De regering stuurt haar werkgelegenheidsbeleid richting kleine en middelgrote ondernemingen uit. Daarover KMO-minister Pinxten.

De regering heeft dus haar regeerakkoord geactualiseerd. Eerste-minister Jean-Luc Dehaene (CVP) legt daarover zijn paasverklaring in het parlement af. Met een nieuw besparingspakket wil hij het tekort op de staatsbegroting onder de Maastrichtnorm houden, alweer. Maar hij kondigt ook een soort politiek crisismanagement aan. Na Pasen komen een reeks speciale ministerraden bijeen, telkens over één globale problematiek. Een van de eerste gaat over de kleine en middelgrote ondernemingen.

Voor haar werkgelegenheidsbeleid stuurt de regering haar koers bij, richting KMO’s. Daar is alle reden toe, na de afkalving van de industriële tewerkstelling, met de sluiting van Renault in Vilvoorde als voorlopig hoogtepunt, en met even verwachte als gevreesde problemen in de energiesector ( Tractebel als slachtoffer van een eventuele Franse fusie) en bij de banken (het mogelijk samengaan van de Generale Bank en de Bank Brussel Lambert). Op het kabinet van minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen Karel Pinxten (CVP) schrijven ze nu koortsachtig een volumineuze programmawet aaneen. In samenwerking met Financiën, Economie en Tewerkstelling en Arbeid.

Het wordt serieus, kondigt Pinxten aan : ?De KMO’s zijn nu al de motor van de werkgelegenheid. Wij gaan hun potentie voor jobcreatie met een forse ruk verhogen.? Met economische maatregelen vooral, want Pinxten gelooft niet in het kunstmatig scheppen van arbeidsplaatsen aan de onderhandelingstafel. ?Ik wil nieuwe, echte, reguliere en duurzame jobs,? aldus de minister met plannen voor KMO’s en zelfstandigen of 56 procent van de beroepsbevolking in de privé-sector.

De uitgangspunten van uw federaal KMO-actieplan klinken op zijn minst Angelsaksisch van inspiratie : ?think small first? en ?back the winner?. Waarom klein denken en de winnaar steunen ?

KAREL PINXTEN : Als de overheid maatregelen neemt die in de eerste plaats ten goede komen van de kleine ondernemingen en dan van middelgrote, dan hebben de grote bedrijven er automatisch ook baat bij. Afgezien daarvan zijn de KMO’s de winnaars op het gebied van de werkgelegenheid. Wij steunen die winnaars, want zij beschikken over een enorm potentieel om nieuwe arbeidsplaatsen te scheppen. Bij de grote ondernemingen, waar de afgelopen jaren de jobs bij bosjes sneuvelden, moet men pogen te houden wat men heeft. De jobcreatie doet zich voor bij de KMO’s. De cijfers bewijzen dat zij crisis- en recessiebestendiger zijn dan grote bedrijven. Zelfs in het economisch dieptepunt van 1993 gingen er praktisch geen arbeidsplaatsen verloren. De KMO’s vormen een robuuste factor van stabiliteit. Dat heeft te maken met hun flexibiliteit en soepelheid, met weinig algemene kosten ook.

Leven en werken KMO’s niet veelal in het zog van grote bedrijven ?

PINXTEN : Vele zijn toeleveranciers, maar er is ook een aparte KMO-dynamiek. Mochten de KMO’s leven en werken bij de gratie van de grote ondernemingen, dan zou de wergelegenheid gelijk evolueren. Tussen 1980 en 1995 steeg echter het aantal banen in de kleine en middelgrote ondernemingen met goed 200.000, terwijl de grote bedrijven 140.000 arbeidsplaatsen verloren. KMO’s hebben hun eigen export, naar de buurlanden vooral. Ze voeren nog wel te weinig uit naar, bijvoorbeeld, Amerika of Zuidoost-Azië. De nieuwe technologie is een zaak van middelgrote ondernemingen. Twintig, dertig jaar geleden dacht iedereen dat de grote ondernemingen de hele informatietechnologie zouden domineren, dat waren de hoogdagen van IBM. De ontwikkeling verloopt net omgekeerd.

Bijgevolg wil u de KMO’s stimuleren om de werkgelegenheid te stimuleren.

