In Irak is geen nucleair materiaal van belang meer te vinden. Maar het is zeer goed mogelijk dat Noord-Korea clandestien verrijkt uranium heeft ontwikkeld. De Belg Pierre Goldschmidt, vice-directeur van het Internationaal Atoomagentschap, over de nucleaire dreiging in de wereld.

Op 27 januari brengen Hans Blix en Mohamed ElBaradei, de hoofden van de inspectieteams die in Irak op zoek zijn naar (sporen van) massavernietigingswapens, verslag uit aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Het gaat maar om een stand van zaken, zestig dagen nadat de inspecteurs hun werk konden hervatten, zo houden beide heren niet op te beklemtonen. Maar in de Verenigde Staten wordt er wel uitzonderlijk veel belang aan gehecht. Als de Iraakse president Saddam Hoessein dan nog steeds niet heeft bewezen zijn actieve medewerking te verlenen aan de wapeninspecteurs, komt een oorlog een stuk dichterbij. ‘Saddams tijd raakt op’, luidt het in Washington.

In Wenens Uno-city, een weinig fraai gebouwencomplex op een eilandje in de Donau, is het hoofdkantoor gevestigd van het Internationaal Atoomagentschap (IAEA). Een bezoeker merkt het nauwelijks, er heerst nog steeds een sfeer van Oostenrijkse Gemütlichkeit, maar de medewerkers van het Agentschap hebben het razend druk. De vergaderingen van hun directeur-generaal Mohamed ElBaradei, die iedere dag weer nieuwe wereldleiders spreekt, moeten worden voorbereid. Het nucleair inspectieteam op het terrein in Irak moet feedback krijgen. Op het hoofdkantoor moeten extra inspecteurs worden opgeleid. De hele wereldpers heeft de tot voor kort redelijk low profile gebleven internationale organisatie ontdekt en moet nu te woord worden gestaan.

Een van de zes vice-directeurs van het IAEA is de Belg Pierre Goldschmidt. Na een succesvolle carrière in de Belgische nucleaire industrie (SYNATOM) kwam hij in 1999 aan het hoofd te staan van wat wellicht de belangrijkste afdeling is van het Atoomagentschap: het Departement Waarborgen ( Safeguards), dat de nucleaire installaties controleert van de landen die het verdrag tegen de verspreiding van kernwapens (het Nonproliferatieverdrag of NPT) hebben goedgekeurd.

In 1953 hield de Amerikaanse president Dwight Eisenhower zijn beroemde rede ‘Atoms for Peace’. Daarin stelde hij de oprichting voor van een internationaal orgaan dat op wereldvlak kernenergie zou stimuleren maar tegelijk zou controleren. Vier jaar later zag het IAEA het levenslicht. Werd het een succesverhaal?

PIERRE GOLDSCHMIDT: Als je de recente geschiedenis bekijkt, zijn we bijzonder succesvol geweest. In de jaren zestig werd voorspeld dat tegen het einde van de jaren zeventig, twintig tot vijfentwintig staten nucleaire wapens zouden hebben. Wel, die voorspelling is niet uitgekomen. Er zijn natuurlijk de drie landen die het Nonproliferatieverdrag (NPT) niet hebben ondertekend, waarvan minstens vermoed wordt dat ze kernwapens bezitten: Pakistan, India en Israël. Cuba was tot voor kort het enige andere land in de wereld dat het verdrag niet had getekend, maar heeft zich in 2002 bij het NPT aangesloten. Onder al de ondertekenaars van het NPT, 188 in totaal, zijn er dus twee moeilijke gevallen: Irak en Noord-Korea. Maar geen van beide heeft, voor zover wij weten, al daadwerkelijk een atoomwapen geproduceerd. De resultaten zijn dus uitstekend.

De vraag is natuurlijk: hebben we dit te danken aan de doeltreffendheid van het IAEA? Of hebben de staten simpelweg nooit verkeerde intenties gehad?

