Hoe liggen vandaag de economische krachtsverhoudingen in de wereld? Hoe zijn ze geëvolueerd? Eregouverneur Fons Verplaetse bestudeerde welke landen veel goud hebben en welke veel deviezen. En hij trekt conclusies over de toekomstige rol van de VS, China, Japan, het Midden-Oosten en Europa: ‘Voor het internationale evenwicht is het eigenlijk jammer dat je geen gemiddelde kunt maken van een Chinees en een Amerikaan.’

‘De laatste jaren heeft de wereld een grote economische groei gekend’, zegt Fons Verplaetse. ‘Gedurende de jaren 1990 tot en met 2003 groeide de wereldeconomie jaarlijks met 2,8 procent en tussen 2004 en 2007 met bijna 5 procent per jaar. Maar natuurlijk was die groei niet overal even sterk: in de geïndustrialiseerde wereld schommelde de jaarlijkse stijging van het bbp (bruto binnenlands product, alles wat we aan goederen en diensten vervaardigen) de laatste 20 jaar rond 2,6 procent. In de niet-geïndustrialiseerde landen groeide het bbp met 3,2 procent in de jaren 1990, met 5 procent tijdens de periode 2000-2003 en ruim 7,5 procent per jaar tijdens de periode 2004-2007. In China bedraagt de groei zelfs al 10 jaar 10 procent.’

Wat betekenen die groeicijfers concreet voor de economische macht van een land?

FONS VERPLAETSE: Daarvoor moeten we kijken naar wat de nationale banken allemaal aan goud en vreemde valuta bezitten. De goudreserves van alle centrale banken samen hadden eind 2007 een marktwaarde van 711 miljard dollar. Tel daar de reserves bij van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), goed voor 57 miljard, en de deviezenreserves van de centrale banken, goed voor 6358 miljard, en je komt uit op een totaalbedrag van 7126 miljard dollar voor alle reserves in de wereld.

Laten we eerst de goudvoorraad onder de loep nemen. Die totale goudvoorraad in de wereld is nauwelijks gewijzigd (zie grafiek ‘Goudvoorraden 1950-2007’).

Maar welke landen hebben het meeste goud?

VERPLAETSE: Ik heb dat opgelijst (zie kaart ‘Goudvoorraden in de wereld’) en dan zie je dat vooral de geïndustrialiseerde landen goud bezitten: samen hebben ze ruim 80 procent van alle goudvoorraad. Merk op dat bijvoorbeeld India en China maar weinig goud bezitten.

Zijn daar grote verschuivingen geweest tussen de landen?

VERPLAETSE: Zeker, en vooral in de perio-de vóór 1970: in 1950 hadden de VS nog 20.400 ton goud in voorraad en in 1970 nog slechts 10.600 ton. En de goudvoorraad van de centrale banken van de latere eurozone groeide tussen 1950 en 1970 met 10.100 ton aan. Met andere woorden: de VS verkochten toen veel goud, Europa kocht het. Zo hadden de Duitsers in 1950 nauwelijks een gram goud, nu hebben ze 3400 ton.

U hebt in de jaren 1990 als gouverneur van de Nationale Bank ongeveer 1000 ton goud van België verkocht.

VERPLAETSE: Ja, om onze schuldratio te verbeteren, zodat we met het koppeloton de euro zouden mogen invoeren. We hadden geen keus en kregen een prijs die toch hoger was dan wat bijvoorbeeld Nederland toen kreeg.

Is goud belangrijk voor een land?

VERPLAETSE: Ja, zeker in ernstige crisissituaties is goud heel belangrijk. Stel dat er ooit een oorlog uitbreekt, dan is goud het enige wat nog telt.

Vandaag zie je dat nog maar weinig landen goud verkopen. De goudreserve is strategisch nog altijd zeer belangrijk, maar ook tegen de huidige hoge marktwaarde van het goud vertegenwoordigt de totale goudvoorraad van alle centrale banken slechts 10 % van de totale officiële wisselreserves.

