Wie redt de banaan?

© Thinkstock

Een bodemschimmel staat op het punt de wereld te veroveren. Het slachtoffer: de commerciële banaan, die er geen weerstand tegen heeft. Wetenschappers raken het niet eens over de remedie. Want het debat draait niet alleen om bananen, het gaat over welk soort landbouw we willen.

De krantenkoppen logen er niet om. Bananageddon! Of wat dacht u van: Bananapocalyps! De reden voor zo veel drama was de vaststelling dat een woekerende stam van de bodemschimmel Fusarium oxysporum eind 2013 voor het eerst buiten Azië opdook: eerst in Jordanië, dan in Mozambique. Waarschijnlijk kwam hij er terecht door nonchalante producenten die te weinig voorzorgsmaatregelen namen en arbeiders uit besmette regio’s in Azië verkasten. De schimmel nestelt zich in en rond de wortels van de bananenplant en belemmert er onder meer de opname van water, waardoor ze zelfs in natte regenwouden kunnen uitdrogen.

Met een productie van 150 miljoen ton per jaar is de banaan het vierde voedingsgewas ter wereld, en het belangrijkste fruit. Een half miljard mensen zijn voor hun overleving afhankelijk van bananen. Bijna alle exportbananen behoren tot de cavendish-variëteit, die goed is voor een jaaromzet van 7 miljard euro. Maar de cavendish lijkt gemaakt om problemen aan te trekken. Alle teeltplantjes ter wereld zijn klonen van elkaar, biologische kopieën, wat maakt dat de sector uiterst kwetsbaar is voor een schimmel waar de plantjes geen weerstand tegen hebben. Dat horrorscenario lijkt realiteit te worden.

De besmetting is een leven gaan leiden als de panamaziekte. Vanaf de jaren 1950 veroorzaakte ze een catastrofe onder de voorloper van de cavendish: de gros michel-banaan. Die stierf massaal af, waardoor de grootschalige, op export gerichte bananenteelt van Latijns-Amerika in de problemen kwam, met enorme economische en sociale drama’s tot gevolg. De cavendish werd de vervanger, omdat hij weerstand had tegen de schimmel. Maar de schimmel paste zich aan – hij is momenteel aan zijn vierde versie toe (tropical race four of TR4). Daar is de cavendish niet langer resistent tegen.

In een nieuwsartikel in het wetenschappelijke vakblad Nature had bananenexpert Rony Swennen van de KU Leuven – een van de grootste bananenkenners ter wereld – het over ‘een gigantisch probleem’. ‘Het is vooral een gigantische uitdaging om er iets aan te doen’, vertelt hij in zijn naar de tropen geurende bananenserres aan de rand van Leuven. ‘Als ongeveer 40 procent van de wereldproductie van bananen uit cavendish bestaat, is er werk aan de winkel. We moeten absoluut voorkomen dat de schimmel Latijns-Amerika bereikt, waar 80 procent van de exportbananen vandaan komt. In Azië en Mozambique moeten we bestaande velden herbeplanten met varianten die resistent zijn – want die zijn er, hoewel velen dat niet weten. Maar dat kost een bom geld, en veel producenten lijken te wachten tot ze geen andere keuze meer hebben. De nieuwe bananenvarianten zijn wat groter en groeien trager dan de huidige, zodat ze niet in het commerciële plaatje van vandaag passen. Maar laksheid kan dramatische gevolgen hebben.’

Verschroeide aarde

Toch wil Swennen een paar nuances aanbrengen. Hij wil geen dramaverhaal vertellen, wat niet bij alle media in goede aarde valt: ‘Onlangs was hier een filmploeg van de zender Al Jazeera. Ze was teleurgesteld toen ze hoorde dat ik weiger mee te gaan in de panieksfeer die sommigen – ook wetenschappers – trachten te creëren, vooral om geld voor hun onderzoek los te weken. Ik wil vooral een verhaal van hoop brengen, hoop dat het probleem opgelost kan worden.’ Swennen ziet geen problemen voor de kleine boeren die vooral van bananen leven, omdat ze meestal heel diverse culturen hebben, waardoor ze minder gevoelig zijn voor aanvallen van ziektemakers. En ten tweede hebben wetenschappers volgens hem lessen getrokken uit wat er met de gros michel is gebeurd.