GOLDSCHMIDT: Ik denk dat het beide is. Hoe doeltreffender het IAEA was, hoe groter de afschrikking ook. De kans dat ze gepakt zouden worden, deed de staten meer dan twee keer nadenken over eventuele clandestiene nucleaire programma’s. Maar de uitdaging om zo doeltreffend te blijven, wordt wel met de dag groter. Want het is gemakkelijker geworden om een nucleair programma te verbergen. Je kunt ook gemakkelijker aan de benodigdheden raken. Je vindt veel zeer nuttige informatie op het internet. Er zijn heel wat experts die vroeger betrokken waren bij nucleaire programma’s, die een nieuwe baan zoeken. De kennis is er en verspreidt zich, daar kun je niks tegen doen. Een would-be proliferator zou nu meer kans op slagen hebben dan tien jaar geleden. Dus moeten wij ervoor zorgen dat wij ook steviger in onze schoenen staan.

U mag tevreden zijn over de palmares van het IAEA. Maar de Iraakse president Saddam Hoessein heeft in de jaren tachtig wel onder de ogen van uw inspecteurs een reusachtig clandestien nucleair wapenprogramma ontwikkeld. Dat is pas na de Golfoorlog, in 1991, aan het licht gekomen.

GOLDSCHMIDT: De ontdekking van het nucleair wapenprogramma in Irak was een grote schok voor het IAEA. Maar ik wil duidelijk zijn: wij hebben destijds geen fouten gemaakt. Er was ons enkel gevraagd om te inspecteren wat er gebeurde in de nucleaire voorzieningen die Saddam Hoessein bij het IAEA had aangegeven. De Irakezen waren zo sluw een nucleair wapenprogramma te ontwikkelen dat totaal los stond van hun civiele nucleaire activiteiten. Wij hadden geen enkel middel om dat op te sporen. De IAEA-inspecteurs zijn niet tekortgeschoten, het mandaat waaronder wij moesten werken en de middelen die we ter beschikking kregen, bleken totaal onvoldoende te zijn. Als je ziet welke bevoegdheden de inspecteurs nu hebben gekregen van de Veiligheidsraad, goh…

Welke lessen heeft het Agentschap daaruit getrokken?

GOLDSCHMIDT: Er is zeer veel veranderd. Op technologisch vlak, maar ook in onze methodologie. Het belangrijkste is dat we een ‘Toegevoegd Protocol’ bij het Nonproliferatieverdrag hebben opgesteld, dat ons toelaat veel meer te doen dan onder ons traditionele waarborgsysteem het geval was. In de landen die het Protocol hebben getekend, hebben we nu een veel grotere toegang tot informatie en tot locaties die verband houden met nucleaire activiteiten.

Ons traditionele systeem was erg toegespitst op de nucleaire voorzieningen zelf. Het was een vorm van boekhouden: zorgen dat er geen materiaal onaangegeven blijft, en dat nieuw materiaal snel genoeg wordt aangegeven. Dat doen we vanzelfsprekend nog altijd. Dat is de basis van het werk. Maar nu liggen onze ambities hoger. We willen een algemeen beeld van de nucleaire activiteit in de hele staat.

Is het de bedoeling om de IAEA-lidstaten, op de kernmachten na dan, officieel kernwapenvrij te verklaren?

GOLDSCHMIDT: In de staten waar het Toegevoegd Protocol van kracht is, willen we na diepgaand onderzoek officieel tot de conclusie komen dat op het hele grondgebied van de betreffende staat geen nucleaire activiteit bestaat die niet werd gedeclareerd. We hebben dat niveau al bereikt voor een beperkt aantal landen, vorig jaar waren het er negen. Daar schakelen we over naar een zogenaamd geïntegreerd waarborgsysteem, dat de twee voorgaande systemen combineert en optimaliseert.

Is met deze nieuwe werkwijze een herhaling van wat u in Irak overkwam, definitief uitgesloten?

GOLDSCHMIDT: Het systeem heeft nog al- tijd zijn beperkingen. Behalve in de paar landen die ons dat uitdrukkelijk toestaan, kunnen we nog altijd niet zomaar overal, op ieder tijdstip gaan controleren.

U moet uw bezoek nog steeds aankondigen? Dat lijkt erg contraproductief.

