In Congo herhaalt het scenario van 1996-97 zich. Zijn Rwandese beschermheren keerden zich tegen de Congolese president Kabila. Wegens een onvoldoende op het rapport.
In het oosten van Congo komen de Banyamulenge in opstand, met actieve betrokkenheid van buurland Rwanda. Ze slagen er zonder veel moeite in om daar een paar steden te veroveren en ze nemen zich voor om het regime in de hoofdstad Kinshasa omver te werpen. Dat gebeurde begin vorige week en het basisscenario is net hetzelfde als dat van oktober 1996. Behalve dat rebellenleider Laurent-Désiré Kabila toen een opstand leidde die acht maanden later een eind stelde aan de decennia oude dictatuur van president Mobutu Sese Seko, terwijl hij nu zelf het doelwit van de rebellie is.
Het probleem is dan ook hetzelfde: de veiligheid van Rwanda’s westelijke grens. Want Kabila heeft dan wel Mobutu verjaagd en diens plaats in de hoofdstad ingenomen, zijn regime kon zich nog lang niet stabiliseren, laat staan dat het bij machte zou zijn om het immense Congo in zijn geheel te controleren. Met name het meest acute probleem, dat Kabila aan de macht bracht, raakte niet opgelost: de aanwezigheid van Rwandese Hutu-milities in de dichtbegroeide Kivu-streek.
Deze milities hadden zich in 1994 schuldig gemaakt aan een poging tot genocide in Rwanda en waren na hun militaire nederlaag tegen het door Tutsi’s gedomineerde Front Patriottique Rwandais (FPR) naar het oosten van het toenmalige Zaïre gevlucht. Van daaruit ondernamen ze geregeld terreuracties in Rwanda, maar ook tegen de Congolese Tutsi’s die in Zuid-Kivu leven, de Banyamulenge. Deze laatste groep reageerde in september 1996 met een opstand, die actief werd gesteund en wellicht zelfs werd georganiseerd door het FPR-regime in Kigali, met de hulp van het eveneens door Tutsi’s gedomineerde Burundi en van Uganda. De bedoeling was het creëren van een bufferzone in Congo, waarmee een eind moest komen aan de Hutu-terreur. Op 9 juli vorig jaar bevestigde de sterke man van het FPR, Paul Kagame, aan The Washington Post dat zijn leger de centrale rol speelde in die opstand.
EEN CONTRACT VOOR DE PRESIDENT
Bij de Banyamulenge-opstand bleek dat het geheel door corruptie en verwaarlozing gedemotiveerde Mobutu-leger, de Forces Armées Zaïroises (FAZ), niemand een strobreed in de weg kon of wou leggen. Daarop ontstond in oostelijk Zaïre een geïmproviseerde, autochtone anti-Mobutu-coalitie. Een viertal, meestal nogal schimmige oppositiekrachten – met wortels die teruggaan tot de vroege jaren zestig, het begin van het onafhankelijke Congo – richtten op 18 oktober 1996 de Alliance des Forces Démocratiques de Libération du Congo-Zaïre (AFDL) op. Daarvan werd Kabila, wellicht na een met geweld beslechte machtsstrijd, de sterke man.
Nu ging het niet alleen meer om die bufferzone in Kivu. Nu bleek dat de FAZ dat toch niet kon beletten, werd Mobutu zelf het mikpunt van de opstand. Omkaderd door Rwandese en Ugandese militairen – en ongetwijfeld met op zijn minst de goedkeuring van de Verenigde Staten – begon Kabila aan een opmars naar Kinshasa, waarbij hij zijn leger onderweg vormde door op het platteland vooral kindsoldaten te ronselen.
Ook Angola moeide zich ermee. Luanda had immers nog iets te regelen met Mobutu, die immers graag toeliet dat de Unita van Jonas Savimbi, de militie die het Angolese regime al decennia lang het leven zuur maakt, van Zaïrees grondgebied gebruik kon maken. Via Zaïre organiseerde de Unita immers haar lucratieve diamantsmokkel die haar in staat stelt om, na het wegvallen van eerst de Amerikaanse en vervolgens de Zuid-Afrikaanse hulp, haar guerrilla voort te zetten. Kort vóór de geweldloze inname van Kinshasa door de AFDL in mei 1997 zou nog zwaar zijn gevochten tussen Angolese regeringstroepen, die de kant van de AFDL hadden gekozen, en Unita-eenheden, die Mobutu’s elitetroepen ter hulp waren gekomen.
Vanuit Angola werd de AFDL ook versterkt met de Katangese gendarmes. Deze soldaten – en vooral hun nakomelingen – vormden de (door Belgische officieren) goed opgeleide militaire ruggengraat van Katanga, toen deze rijke provincie in het zuidoosten van het land kort na Congo’s onafhankelijkheid een poging ondernam om zich van de centrale staat af te scheuren. De secessie werd door VN-troepen ongedaan gemaakt en vele gendarmes gingen in ballingschap naar Angola. Hun steun was voor Kabila des te meer van belang, aangezien hij zelf afkomstig is uit Katanga.
KABILA IS GEEN FANATIEK DEMOCRAAT
Eens in Kinshasa geïnstalleerd, had Kabila echter een contract te vervullen. Dat Paul Kagame vorig jaar zo openlijk gewaagde van de Rwandese steun aan zijn machtsovername, diende om Kabila daaraan te herinneren: de Congolees-Rwandese grens diende van de Hutu-terreur te worden gezuiverd. En graag zag Kigali ook dat het zoveel rijkere Congo zijn oorlogsschuld zou aanzuiveren.
