Giorgio Vasari creëerde een nieuwe mens, de kunstenaar.

Giorgio Vasari (1511-1574) liet een eerste editie van “De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten” verschijnen in 1550; een tweede editie volgde in 1568. Meer dan driehonderd jaar later vertaalde Anthonie Kee een “representatieve keuze”. Aangezien Vasari met zijn levens van Toscaanse kunstenaars de opgaande lijn naar artistieke volmaaktheid beoogde te illustreren, kan een selectie van 36 (van de 250) levens niet anders dan een kortwieking zijn. Inleider Henk van Veen wijst er dan ook op dat bij de selectie zoveel mogelijk aan die grote lijn is gedacht.

“De evolutie die zich voltrekt van Cimabue en Giotto tot Michelangelo en Titiaan, in het Italië van het einde van de dertiende tot het einde van de zestiende eeuw, is niet alleen die van een toenemende “volmaaktheid” (in de ogen van Vasari). Ook het groeiende aanzien van de zich van loutere ambachtelijkheid losmakende kunstenaar tot de bijna vergoddelijking die bijvoorbeeld Leonardo da Vinci en Michelangelo te beurt is gevallen, komt in beeld.

Men doet er goed aan, aldus André Chastel in zijn bijdrage tot het boek “De wereld van de Renaissance” (Agon, 1991), om de “verwijzing naar de ambachtelijke achtergrond” niet uit het oog te verliezen. In de Renaissance bestond het woord artista niet. De maatschappelijke erkenning die de artifex genoot in de periode waarin Vasari zijn boek laat aanvangen, was niet speciaal groter dan deze die beoefenaars van andere “ambachten” te beurt viel. Vastgeklonken aan deze opgang van ambachtelijk talent naar artistiek genie doet zich een hele wijziging in het sociaal-economisch patroon voor: van het in opdracht en door middel van contracten eenvoudig uitvoeren van een bestaand ontwerp tot het ongebonden bedenken van nieuwe creaties, los van het vooruitzicht op een gegarandeerde afname. Wat meteen ook het gelobby en gekonkel aanzienlijk deed toenemen.

Daniel Boorstin ( “De scheppende mens”, Agon, 1993) verklaart de ontvoogding van de kunstenaar vanuit de toenemende beheersing van de perspectief. Om deze vaardigheid te verwerven, moest de artifex zich boven het niveau van de ambachtsman verheffen tot de “waardigheid van de wetenschapper”. De kunst evolueerde in de richting van een product van het “weten hoe te zien”, niet toevallig Leonardo da Vinci’s devies ( saper vedere).

DE ONTVOOGDING

De ontwikkeling van talent tot genie of “van iets bekends beter doen naar iets nieuws doen” (Boorstin) heeft, althans volgens Chastel, ook veel te maken met het gezag dat in die dagen afstraalde van de dichter. Poëten als Petrarca en Dante genoten wel al veel eerder, in vergelijking met de beeldende kunstenaars, een “cultureel voorrecht”. Deze laatsten lagen onder, want hun expansie werd – minstens inhoudelijk, en tot laat in de Renaissance ook vormelijk – beknot door de bestellingen van de, meestal kerkelijke, opdrachtgevers. De verandering kondigde zich al aan met Giotto, wiens reputatie Cennino Cennini in zijn “Libro dell’Arte” (Handboek van de Ambachtsman) noopte tot de vaststelling: “Eindelijk verdient de schilderkunst haar troon naast de theorie en wordt ze samen met de poëzie gelauwerd.” Het is niet zonder betekenis dat Vasari, die weliswaar zelf een belangrijk en invloedrijk, maar in artistiek opzicht niet zo’n geslaagd kunstenaar was, zijn toevlucht zocht tot het alom meer gerespecteerde geschreven woord en daarmee – o ironie – nog het meest onsterfelijkheid heeft geoogst.

De kunstenaar stootte in zijn streven naar een hogere status op tegenstand. Zo werd bijvoorbeeld de nieuwe gewoonte van het signeren door geestelijken en intellectuelen met argusogen bekeken. Om nog maar te zwijgen van de in zwang komende mode van het zelfportret!

Als iemand anders, een biograaf bijvoorbeeld, ook tot de persoonlijke luister kon bijdragen, was dat welgekomen.Giorgio Vasari voldeed aan deze nieuwe nood. Maar de ontvoogding had zich al los van hem voltrokken. Chastel: “Zo deze gelegenheidsschrijver erin was geslaagd hun voor het eerst zonder omwegen een plaats in de geschiedenis te geven, dan kwam dat doordat het artiestenvolkje de ‘strijd’ die de verteller wilde schilderen al had gewonnen.” De Renaissance had een nieuw menstype voortgebracht: de kunstenaar.

Giorgio Vasari, “De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten”, Amsterdam, Contact, 407 blz., 1800 fr.

Pascal Cornet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content