PINXTEN : De cijfers bewijzen inderdaad dat we best onze eieren leggen bij de KMO’s. Die boeken het meest succes op het stuk van werkgelegenheid. Hoewel de rendabiliteit er lager is dan in de grote bedrijven. Ze daalde tussen 1990 en 1994 van 6,5 naar 3,4 procent. Wat wijst op een ernstige verzwakking van de financiële structuur. KMO’s investeerden ook minder. Bij een globale heropleving van de bedrijfsinvesteringen in 1995 met twaalf procent, daalden de KMO-investeringen met vier procent. Het komt er dus op aan een beleid ter versterking van hun economisch draagvlak te voeren. Daarin staan voorop : de aanmoediging van tewerkstellingsvriendelijke investeringen, tijdig en goed voorbereide opvolging daar gaan nu potentiële jobs en ondernemingen bij verloren en professionalisering van het management. De aanhoudende loonmatiging is een goede zaak voor de KMO’s, daar is nu iedereen wel van overtuigd. Noteer wel, de KMO’s zijn een stuk arbeidsintensiever dan de grote bedrijven, ze investeren de arbeid niet weg.

Omdat de kleine en middelgrote werkgevers nogal wat consideratie hebben voor hun medewerkers ?

PINXTEN : Zij kennen hun personeelsleden en zelfs hun gezin. Vele KMO’s zijn familiebedrijven, dat schept een eigen sfeer. Als er zich problemen voordoen, gaan die werkgevers niet meteen herstructureren, puur om menselijke redenen. Zij zoeken eerst andere uitwegen. Downsizing, waar grote bedrijven vaak enthousiast over doen, is een debat dat in KMO’s niet bestaat. Die beschouwen afslanken niet als iets positiefs, integendeel, het moet worden vermeden. De wederzijdse solidariteit in een KMO is veel groter dan in een groot bedrijf. De werknemers voelen zich verbonden met hun onderneming. In moeilijke perioden kan hun werkgever hen gemakkelijker meer inspanningen vragen, langere werkdagen, extra werkdagen, zelfs weekeindwerk. En dat zonder de vele plichtplegingen van het grote bedrijf.

Soepelheid troef ?

PINXTEN : De overheid moet de regels voldoende soepel maken. Het volstaat dat de werkgever en de werknemers akkoord gaan. Daar moeten we dus naartoe, een minder gebureaucratiseerde sociale organisatie. Het is toch jammer dat een middelgrote onderneming, die boven de vijftig werknemers groeit, zich gaat opsplitsen om te vermijden de verplichte syndicale structuren te moeten uitbouwen. In de plaats van een bijkomende vennootschap zou het beter zijn dat werkgever en werknemers rustig afspraken maken.

Is het dan een handicap dat vakbonden op KMO’s toekijken ?

PINXTEN : Dat is hun recht. Maar niet alleen voor KMO’s, voor alle bedrijven pleit ik voor maximale soepelheid. Wat baat het problemen op te werpen als op het einde van de rit het bedrijf gesloten wordt. Wie heeft dan gewonnen ? Niemand. Ik ben voor sterke vakbonden, omdat dan kan worden gepraat met vakbondsvertegenwoordigers die een mandaat hebben. De afgelopen jaren hadden zij dat niet. Zij werkten mee aan het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid en werden door hun basis teruggefloten. Het heeft geen zin aan tafel te gaan zitten met iemand die geen mandaat heeft.

Maar het gaat niet om nationaal overleg, maar om vakbondsvertegenwoordiging in middelgrote ondernemingen.

PINXTEN : Men moet niet kunstmatig behoeften scheppen. Werknemers in KMO’s spreken daar nooit over, dat leeft daar niet. Het leeft schijnbaar wel in andere gremia. Waar het goed gaat, waar geen spanningen en problemen zijn, waar de regels gevolgd worden, moet men geen bureaucratie willen opzetten. Als alles in soepel overleg tussen werkgever en werknemers mogelijk is, laten we het dan zo houden.

Geldt die specifieke, sociale KMO-omgeving ook voor de sociale zekerheid ?