‘Wat deden plantage-eigenaars en boeren destijds als de schimmel op hun velden toesloeg? Ze gaven de plantage op, kapten kilometers ver een nieuw bos en verplaatsten hun bananen naar daar. Maar ze beseften niet dat ze met de bananen ook de schimmel transporteerden. De harde sporen voor zijn voortplanting zaten in de grond aan de wortels of in de modderkluiten op het schoeisel van de boeren, en verhuisden mee. De sporen kunnen dertig jaar overleven in een bodem, dat is echt de tactiek van de verschroeide aarde voor de banaan. Bovendien werkt grootschalige irrigatie het succes van de schimmel in de hand, want met het water kunnen zijn sporen zich op grote afstand verspreiden. Alles wat tegen de schimmel ondernomen werd, was contraproductief. Maar dat weten we nu, dus kunnen we erop inspelen door andere kweekmethodes in te voeren. Geen grootschalige irrigatie meer, maar kleine sproeiertjes per plant. Doorgedreven hygiëne op de velden, met regelmatige ontsmetting van schoeisel en materiaal. Aanplanten met nieuwe stekjes uit een laboratorium. Dat vergt meer aandacht, maar het is essentieel.’

Swennens stokpaardje is de kleine boer, vooral in Afrika: ‘Kleine boeren hebben veel minder last van parasieten dan grote planters, omdat ze meer biodiversiteit op hun velden hebben. Ze zetten verschillende variëteiten van bananen door elkaar, naast een breed gamma aan andere gewassen, zoals papaya’s, mango’s en tomaten. Zo gebeurt het in de natuur ook, van alles door elkaar. Daardoor krijgt een schimmel geen kans om te woekeren. Als één variëteit het tijdelijk niet goed doet, heb je de rest om op terug te vallen. Maar als je werkt met enorme monoculturen van dezelfde planten die netjes op lange rijen in steriele bodems staan, creëer je omstandigheden die uitermate geschikt zijn voor een schimmel. Een plant die wat onder stress staat, smaakt ook beter – dat weten kleine boeren ook. Hun roze banaantjes zijn veel lekkerder dan onze gele kanjers, die weinig zelf hoeven te doen om zich te verweren tegen aanvallen van de natuur. We kunnen veel van de kleine boeren leren.’

Met die visie staat Swennen lijnrecht tegenover een Nederlandse wetenschapper die hij als de grootste dramamaker uit de bananenwereld bestempelt: fytopatholoog Gert Kema van de gerenommeerde landbouwuniversiteit in Wageningen. In Nederlandse media werden Kema en zijn groep omschreven als ‘ongeveer de enigen op aarde die zich druk maken om de gezondheid van de banaan’. In een korte brief aan Nature pleitte hij eind 2013 onomwonden – op z’n Nederlands, zullen we maar zeggen – voor meer fondsen om het gevaar van de schimmel te counteren: ‘Kosten die verwaarloosbaar zullen zijn in vergelijking met de langetermijnkosten voor het leven en de voedselzekerheid van miljoenen mensen als de ziekte zich op grote schaal verspreidt.’