De nieuwe Congolese regering, voor een deel bestaande uit technocraten die uit het buitenland waren teruggekeerd, boekte enkele opmerkelijke successen. De veiligheid verbeterde zienderogen, vooral in de hoofdstad, waar de afpersingen door de FAZ een einde hadden genomen. De munt stabiliseerde, wat essentieel is voor het economisch herstel van het totaal geruïneerde Congo. Maar Kabila faalde vooral politiek. Binnenlands toonde hij zich nooit echt een fanatiek democraat. Hij slaagde er al evenmin in om een constructieve dialoog aan te knopen met de VN of de westerse landen, wat het hen moeilijk maakte om grootscheepse hulpprogramma’s op poten te zetten.
Ze hadden het Kabila nochtans niet erg moeilijk gemaakt. Ze hadden alleen opheldering gevraagd over het lot van vele tienduizenden “verdwenen” Rwandese vluchtelingen die na de FPR-machtsovername in Kigali naar het toenmalige Zaïre waren getrokken. Dat waren niet allemaal Hutu-extremisten en er bestaan aanwijzingen dat velen van hen zonder meer zijn vermoord, zowel door de AFDL als door het nieuwe Rwandese leger.
Maar de belangrijkste verzuchting van het FPR kon Kabila niet inlossen: oostelijk Congo blijft tot vandaag een uitvalsbasis voor Hutu-terreur in Rwanda. Tot ongenoegen van Angola is trouwens ook nog altijd geen eind gesteld aan de Unita-diamantsmokkel. De nieuwe Democratische Republiek Congo slaagde er niet in om een gedisciplineerde en efficiënte strijdmacht op te zetten. De FAZ-soldaten waren geheel onbetrouwbaar, de kadogos, de amper opgeleide kindsoldaten van tijdens de AFDL-opmars, ongeschikt. Het heterogene AFDL-leger bleef omkaderd door, tot voor kort, naar schatting een duizendtal Rwandese militairen.
Tegen deze Tutsi-dominantie groeide vooral in Kinshasa steeds meer verzet. Dat de kleine Congolese Tutsi-bevolking ook tal van politieke sleutelposities bezette en voorts een cruciale rol speelt in het economische leven, wekte de indruk dat de “vreemdelingen” het voortaan in Congo voor het zeggen hadden. Om niet te moeten kiezen, vervulde Kabila, die het presidentschap al cumuleerde met de rol van eerste minister, aanvankelijk ook nog de rol van stafchef van het leger. Vervolgens benoemde hij dan toch de Rwandese Tutsi James Kabare in die functie.
Hoewel Kabila altijd een Congolees-nationalistisch discours ontwikkelde – maar dat doet al wie de centrale staat beheerst -, ontsnapte ook hij niet aan de etnische factor. Mede door de groeiende anti-Tutsi-stemming viel hij, zowel politiek als militair, meer en meer terug op zijn Katangese achtergrond, meer bepaald de Balubakat, gevormd door de Luba-bevolking die decennia geleden vanuit het centrale Kasaï naar Katanga was geëmigreerd.
Op 11 juli verving hij Kabare als stafchef door Joseph Kabulo, een uit Angola teruggekeerde oudgediende van de Katangese gendarmes. Goed twee weken later nodigde hij de Rwandese vrienden met aandrang uit om het land te verlaten, met dank voor de bewezen diensten. AFDL-eenheden escorteerden de Rwandese soldaten prompt naar de luchthaven.
Nog een goede week later begon de nieuwe opstand in Kivu.
DE CONGOLEZEN IS NIETS GEVRAAGD
Zoals ook in het najaar van 1996 het geval was, loochende Kigali elke betrokkenheid. Het kan nochtans geen prestatie heten dat de rebellen er snel in slaagden Bukavu en Goma te veroveren. Deze Oost-Congolese stadjes werden al virtueel door het Rwandese leger gecontroleerd. Zoals, andermaal, in 1996 gebeurde, kreeg de opstand een autochtoon gezicht. De AFDL van toen heet nu Forces du Futur, de Kabila van toen is vandaag Arthur Z’Ahidi N’Goma, een internationaal gewaardeerd jurist met goede relaties in Parijs, met Bizima Karaha als tweede man, een Congolese Tutsi die als balling in Zuid-Afrika pediatrie studeerde en tot vorige week Kabila’s ook in het buitenland hoog aangeslagen minister van Buitenlandse Zaken was.
Politiek weegt het duo N’Goma-Karaha ongetwijfeld zwaarder dan Kabila. Maar ook militair ziet de rebellie er meteen grootschaliger uit. Tegelijk met de opstand in Kivu werd immers een tweede front geopend in het uiterste westen van Congo, aan de Atlantische Oceaan. Daar bevinden zich de militaire basissen van Kitona en Banana, de haven van Matadi, de olievelden rond Moanda en de elektriciteitscentrale van Inga. Kortom, als de opstand zich doorzet, kan Kinshasa op korte tijd worden afgesneden van bevoorrading, voedsel en energie.
En ondertussen is de Congolese bevolking, net als in Mobutu’s tijd, weer niets gevraagd.
Marc Reynebeau