Bij de dood van Quentin Crisp: “angst en haat kunnen klaarblijkelijk niet in tranen worden uitgedrukt.”

Meneer Crisp, hoe ga je dood met stijl? “Dat is een groot probleem. Je moet zorgen dat je het zelf in de hand hebt. Pleeg desnoods zelfmoord. Anders eindig je in een ijzeren bed, met mensen om je heen die je door een mist hoort zeggen: Het zal wel niet lang meer duren.”

“Ik haat lijkdiensten. Ik zou graag in een van die glimmende zakken gestopt willen worden en daarna in een vuilnisvat geworpen.”

“Als je sterft met mensen erbij, moet je beleefd zijn en zoiets zeggen als: Doe de groeten aan Monica.”

“Ik haat het als mensen in de stromende regen rond een gat in de grond staan, terwijl iemand vertelt hoe fantastisch ik was.”

Ze stonden niet om zijn sterfbed, hij overleed in zijn slaap aan een hartaanval, maar ze schreven de volgende dag wel hoe fantastisch Quentin Crisp was: The Times, The Guardian, The Independent, The Daily Telegraph, The New York Times, etc. Dat hij in Manchester op een logeerkamer stierf, zou hij zelf gezien hebben als een vileine loer van het lot. In 1981 was hij, op 72-jarige leeftijd, naar Amerika geëmigreerd, omdat het zo’n groot, vriendelijk, rijk land was. “Het geheim van Amerika en vooral van New York: als je binnen bent neemt niemand je waar, maar je doet de voordeur open and you’re on. Iedereen ziet je, iedereen praat tegen je. Toen ik jong was en door Londen liep, dacht ik: wat jammer, dat we elkaar niet allemaal kennen en één grote party hebben. Maar als je daar bij een bushalte staat en opmerkt dat je al uren op die bus wacht, zegt de persoon naast je: Kèn ik u? In Amerika vertellen mensen je hun levensgeschiedenis terwijl je voor een stoplicht wacht.”

En nu toch nog gestorven in Engeland, op de vooravond van een tournee met zijn one-man show, An Evening with Quentin Crisp. Op kerstdag zou hij 91 jaar zijn geworden. Toen ik hem kortgeleden in New York sprak, was hij er al slecht aan toe. Hartklachten, hernia, eczeem, prostaatkanker. Bereid om dood te gaan, maar niet bereid om zonder een forse dosis make-up, “zeg maar plamuur”, het huis uit te gaan. Grijs-lila haar, groene gleufhoed, zwart colbert met groene glimmende strepen, groen overhemd met opstaande kraag, gebloemde donkergroene shawl. Alles wat vaal en versleten, maar met overtuiging gedragen. Zoals hij in de jaren dertig, als jongeman en homoseksueel, zijn was naar de wasserij bracht in vol ornaat: zware make-up, felrood geverfd haar, broek zonder gulp en hoge hakken. Hij verwachtte dat de mensen zouden zeggen: “Daar is er een. Doet niet veel buitengewoons, brengt zijn was naar de wasserij. Waar is al die drukte over?” En dat in een Londense volksbuurt, waar kinderen hun moeder van de trap gooiden, als ze geen geld kregen voor de bioscoop.

EXCENTRIEK EN GEESTIG

In 1908 in Sutton, Zuid-Londen, geboren als Denis Pratt. Als kind trok hij al regelmatig de kleren van zijn moeder aan en verbeeldde zich dat hij een prinses was uit een sprookje. “Mijn moeder waarschuwde mij voor de wereld, mijn vader dreigde mij ermee.” Toen hij 22 jaar was, verliet hij angstig het ouderlijk huis, om zichzelf te leren zijn, op een kamertje in Chelsea. Uitgescholden, in elkaar geslagen, opgepakt, geaccepteerd door een paar vrienden, die met “de schande” konden leven, werkte hij met weinig succes een aantal baantjes af, was korte tijd prostituee, en werd tenslotte model voor studenten van de kunstacademie. Na de oorlog werd die baan door de staat betaald, hij beschouwde zichzelf dan ook als een naakte ambtenaar, a naked civil servant. Dat hield hij jarenlang vol. Pas op vergevorderde middelbare leeftijd schreef hij zijn ervaringen op. Van zijn autobiografie, The Naked Civil Servant (1968), werden in Engeland aanvankelijk een paar duizend exemplaren verkocht. De televisiefilm die in 1975 naar het boek gemaakt werd, met John Hurt in de hoofdrol, maakte hem wereldberoemd. Homo’s, hetero’s, en aanverwanten, huilden en lachten om het levensverhaal van de man die, naar eigen zeggen, nooit een andere keuze heeft gehad dan de wereld te laten zien wie hij was. “Mijn enige doel in het leven is Quentin Crisp te zijn.” “I’m still in the profession of being,” zegt hij ook nog in 1999. Altijd al zijn grootste kracht: “a talent for being, not for doing.” Excentriek en buitengewoon geestig, is hij een graag geziene gast op party’s, “het pindacircuit”, bij toneelvoorstellingen, filmpremières en openingen van tentoonstellingen.

“Amerikanen verwennen hun vrouwen, noemen ze sugar, honey, baby. Engelse mannen noemen hun vrouw old girl. Wie wil er nou een oud meisje zijn?”

“Iedere film, zelfs de slechtste, is beter dan het echte leven. En zoveel korter.”