Kema is hoorbaar geïrriteerd wanneer hij geconfronteerd wordt met Swennens boodschap dat de kleine boeren het wel zullen redden: ‘Ik ken zijn verhaal. Swennen weet veel meer van bananen dan ik. Hij is een bananenveredelaar die al dertig jaar in het vak zit, en geen fytopatholoog met expertise in schimmels die pas in 2004 voor het eerst met bananen in aanraking kwam, zoals ik. Maar ik reis ondertussen elk jaar vier maanden wereldwijd in de bananensector rond. Ik zie ook dat er veel meer diversiteit is op de velden van kleine boeren, zeker in Afrika, en wij appreciëren de waarde ervan, maar dat is prehistorische landbouw. Met zo’n archaïsche kleinschaligheid ontken je de schaal van de problematiek: je kunt er de wereld niet mee voeden. De kleine boeren hebben inderdaad minder problemen dan de grote planters, maar immuun voor ziektes zijn ze niet. De panamaziekte valt ook hun bananen aan. Wij hebben technieken ontwikkeld waarmee we snel de vatbaarheid voor de TR4-schimmel kunnen meten, en van de twintig bananenvariëteiten die we ondertussen getest hebben, is 80 procent supervatbaar. Dat is veel. In tegenstelling tot in de vorige eeuw kunnen we de schimmel nu veel sneller detecteren in de plant, de bodem en het water. Dat biedt mogelijkheden voor nieuwe managementstrategieën.’

Transgene bananen

Je voelt het verschil tussen de twee wetenschappers in hun affiliaties. Hoewel ze beiden benadrukken dat ze voor alle sectoren optreden, werkte Kema mee met het door de grote bananenproducenten gesponsorde World Banana Forum, terwijl Swennen deeltijds verbonden is aan het Bioversity Initiative, dat op kleine boeren mikt. Desondanks is Kema niet vriendelijk voor de bananenindustrie: ‘Ze heeft te lang rustig achterovergeleund en is om de basisvragen heen gelopen, omdat het te goed ging. Ze baseert zich nog altijd grotendeels op kennis uit de jaren vijftig. Om ze tot nieuwe inzichten te bewegen en een ramp te voorkomen, moet je met ze samenwerken. Daar zijn wij veel succesvoller in dan de oorspronkelijke bananenonderzoekers die meer met de kleine boeren omgaan. Maar het geeft geen pas om te zeggen dat de grote jongens het zelf maar moeten uitzoeken. Zo werkt het niet.’

Kema vond vanaf het begin dat de wereld van de bananenonderzoekers te klein was om efficiënt oplossingen aan te reiken. Hij besloot projecten op te starten om een nieuwe dynamiek te creëren. Het ontrafelen van het genoom van een bananenschimmel die de ziekte zwarte sigatoka veroorzaakt, en die boeren verplicht veertig tot zeventig keer per jaar te spuiten (dat is in geen enkele andere teelt nodig) is een van zijn paradepaardjes, net als zijn medewerking aan de in 2012 in Nature verschenen studie van het bananengenoom. Ze introduceerden een broodnodige modernisering van het bananenonderzoek, maar ook na-ijver. ‘Ik merk uiteraard dat er fricties zijn’, stelt Kema kordaat. ‘We zijn allemaal mensen. Ik ben niet altijd omarmd door het establishment van het bananenonderzoek, ik krijg af en toe slagen onder de gordel omdat ik aan de alarmbel trek en met succes nieuwe projecten opstart. Het establishment heeft de sector niet kunnen helpen, en beschimpt ons nu wij wel met oplossingen en een globale aanpak komen. Ik krijg vaak het verwijt dat ik de zaak opblaas om geld binnen te halen. Ik verwerp die aantijging. Wij hebben onze projecten in de steigers gezet vóór TR4 tot een wereldramp dreigde uit te groeien. Net dankzij onze projecten is het duidelijk geworden dat TR4 veel verder verspreid is dan men aannam.’

