Op 20 januari wordt George Bush beëdigd als 43ste president van de Verenigde Staten. De voorspelling dat zijn erg nipte verkiezingsoverwinning Bush ertoe zou bewegen een zeer gematigde regering samen te stellen, met een sterk bipartisane inslag, is onjuist gebleken.

Borking wordt het in Washington genoemd: zodra de nieuwe president zijn keuze bekendmaakt voor een bepaalde ministerportefeuille, maken de oppositie en de media er een sport van de kandidaat zo snel mogelijk in diskrediet te brengen. Een ongelukkige opmerking of een kleine wetsovertreding kan al voldoende zijn. De media kloppen het op tot het grootste schandaal sinds Watergate. Senatoren ‘maken zich zorgen’. De nieuwe president neemt afstand. Uiteindelijk wordt de kandidaat afgevoerd. Het overkwam Robert Bork, kandidaat-rechter bij het Hooggerechtshof in 1987. Het overkwam ook Zoe Baird en Kimba Wood, die door Clinton voorgedragen werden als minister van Justitie.

Linda Chavez zal de ministereed dus nooit afleggen. Tot grote woede van de Amerikaanse vakbonden had George Bush deze Reaganite, fervente tegenstandster van minimumlonen en positieve discriminatie voor zwarten en vrouwen, voorgedragen als minister van Arbeid. Maar nog voor de Senaat zich over haar nominatie kon uitspreken, zag Chavez zich gedwongen terug te treden: het kwam aan het licht dat de toekomstige minister van Arbeid begin jaren negentig zelf een illegale Guatemalteekse in huis had genomen, en haar wel eens wat geld had toegestopt in ruil voor de strijk of een wandeling met de hond.

Maar wie zijn de mannen en vrouwen die binnenkort, als de Senaat hun nominatie heeft goedgekeurd, wél de eed zullen zweren, en de volgende vier jaar het beleid van de Verenigde Staten vorm zullen geven?

De regering van George Bush Junior lijkt wel te zijn samengesteld om het persoonlijk gebrek aan beleidservaring van de nieuwe president te compenseren. Je zou Bush’ ploeg in drie concentrische cirkels kunnen opdelen: een kern van zwaargewichten inzake veiligheids- en economisch beleid; een conservatieve tweede cirkel voor het binnenlandse beleid; en een bont gezelschap aan de rand.

AMERIKA’S RAAD VAN BESTUUR

Voor zijn kernkabinet grijpt Bush terug naar de regering van Gerald Ford, en die van zijn vader. Drie leden van deze groep vervulden een regeringsfunctie onder president Ford, een kwarteeuw geleden: vice-president Dick Cheney was toen stafchef, minister van Financiën Paul O’Neill was vice-directeur van het Bureau voor Management en Budget, en minister van Defensie Donald Rumsfeld had destijds al dezelfde portefeuille.

Deze groep geeft de regering-Bush een sterk bedrijfskarakter, alsof het een vergadering van Amerika’s raad van bestuur is. Alle drie hebben ze topfuncties vervuld in sectoren van de oude economie. Cheney leidde Halliburton, een oliebedrijf. O’Neill stond aan het hoofd van Alcoa, dat het virtuele monopolie bezat in aluminium. En Rumsfeld komt van G.D. Searle, een topper in de farmaceutische industrie. De drie zijn exponenten van het traditionele Republikanisme. Ronald Reagan omringde zich met stoere Californische zakenlui die hun misprijzen voor het establishment van de Oostkust slecht konden verbergen. Nu hebben die conservatieven van de Oostkust de hoogste functies in de wacht gesleept.

Als je bij die drie de twee anderen voegt, die onder het presidentschap van George Bush Senior bevoegd waren voor de nationale veiligheid, Colin Powell en Condoleezza Rice, heb je een volledig beeld van George W. Bush’ kernkabinet. Een ploeg met ervaring dus. Hun grootste tekort zou kunnen zijn dat ze de neiging zullen hebben om buitenlandse crises voornamelijk in militaire termen te zien: Cheney, Rumsfeld en Powell hebben alle drie op het Pentagon gewerkt. Maar het zijn weinig doctrinaire, weinig flamboyante mensen ook, die weten hoe ze een grote organisatie moeten leiden. Leon Panetta, voormalig stafchef onder Bill Clinton, noemde hen ‘gematigde pragmatici’, en zag er een voorteken in dat Bush inderdaad van plan was een centrum-beleid te voeren.