“Het uiterlijk dient ervoor overtollige ballast in de menselijke verhoudingen overbodig te maken. Dan krijg je ook niet te doen met nietszeggende algemeenheden. Niemand begint tegen mij over het weer.”

“Als kind wilde ik blijvend invalide worden. Daar had ik een zekere flair voor. Mijn ouders dachten dat het een te duur beroep zou zijn. Dus genas ik en ging de wereld in.”

Sinds drie jaar trad hij weer op met de onemanshow, waarmee hij eerder was opgehouden omdat het hem te inspannend werd. Hij kon moeilijk nee zeggen, als hij gevraagd werd. De inhoud van de show bleef grotendeels hetzelfde. Naast oneliners propageerde hij zijn filosofie die voor iedereen het leven de moeite waard maakt: Creëer je eigen levensstijl. Leef liefst zonder partner. Samenwonen was hem een gruwel. “Hoe kan iemand de dag beginnen met een frisse aanval op zijn levensstijl, als het moment dat hij zijn ogen opent, hij een stem naast zich hoort zeggen: En dan nog iets…”

HOUTHAKKERSLOOK

Met zijn venijn, zijn zelfspot en zijn zeer Engelse stemgeluid, kreeg hij altijd weer de lachers op zijn hand. Van een persoonlijke ontmoeting maakte hij ook een optreden; hij beweerde terecht dat hij eigenlijk nooit gesprekken met mensen had, maar altijd interviews. Hij ontmoette graag mensen, maar meed intimiteit. “Ik heb nooit van iemand gehouden en niemand hield ooit van mij.” Van seks moest hij weinig hebben, of het moest masturbatie zijn. Een daad van zelfachting. De enige zin die uit het originele script van The Naked Civil Servant is geschrapt, was: “Het huwelijk is een substituut voor masturbatie.” Ofschoon hij zijn steentje aan de emancipatie had bijgedragen, was hij lang niet altijd geliefd bij homoseksuelen, door zijn aversie tegen seks en door uitspraken als: “Het is niet normaal om homoseksueel te zijn. Ik vind het raar te denken dat het wel zo is. Homo’s leven altijd een imitatie van het leven.”

Hij verachtte de leermodes, de snorrentrends en de houthakkerslook in kringen van homo’s en sprak over heteroseksuelen als “echte mensen”. Homoseksuelen klaagden volgens hem te vaak dat ze er niet bij hoorden. Dat wilden ze ook niet, meende hij. “Als ze in gezelschap uitdrukkelijk verklaarden homoseksueel te zijn en iemand zei: nou, én?, dan waren ze teleurgesteld. Ze verwachtten een reactie in de trant van: O, wat interessant. Vertel mij er alles over.”

“Ik had nooit het geringste verlangen om te huilen. Angst en haat kunnen klaarblijkelijk niet in tranen worden uitgedrukt,” schreef hij ooit. Hij hield niet van muziek: veel lawaai, weinig informatie. Het riep geen gevoelens bij hem op. Gevoelens vond hij verdacht en onbetrouwbaar. Een fluwelen pantalon, gecombineerd met een ijzeren zelfverzekerdheid. “All psychological ills come from selfdoubt.” Maar vechten deed hij niet. Als hij vroeger werd neergeslagen bleef hij stilliggen, in de hoop dat het niet al te slecht zou aflopen. Toen een aanhanger van Gandhi hem eens vroeg of hij een boodschap voor de wereld had, zei hij: “Vertel de mensen dat ze niet hoeven te winnen. Daar gaat het allemaal om. Je hoeft jezelf niet voortdurend met anderen te vergelijken. Je moet alleen maar zoveel mogelijk jezelf zijn.” Hij schreef nog een paar boeken, die wel cultwaarde hadden, maar geen van alle een groot succes werden. Waaronder How to become a Virgin (1981), How to have a Life-Style (1986) en How to go to the Movies (1990). Resident Alien was de titel van een ander boek en tevens van een prachtige documentaire die over hem gemaakt werd. Sting bezong hem als Englishman in New York en hij trad in diverse films op, onder meer als koningin Elisabeth in een film naar Virgina Woolfs Orlando.

New York, eind oktober ’99. Klein en tenger zit hij, als iedere dag, in het Cooper Square Restaurant aan Second Avenue in de Lower East Village. Hij woont al jaren om de hoek, in East Third Street, op een kleine kamer die te vies moet zijn voor woorden. Nooit schoongemaakt, want, “na vier jaar kan het niet vuiler meer worden”. Hij presenteert zichzelf nog steeds in geschenkpapier, is gebleven wie hij was, alleen de wereld is veranderd. “Ik stam uit een tijd waarin zo weinig vrijheid bestond dat als een meisje nagellak wilde dragen, ze voorgoed het huis moest verlaten. En als een man suède schoenen droeg… bleef hem geen andere keuze dan zich aan te sluiten bj het vreemdelingenlegioen.” Het leven was een avontuur, ouder worden een wonder. Sinds kort heeft hij een eigen website, waar veel belangstelling voor is. Nu alleen nog een uitputtende tournee, voor de laatste keer naar zijn geboorteland. De komende millenniumviering zal hij negeren. Mensen willen alleen een excuus om in de straten te dansen. Hij danst op straat wanneer hij maar wil. “Het moet erg zijn als je doodgaat en mensen dan zeggen: Ik dacht dat hij al dood was.” Zo is het niet gegaan. “Life was a funny thing that happened to me on the way to the grave.”

Ineke van den Bergen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content