PINXTEN : We hebben speciale kortingen op de sociale werkgeversbijdragen voor kleine ondernemingen, zelfstandigen en vrijeberoepsbeoefenaren. Het Plus-Een-Plan en het Plus-Twee en Plus-Drie. Bij alle werkgelegenheidsmaatregelen houden we rekening met de eigenheid van de KMO’s. De verlaging van de sociale bijdragen op de lage lonen gaat budgettair voor driekwart naar ondernemingen die vijftig werknemers of minder hebben. Dat is een KMO-vriendelijke maatregel. Zo is ook de nieuwe Maribel.

Bewijst die lagelonenmaatregel dat kleine en middelgrote ondernemingen minder geschoolde werknemers in dienst hebben ?

PINXTEN : Gedeeltelijk, maar het heeft vooral te maken met het feit dat de lonen in de KMO’s lager liggen dan in grotere ondernemingen.

Het aantal mensen dat het waagt zelfstandig een bedrijf te beginnen, neemt de jongste jaren af.

PINXTEN : Onze aandacht moet gaan naar het dynamiseren van de economie. Ook via het ondernemersschap. Dat gaat niet alleen om ondernemers. Maar ook om die mensen die alleen, of man en vrouw samen, hard werken om iets op te bouwen in hun leven. Die hebben ook steun nodig. Het aantal starters neemt sedert een paar jaar inderdaad af met negen procent per jaar. Verleden jaar waren er nog 65.400. Daarnaast staat de vaststelling dat bijna de helft van de faillissementen zich voordoet bij ondernemingen die minder dan vijf jaar oud zijn. We moeten dus vragen stellen over de ondernemersvaardigheden van de starters. Verhoogde ondernemingsnataliteit is nodig, maar ook beter voorbereide starters. We gaan hun voorbereiding op het ondernemersschap verbeteren.

De bureaucratie maakt het beginnen van een nieuw bedrijf wel erg moeilijk.

PINXTEN : Ik vraag me af of een pak van die reglementendiarree iets bijbrengt. Eén aanspreekpunt voor starters, is iets waaraan we werken. Nu moeten ze naar de BTW ; lopen voor hun handelsregister ; bewijzen dat ze toegang hebben tot het beroep. Dat kan eenvoudiger. Eerst op het federale vlak, daarna spreken we met de Gewesten. De KMO’s hebben de meeste moeilijkheden met de reglementering van de Gewesten, meer nog in Vlaanderen dan in Wallonië.

Een onderneming beginnen is één zaak, een onderneming laten groeien is een andere. Behoeft dat niet evenveel begeleiding ?

PINXTEN : Onvoldoende KMO’s groeien door. Dat is een probleem. Net zoals weinig grote ondernemingen doorgroeien tot bedrijven eerste klas. België heeft geen eersteklasspelende ondernemingen. In Wallonië is er Albert Frère, vijftig miljard frank, maar in Vlaanderen ? Holland heeft wel toppers. De groei van een kleine onderneming tot een grote is geen continu proces. Dat impliceert fundamentele veranderingen. Zoals het geval is met iemand die een eerste werknemer aanwerft. Zijn wergelegenheid groeit met honderd procent, dat is een schok. De tweede of de derde aanwerving is weer gemakkelijker. Zo is ook de groei van een KMO naar een groot bedrijf moeilijk omdat het management, de kennis, de fiscaliteit, de juridische problematiek er totaal anders gaan uitzien. Ons KMO-beleid zal het nemen van de drempel tussen een middelgroot en een groot bedrijf vergemakkelijken.

U ondersteunt de kleine en middelgrote ondernemingen ten dienste van grotere werkgelegenheid. Bent u nu plots minister van Werkgelegenheid ?

PINXTEN : Ik vind dat we ons op de werkgelegenheid moeten richten. De KMO-minister heeft nu een stuk meer te doen dan indertijd de minister van Middenstand. Die werd geacht de belangen te behartigen van de middenstanders. Wij voeren een beleid, met oog voor de kommer en de zorg van de zelfstandigen en de vrijeberoepsbeoefenaren, maar ook voor de stimulering van de jobcreatie in de kleine en middelgrote ondernemingen.

Guido Despiegelaere

KMO’s : werknemervriendelijk.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content