Kema heeft zijn idee over hoe de problematiek moet worden aangepakt. Hoewel het wildebananengenoom ontrafeld is, heeft de wetenschap nog geen zicht op de genen die resistentie tegen de schimmel veroorzaken – ook al is die schimmel al meer dan een halve eeuw actief. Het onderzoek verloopt moeizaam, onder meer omdat de genetica van bananen zo ingewikkeld is. ‘Er zijn verschillende manieren om daaraan te werken’, legt Kema uit. ‘We zijn momenteel bezig om een gen dat tomaten weerstand tegen tomatenschimmels geeft, in bananen over te plaatsen, want we hebben vastgesteld dat het ook eiwitten van de bananenschimmel herkent. Een tomatengen kan bananen dus misschien weerstand tegen schimmels bieden. Dat worden dan transgene bananen, waar de markt het misschien wat moeilijk mee zal hebben, maar als we er de bananenteelt mee kunnen redden, moet het maar. Bovendien zoeken wij naar verwante genen in wilde bananen. We verwachten dat het verzet tegen het gebruik van bananengenen om resistentie tegen schimmels te creëren kleiner zal zijn.’

Veel wilde bananenvariëteiten zijn resistent tegen de schimmel, maar hebben een kleine vrucht bomvol zaden die ongeschikt zijn voor grootschalige consumptie. Wetenschappers weten nog altijd niet waarin de natuurlijke resistentie tegen de schimmel schuilt. Resistentie is ook geen zwart-witverhaal, zegt Rony Swennen: ‘Niet alle cavendish-variëteiten zijn even gevoelig voor de schimmel, waardoor er in sommige Aziatische landen wel een schimmelprobleem is en in andere niet. De schimmelgevoeligheid is trouwens een gradueel proces, want zowel de gevoelige als de resistente bananen reageren op dezelfde manier op de schimmel, alleen is er een groot verschil in snelheid, waardoor de ene variëteit de schimmel onder controle krijgt en de andere niet. De gevoelige variëteiten reageren te laat en te traag.’

Swennen begon zijn loopbaan als een echte veredelaar, maar is ook bij de genetische manipulatie terechtgekomen: het sleutelen aan genen van de banaan om ze meer weerstand tegen ziektes te geven. Met een klassieke veredeling zou het hem zestien jaar kosten om resistentie in een bepaalde bananenvariant in te kruisen, met genetische manipulatie kan het veel sneller. Op voorwaarde dat het werkt, want zijn eigen ervaringen zijn niet altijd gunstig uitgevallen: een banaan die hij met genetische manipulatie resistent maakte tegen de zwarte sigatoka, bleek in het veld toch niet zo’n goede weerstand te hebben. ‘Australische wetenschappers stellen dat ze door het verschuiven van wat genen in de plant de cavendish weerstand hebben gegeven tegen de panamaziekte’, zegt hij. ‘De veldtesten lopen nu. Ik hoop natuurlijk dat het werkt.’

Finaal komt hij toch weer bij zijn ervaringen met kleine boeren terecht: ‘Ik leerde er onder meer dat vechten tegen de natuur veel te veel geld kost, zeker voor kleine boeren met weinig middelen, zodat we er belang bij hebben mee te werken met de natuur. Dat is rendabeler, maar past niet in de filosofie van grote bedrijven, voor wie de natuur de vijand is. Want we kunnen ons nu wel inspannen om TR4 onder controle te krijgen, maar als het systeem niet verandert zitten we binnenkort met de handen in het haar omdat TR5 op komst is. Een schimmel is altijd sneller dan een plant. Van de natuur valt niet te winnen. Misschien zullen de geesten op termijn rijp worden voor een andere aanpak, weg van de schadelijke monoculturen, en zal de schimmel mogelijk zelfs gunstig geweest zijn voor het bevorderen van de biodiversiteit die zo veel te lijden heeft van de grootschalige landbouw. We mogen niet wanhopen.’

DOOR DIRK DRAULANS

‘Een gen dat tomaten weerstand biedt tegen schimmels, zou ook in bananen kunnen werken.’

‘Als je van alles door elkaar plant, zoals in de natuur, heb je als boer minder last van ziektes.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content