werd uitgedokterd. ArcelorMittal heeft er intussen mee ingestemd om zelf een derde van de nodige uitstootrechten – voor 1,4 miljoen ton CO2-uitstoot – te kopen. De rest wordt aangekocht via een complexe operatie. Dat gaat als volgt: de Waalse overheid verdient voor 1,7 miljoen ton CO2 aan uitstootrechten op de internationale Kyotomarkt (zie kader). De opbrengst van dat geld gaat naar Vlaanderen, dat er op zijn beurt Europese uitstootrechten mee koopt. En die uitstootrechten kan Wallonië gebruiken voor ArcelorMittal.

Eigenlijk valt ArcelorMittal weinig te verwijten. Op het einde van de eerste fase van de emissiehandel (eind 2007) waren alle Europese bedrijven namelijk verplicht om hun resterende uitstootrechten te verkopen. Ze bleven immers niet geldig in de tweede fase, die van start ging op 1 januari 2008. Tenzij dat uitdrukkelijk werd opgenomen in het nationaal allocatieplan van het betrokken land. In de eerste fase van de emissiehandel was dat enkel het geval voor Frankrijk en Polen. De andere 25 Europese lidstaten hadden er even niet aan gedacht dat bedrijven erg clever uit de hoek kunnen komen. Foutje, alweer.

En dus moet de Waalse overheid, in samenwerking met de Vlaamse, de resterende uitstootrechten zien te verdienen die nodig zijn voor de Luikse hoogovens van ArcelorMittal. Ter waarde van een som die volgens Lijst Dedecker tussen de 260 en de 400 miljoen euro zal schommelen. De federale overheid stelt zich in deze kwestie borg, voor het geval er tegen 2012 nog tekorten blijken te zijn.

‘ZINLOZE OPERATIE’

Allemaal nogal jammer, vindt Europarlementslid Bart Staes (Groen!). ‘Er worden enorme geldsommen geïnvesteerd om de Luikse hoogovens van ArcelorMittal te kunnen openhouden, en dat allemaal voor hooguit 150 jobs. Met 400 miljoen euro kun je duurzamere jobs creëren dan in de staalindustrie. Bovendien weet niemand hoelang die hoogovens in Luik nog zullen openblijven. Drie jaar? Vier jaar? Ik vind dit een economisch zinloos verhaal. Temeer omdat het voor bedrijven almaar duurder zal worden om CO2 uit te stoten, en almaar rendabeler om te investeren in schone productieprocessen. Het soort oven dat nu eventjes heropend wordt in Luik, is dus sowieso geen lang leven meer beschoren. Toch heeft ArcelorMittal het slim bekeken. Ze hebben die extra productie nu eventjes nodig, aangezien de vraag naar staal momenteel hoog is. De optie Luik was het interessantst: het vergde geen extra investeringen, en de bijkomende kosten voor de extra uitstootrechten heeft ArcelorMittal voor een deel kunnen afwentelen op de Belgische overheden. Het bedrijf heeft perfect ingezien dat het de verschillende overheden in ons land tegen elkaar kan uitspelen. De Waalse overheid had inderdaad het been stijf kunnen houden, ja. Maar in 2009 zijn er regionale verkiezingen, en dus kunnen de Waalse politici het zich moeilijk permitteren om de hele staalindustrie én de vakbonden tegen zich in het harnas te jagen.’

ArcelorMittal is trouwens niet het enige bedrijf dat handig gebruik maakt van de handel in emissierechten. In mei kwam aan het licht dat de standaardenergieleveranciers in ons land, Electrabel en SPE, liefst 1,2 miljard euro binnenrijfden door emissierechten door te rekenen aan hun bedrijfsklanten. Emissierechten die Electrabel en SPE zelf gratis hadden verworven, nota bene. Dat blijkt uit een studie van de CREG, de federale energieregulator.

De CREG wees er fijntjes op dat ook de Britse elektriciteitsproducenten op een soortgelijk manoeuvre zijn betrapt. Zij stemden er uiteindelijk mee in om 225 miljoen pond te storten in sociale fondsen, over een periode van drie jaar (2008-2011). De Britse regering gaat ervan uit dat de stroomproducenten ook daarna die fondsen blijven stijven, à rato van 150 miljoen pond per jaar.

Toch ook een kleine nuance in het voordeel van Electrabel en SPE: de gratis uitstootrechten die onze energieleveranciers kregen voor de periode 2005-2007 volstonden niet om hun volledige CO2-uitstoot te compenseren. En dan is het inderdaad niet verboden om de meerkosten van extra uitstootrechten door te rekenen aan de consument – in dit geval de bedrijfsklanten van Electrabel en SPE. En toch: beide energieleveranciers hebben hun tekorten op een zeer voordelige manier kunnen aanvullen. In 2007 met name, toen de prijs van de emissierechten volledig gecrasht was. Eén uitstootrecht kostte toen minder dan 1 euro.

De energiesector is tot hiertoe dus zeker niet armer geworden van de handel in emissierechten. Integendeel zelfs. Het systeem zorgt ervoor dat de productie van elektriciteit in vervuilende centrales steeds duurder wordt, aangezien die veel CO2 uitstoten. Daardoor stijgt ook de elektri- citeitsprijs in het algemeen, zowel op de Europese als op de nationale elektriciteitsmarkten. Dat is uitstekend nieuws voor elektriciteitsproducenten die een groot nucleair park in hun bezit hebben, zoals Electrabel. Kerncentrales stoten namelijk geen CO2 uit, en behoeven dus geen extra uitstootrechten. De productie van nucleaire energie kost Electrabel erg weinig, en ze blijft ook constant, aangezien de Belgische kerncentrales allang zijn afbetaald. Anderzijds betalen de klanten van Electrabel een steeds hogere algemene elektriciteitsprijs, als gevolg van de emissiehandel. En dus worden de winstmarges voor de eigenaars van kerncentrales steeds hoger.

Daar komt geen verandering in, zegt de Gentse milieueconoom Johan Albrecht in De Standaard, zolang de vraag naar elektriciteit in Europa blijft stijgen, en zolang er amper in bijkomende capaciteit wordt geïnvesteerd. En wie betaalt er een groot deel – direct of indirect – voor die bijkomende capaciteit? Nieuwe windmolens, propere gascentrales en zo? U mag drie keer raden.

Wie zijn nu de winnaars, en wie zijn de verliezers in het systeem van de handel in emissierechten? In een recente licentiaatsverhandeling over het onderwerp door Valerie De Bruyckere van de Universiteit Gent staat het volgende te lezen: ‘Wanneer men de empirische literatuur erop naleest, blijkt de elektriciteitssector steevast als winnaar van het systeem naar voren te komen. In de andere deelnemende sectoren stijgen de kosten, maar algemeen moet het mogelijk zijn die gestegen kosten door te rekenen in de eindprijs. De staal-, aluminium- en cementsectoren komen als potentiële verliezers naar buiten. Of die sectoren voordeel of nadeel van het systeem zullen ondervinden, is afhankelijk van de precieze marktomstandigheden.’

Besluit: in het ergste geval zijn de verliezen voor de betrokken sectoren bijzonder klein, becijfert de bijzonder degelijke licentiaatsverhandeling, waardoor het mogelijk moet zijn om de gestegen kosten door te rekenen in de prijzen. Wie betaalt dus het gelag? Juist, ja.

DOOR CELINE DE COSTER

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content