Maar Bush’ inner circle mag dan al gematigd zijn, dat kan niet worden gezegd van de volgende cirkel, de mensen die het binnenlands beleid moeten uittekenen. Die zijn aanzienlijk conservatiever. Linda Chavez is ondertussen vervangen door de meer gematigde Elaine Chao. Maar er is ook de minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken, Tommy Thompson, die als gouverneur van Wisconsin de sociale diensten in zijn staat in opschudding bracht. Voormalig senator Spencer Abraham is voorgedragen om een departement te leiden (Energie) waarvan hij zelf ooit voorstelde het af te schaffen.

Vooral de aanstellingen van de minister van Justitie (John Ashcroft) en de minister van Binnenlandse Zaken (Gale Norton) worden beschouwd als grote overwinningen voor rechts. Het zijn helden van conservatief Amerika, onder meer wegens hun standpunt inzake abortus.

Tommy Thompson zal nog wel tot samenwerken met de Democraten geneigd zijn, hij heeft dat in zijn eigen staat Wisconsin tenslotte ook voortdurend moeten doen. Het is weinig waarschijnlijk dat hij alles ongedaan zal maken wat zijn voorgangster op het departement, Donna Shalala (ook uit Wisconsin, trouwens), heeft verwezenlijkt.

Maar van Ashcroft en Norton is het heel gemakkelijk voorstelbaar dat ze de stukken van de Clinton-nalatenschap die zij erven, volledig te niet zullen doen. De huidige minister van Binnenlandse Zaken, Bruce Babbitt, heeft met federale programma’s meer land als natuurgebied beschermd dan wie ook sinds Teddy Roosevelt. Mevrouw Norton is een felle tegenstandster van deze programma’s en wil in het westen het privé-gebruik van dit soort land stimuleren.

Ashcroft is een van de succesvolste politici van de Religious right – hij wil abortus bijvoorbeeld illegaal maken, ook na een verkrachting. Het kabinet van Justitie moet op zowat alles toezicht houden, van antitrustregels tot de bescherming van abortusklinieken en de wetten die de publieke activiteiten in de kerken regelen. Het is zeer goed mogelijk dat Ashcroft op al deze terreinen alles wat Janet Reno heeft gerealiseerd, ongedaan zal maken.

CONSERVATIEF, NIET DOCTRINAIR

Kortom, de regering Bush bevat zowel pragmatische Republikeinen als conservatieve hardliners. In de buitenste cirkel van zijn regering bevinden zich zelfs een pro-choice Republikein (Christine Todd Whitman, Milieu) en een Democraat (Norman Mineta, Verkeer). Ideologische coherentie lijkt niet Bush’ grootste prioriteit te zijn geweest. Zijn ploeg is conservatief, maar niet doctrinair. Wel heeft de nieuwe president geprobeerd de juiste man voor de juiste taak te vinden.

Het beste voorbeeld hiervan is zijn keuze voor de portefeuille van Defensie, Donald Rumsfeld. Tijdens zijn verkiezingscampagne beloofde Bush een nationaal beschermingsschild tegen raketaanvallen te bouwen. Welnu, Rumsfeld is een van de vurigste voorstanders van zo’n systeem. Het idee om een rakettenschild te bouwen kwam trouwens gedeeltelijk voort uit de alarmerende conclusies die een commissie onder het voorzitterschap van Rumsfeld schreef over de bedreiging van de zogenaamde rogue states, schurkenstaten als Irak, Noord-Korea…

Met de aanstelling van zwaargewichten als Cheney, Rumsfeld en Powell kan Bush een groot deel van het regeringswerk aan zijn ministers overlaten. Maar dat betekent niet dat de president zelf zich op de achtergrond zal kunnen houden, zoals sommige commentatoren veronderstellen. Hij zal moeten bemiddelen wanneer zijn machtige ministers het oneens zijn, hij zal de moeilijke beslissingen moeten nemen wanneer een beleidsplan niet door het Congres raakt. Aan het hoofd staan van een regering met vele politieke zwaargewichten, vergt ook van de president een flinke dosis politiek talent. Aan George Bush Junior om te bewijzen dat hij daarover beschikt.

Copyright The Economist

Bewerking C.A.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content