Behalve goud heeft een land dus ook deviezenreserves. Hoe is dat de laatste jaren geëvolueerd?

VERPLAETSE: Eerst moeten we vaststellen dat met de groei van het bbp ook de wereldhandel, de in- en uitvoer van goederen en diensten, steeg. Die wereldhandel groeide wel dubbel zo veel als de groei van het bbp. En de groei van de wereldhandel ging gepaard met een stijging zonder voorgaande van het kapitaalverkeer en van de deviezenreserves. Terwijl de goudreserves nagenoeg stabiel bleven, is het bedrag dat alle nationale banken samen aan voorraad hebben in de vorm van vreemde valuta enorm toegenomen. Concreet: de totale deviezenreserves in de wereld stegen van 1389 miljard dollar in 1995 naar 6358 miljard in 2007. Dat is een stijging met bijna 5000 miljard dollar in 12 jaar tijd, allemaal dankzij de economische groei en de groei van de wereldhandel. En de grote groei is er vooral na 2000 geweest.

Hoe is de groei van de deviezenreserves verdeeld over de wereld?

VERPLAETSE: Kijk naar de kaarten op de volgende pagina’s (‘Deviezenreserves 2000 en 2007’). Je ziet dat de deviezenreserves in de VS en Europa lichtjes afnamen en dat ze in de rest van de wereld enorm toenamen (van pakweg 1000 miljard dollar naar 6000 miljard). Nog anders geformuleerd: de dollar- en eurolanden bezitten dan wel 80 procent van de goudvoorraad, maar het relatief belang van hun deviezenreserves dat in 1995 nog 23 procent (namelijk 327 miljard van 1389 miljard) bedroeg, is nu gedaald tot slechts 4 procent (249 miljard van 6363 miljard). Dus bijna 95 procent van de deviezenreserves zit buiten de VS en de landen van de eurozone.

Zijn er voor de deviezenreserves grote verschillen tussen de landen?

VERPLAETSE: Ik heb dat uitgevlooid (grafiek ‘Deviezenreserves’, blz. 48). Wat zie je? De geïndustrialiseerde landen blijven stabiel of gaan er lichtjes op achteruit, alleen Japan vormt een uitzondering: van 1995 tot 2007 stegen de deviezenreserves van 172 tot 948 miljard dollar. Dat is een aangroei van 776 miljard. Dat is toch opvallend voor een land zonder grondstoffen.

Naast Japan kenden de deviezenreserves van de niet-geïndustrialiseerde wereld een forse aangroei. Ze bezitten nu ruim drie vierde van de totale deviezenvoorraad en de laatste twee jaar kwam er telkens 1000 miljard dollar bij – een mens beseft niet wat voor gigantische bedragen dat zijn.

Kijken we nu even naar enkele individuele landen: in Algerije steeg de deviezenreserve tussen 1995 en 2007 met meer dan 100 miljard dollar, in Brazilië met 130 miljard, in het Midden-Oosten 230 miljard, India 250 miljard, Rusland 450 miljard, China meer dan 1400 miljard en heeft men het over Greater China (inclusief Hongkong en Taiwan), dan komt men tot meer dan 1700 miljard dollar! Dat is onvoorstelbaar, zeker als je beseft dat de VS een totale deviezenvoorraad hebben van 46 miljard en de eurozone van circa 200 miljard dollar.

Waarom zijn die deviezenreserves zo belangrijk voor een land?

VERPLAETSE: Deviezenreserves zijn heel belangrijk, want als je iets wilt invoeren, moet je dat kunnen betalen en dat doe je met die deviezen. Heel concreet: als China koper uit Congo wil, kan het dat makkelijk kopen, het volstaat een gering deel van de enorme deviezenvoorraad aan te spreken. Vergelijk het met het spaargeld van een gezin: je kunt makkelijk een auto of huis kopen als je veel spaargeld hebt.

Je kunt de grootte van die deviezenreserves dan ook op een andere manier uitdrukken: hoelang kan een land daarmee zijn invoer betalen, zonder aanvullende deviezen? Of vertaald naar het gezinsniveau: hoelang kan het gezin van zijn spaargeld leven, zonder dat er nieuwe inkomsten zijn? De VS kunnen dat anderhalve week, de landen van de eurozone 3 weken. Voor het gemiddelde van de geïndustrialiseerde wereld kom je uit op 10 weken, voor alle andere landen samen op 39 weken. En dan zijn er belangrijke uitschieters: Libië kan meer dan 300 weken – bijna 6 jaar! – blijven importeren, zonder nieuwe deviezeninkomsten. Algerije 193 weken, Nigeria 101 weken, Rusland 85 weken, Japan 79 weken en China 70 weken, dat is bijna anderhalf jaar!

Zijn de VS dan nog wel een economische grootmacht?

VERPLAETSE: Amerika is een reus op lemen voeten. De reden hiervoor is dat het land boven zijn stand leeft. Dat geldt zowel voor de Amerikaanse overheid als voor de Amerikaanse bevolking: ze geeft meer uit dan ze verdient. Dat vertaalt zich in een gigantisch extern tekort: voor 2000 ging het om 400 miljard dollar, nu is dat al 800 miljard dollar per jaar. Amerika heeft dus per dag bijna 2,5 miljard dollar te kort. Daarom moet het kapitaal invoeren en dat zie je gebeuren: geld uit Japan, het Midden-Oosten en China, allemaal landen die over veel deviezen beschikken, vloeit naar de VS. Je kunt dus rustig stellen dat de VS op de kap leven van de rest van de wereld: het tekort van Amerikaanse inkomens ten opzichte van hun bestedingen wordt gedekt door het overschot van de inkomens van het buitenland op hun bestedingen.

Is dat houdbaar voor de VS?

VERPLAETSE: Een land zoals de VS, met een groot extern tekort en een grote netto schuld tegenover het buitenland, wordt normaal bestempeld als een land dat in ernstige moeilijkheden verkeert. Dat kun je dus ook zeggen van de VS, maar dat land heeft wel enkele specifieke voordelen. Ten eerste: de dollar is en blijft de reservemunt bij uitstek en dankzij de zeer ruime en vlot functionerende Amerikaanse financiële markten zal dat ook nog wel een hele poos zo blijven. Ten tweede: bij dergelijke situatie in een ander land zou het IMF allang opgetreden zijn en had het ultraconservatieve maatregelen opgelegd, maar de VS hebben er een vetorecht, dus hoeven ze uit die hoek niets te vrezen. Ten derde: de Amerikaanse economie heeft een enorme veerkracht. Ter illustratie: president Clinton slaagde erin de tekorten op de Amerikaanse federale begroting weg te werken en in 1991 was er zelfs een overschot op de betalingsbalans, al was dat met 0,1 procent van het BBP eerder symbolisch.

Om de Amerikaanse economie weer gezond te maken, moet er heel wat gebeuren?

VERPLAETSE: Inderdaad. De overheidsfinanciën moeten gesaneerd worden en de gezinnen moeten worden aangemoedigd om te sparen. Dat eerste kan onder meer door het beheersen van de militaire uitgaven. Het tweede is moeilijker, want de Amerikanen zijn het ondertussen gewoon om hun geld uit te geven vóór ze het hebben verdiend. In afwachting past het buitenland het tekort bij. Ze laten nu de dollar maar verzwakken, zodat ze meer kunnen uitvoeren, terwijl de invoer duurder wordt. Maar een verzwakking of depreciatie van de nationale munt die gunstig is voor de economische activiteit, betekent praktisch steeds een verarming voor de nationale economie, want je moet meer betalen voor dezelfde producten en diensten uit het buitenland en ontvangt minder voor eenzelfde pakket producten en diensten die je uitvoert. De Amerikaanse economie verliest dus veel van haar pluimen. Een onvermijdelijk gevolg is dat de politieke macht van Amerika mettertijd ook zal verminderen. Het wordt voor de nieuwe president van de VS – wie het ook zal zijn – nog een heel moeilijke oefening om Amerika uit het slop te halen.

Dan heb je China, dat een deviezenreserve heeft van meer dan 1500 miljard dollar en van bijna 2000 miljard dollar als men het heeft over Greater China (inclusief Hongkong en Taiwan).

VERPLAETSE: China kent de laatste 25 jaar een economische jaargroei van gemiddeld 9,5 procent, bij een gemiddelde bevolkingsgroei van 1,2 procent. Het bbp-volume per inwoner groeide met bijna 8,5 procent per jaar. Natuurlijk werd gestart van een zeer laag niveau: zelfs na de forse groei bedroeg het bbp-volume per inwoner in 2007 in China slechts 14 procent van het Belgische.

China kent normaal een beperkt tekort op de overheidsfinanciën en zou 2007 met een overschot afsluiten. Het voert veel meer uit dan het invoert, wat natuurlijk deviezen oplevert. Daarnaast is er belangrijke kapitaalinvoer: er wordt door buitenlanders meer in China geïnvesteerd, dan Chinezen in het buitenland investeren. Gevolg van beide was dat de deviezenreserves aangroeiden in een nooit eerder ervaren hoog tempo. De enorme financiële mogelijkheden van China komen natuurlijk de politieke invloed van het land ten goede. Kijk maar naar wat de Chinezen in Afrika aan het doen zijn: ze verzekeren hun grondstoffenbevoorrading en winnen er economisch en politiek aan belang.

Kan dat mooie liedje voor China blijven duren?

VERPLAETSE: Vroeg of laat komen de zwakheden van China ongetwijfeld naar boven. De economie groeit er zo snel dat oververhitting dreigt. De lonen in de steden stegen er in 2005 met 14 procent bij een inflatie van 1,8 procent, op dit ogenblik stijgen ze met 20 procent op jaarbasis terwijl de inflatie opgelopen is tot 6,6 procent. De Chinese overheid probeert alles onder controle te houden, maar op lange termijn zal men toch de bevolking er toe moeten brengen wat minder te sparen en wat meer uit te geven – in China moet eigenlijk net het tegenovergestelde gebeuren als in de VS. Voor het internationale evenwicht is het eigenlijk jammer dat je geen gemiddelde kunt maken van een Chinees en een Amerikaan.

Hoe staat het met de rest van de wereld? Japan bijvoorbeeld.

VERPLAETSE: Japan is een apart geval. Deze gesloten economie (slechts 10 procent van de totale bestedingen wordt ingevoerd, tegenover 47 procent voor België) kende de laatste 50 jaar een merkwaardige economische ontwikkeling dankzij noeste inzet, een zin voor groeiende perfectionering en eendrachtig optreden. Tijdens die periode groeide het Japanse inkomen per inwoner van 24 procent van het Belgische peil tot 97 procent. Niettegenstaande het gebrek aan grondstoffen, overtrof de uitvoer steeds de invoer. Het laatste decennium ging er bovendien een aanvullende stimulans uit van de lage kostprijs in Japan en een niet in het oog springende depreciatie, verzwakking van de yen tegenover de dollar. Het permanente courante betalingsbalansoverschot werd slechts gedeeltelijk gecompenseerd door de beperkte netto kapitaaluitvoer en lag aan de basis van de ononderbroken aangroei van externe reserves.

Het is dan ook duidelijk: Japan en China verwerven de financiële macht in de wereld. Maar in tegenstelling tot China wendt Japan die financiële middelen minder aan om meer invloed in de wereld te krijgen. Tot op zekere hoogte lijkt het te gaan om culturele verschillen, hoewel Japan de vernedering na de Tweede Wereldoorlog nog niet volledig lijkt te hebben verteerd.

En het Midden-Oosten?

VERPLAETSE: Het Midden-Oosten heeft dankzij de uitvoer van olie veel meer inkomsten dan het uitgeeft aan import. Maar in tegenstelling tot Japan hebben ze nauwelijks eigen ondernemers. Daarom doen ze veel aan kapitaaluitvoer: ze investeren hun geld vooral in het buitenland, ze nemen er participaties in allerhande bedrijven. Staatsfondsen uit het Midden-Oosten komen bijvoorbeeld Amerikaanse bedrijven ter hulp en dat blijft niet bij geld lenen, ze krijgen echte invloed. Hun macht sijpelt nu duidelijk door in de reële economie.

Tot op grote hoogte steunt de huidige financiële overvloed in het merendeel van de landen van het Midden-Oosten vooral op de hoge olieprijzen. Wat ze met al dat geld doen wordt niet aan de grote klok gehangen, want meestal zijn het geen transparante democratieën, verre van zelfs. Maar het zou naïef zijn hun echte politieke zeggenschap in menig dossier te onderschatten.

En wat met Europa?

VERPLAETSE: Landen van de eurozone voeren meer uit dan ze invoeren en hebben dus een comfortabel overschot op hun courante betalingsbalans. Maar we investeren wel veel buiten de eurozone, bijvoorbeeld nu in China, en dus op die manier is er netto kapitaaluitvoer. Gevolg van die twee zaken is dat de deviezenreserves geen belangrijke wijzigingen ondergaan. Dit illustreert het stelsel van wat in het jargon clean floating heet. Het wordt nu door de landen van de eurozone en de VS toegepast: het eventuele verschil tussen globaal aanbod en globale vraag op de wisselmarkt wordt er opgevangen door veranderingen in de wisselkoersen, zonder aankopen of verkopen door centrale banken. Dit stelsel zorgt ervoor dat geldbeleid kwantitatief niet beïnvloed wordt door externe factoren, zodat het volledig afgestemd kan worden op de interne ontwikkelingen. Hierbij ziet men dus af van een verhoging van de deviezenreserves en dus ook van de opportuniteiten die dat zou bieden, zoals Japan en China illustreren.

Tot slot: hoe doet België het op dit vlak in de wereld?

VERPLAETSE: We hebben 300 ton aan goudreserves en dat is zeker in vergelijking met andere landen niet zo slecht. Onze goudreserves vertegenwoordigen 0,9 procent van de wereldvoorraad, terwijl ons bbp amper 0,6 procent bedraagt.

Onze deviezenreserves zijn zeer beperkt en vertegenwoordigen de invoer van amper 1,3 weken. Stippen we aan dat onze bedrijven bij de verkoop van hun producten slechts voor 10 procent rekening hoeven te houden met wisselrisico’s, want we verkopen het grootste deel in België of in landen van de eurozone, en dan zijn er natuurlijk geen wisselrisico’s. Dat is een luxe. Anderzijds is het een feit dat de netto financiële positie van onze globale economie (Nationale Bank, andere financiële instellingen, niet-financiële bedrijven, gezinnen en de overheid) tegenover het buitenland zeer gunstig uitvalt. Zo komt het dat men vaak spreekt over een ‘arme Belgische overheid’ en ‘rijke Belgen’.

Willen we het daar volgende keer over hebben?

VERPLAETSE: Graag.

EERDER VERSCHEEN IN DEZE REEKS ‘EREGOUVERNEUR FONS VERPLAETSE ANALYSEERT’:

– HOE KAN DE REGERING DE KOSTEN VAN DE VERGRIJZING OPVANGEN? (KNACK, 31 OKTOBER 2007)

– ZIJN ONZE LOONKOSTEN ECHT EEN PROBLEEM? (KNACK, 13 FEBRUARI 2008)

– WAT MOETEN WE DOEN OM ONZE WELVAART TE BEHOUDEN? (KNACK, 20 FEBRUARI 2008)

– KUNNEN WE HET LOGISTIEKE HART VAN EUROPA ZIJN? (KNACK, 16 APRIL 2008)

Exclusief voor Knack buigt Fons Verplaetse, eregouverneur van de Nationale Bank van België, zich met enige regelmaat over de gezondheid van onze economie. Hij analyseert de belangrijkste uitdagingen op sociaal en economisch vlak, en formuleert concrete oplossingen.

DOOR EWALD PIRONET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content