GOLDSCHMIDT: In de erkende voorzieningen kunnen we onverwacht op bezoek komen. Maar als we daarbuiten iets willen controleren, moeten we contact opnemen met de overheid en uitleggen waar we naartoe willen en waarom. Dat ligt zeer gevoelig. Staten hebben zelfs al niet graag dat we buiten de kantooruren op inspectie komen. We blijven dus met beperkingen zitten. Maar volledige bewegingsvrijheid voor onze inspecteurs is politiek geen haalbare kaart. We zijn nog volop bezig lidstaten te overtuigen het Toegevoegd Protocol te aanvaarden. Dat gaat trager dan in 1997, toen het Protocol werd vastgelegd, was voorzien.

Hoeveel lidstaten hebben het nieuwe Protocol al goedgekeurd?

GOLDSCHMIDT: Tot nu toe hebben 67 landen het getekend, in 23 staten is het ook al van kracht. Het blijkt een moeilijk proces, waarbij vaak nationale wetgeving moet worden aangepast. Maar niet alle landen zijn even belangrijk inzake non-proliferatie. Wij voeren inspecties uit in 140 landen. Maar daarvan heeft de helft zo goed als geen nucleaire activiteiten. Van de zeventig die wel aanzienlijke nucleaire installaties hebben, zijn er nog maar negentien die het nieuwe protocol niet hebben getekend. En dit jaar zullen we waarschijnlijk een grote sprong voorwaarts maken, wanneer het Protocol in alle landen van de Europese Unie tegelijk in werking treedt.

Wat is er met het clandestiene nucleaire wapenprogramma in Irak gebeurd?

GOLDSCHMIDT: Al het nucleair materiaal is door het toenmalige Action Team van het IAEA samengebracht op één plek, in Al-Tuwaitha, ten zuidoosten van Bagdad. Alles werd opgeslagen in een gesloten gebouw en verzegeld. Ieder jaar voeren wij onze controle uit. Dat is vrij gemakkelijk: we breken de zegels, kijken of alles nog aanwezig is, verzegelen alles opnieuw en wachten weer een jaartje. Die jaarlijkse controles gingen ook door na 1998, toen de inspecteurs van UNSCOM het land uitgezet waren. Maar nu er weer inspecteurs onder mandaat van de Verenigde Naties in Irak zoeken naar massavernietigingswapens, worden de routinecontroles opgeschort.

Het IAEA heeft dus twee soorten inspecteurs in Irak, die elkaar bij wijze van spreken afwisselen?

GOLDSCHMIDT: Inderdaad. Op dit moment zijn de inspecteurs van het Iraq Nuclear Verification Office (INVO) aan het werk. Zij speuren naar nucleaire wapenprogramma’s – zoals de inspecteurs van Hans Blix’ UNMOVIC op zoek zijn naar chemische of biologische massavernietigingswapens. De INVO-inspecteurs spitsen zich toe op niet gedeclareerde nucleaire activiteiten of materiaal, die kunnen wijzen op een verboden wapenprogramma. Natuurlijk helpen onze diensten hen, wij leveren zelfs inspecteurs.

Maar het INVO-team heeft een veel breder mandaat, dat niet gebaseerd is op het Nonproliferatieverdrag maar op resoluties van de VN-Veiligheidsraad. De INVO-inspecteurs mogen wél overal naartoe, op eender welk tijdstip. Zelfs de presidentiële paleizen zijn geen verboden terrein. Tot de militaire sites toe, die zijn het allerminst toegankelijk, mogen zij controleren. Ze mogen ook Iraakse wetenschappers interviewen. Ze kunnen materiaal vernietigen. Dat doen wij nooit. Wij plaatsen camera’s. Wij verzegelen. Wij rapporteren. Maar wij zijn geen politiemacht.

Tot voor kort had het IAEA ook inspecteurs in Noord-Korea. Wat was hun precieze taak?

GOLDSCHMIDT: Wij moesten normalerwijze zoals in de andere IAEA-lidstaten, de nucleaire installaties waarborgen. Maar wij hebben onze taak nooit naar behoren kunnen uitoefenen. Toen wij in 1993 inconsistenties in de Noord-Koreaanse declaraties vonden en wij een zogenaamde ‘speciale inspectie’ wilden uitvoeren, kwam het tot een zware nucleaire crisis tussen Pyongyang en Washington. Na diplomatiek overleg kwamen beide partijen overeen dat Noord-Korea bepaalde nucleaire installaties zou stilleggen in ruil voor Amerikaanse hulp aan civiele nucleaire programma’s. Het IAEA moest die ‘bevriezing’ van Noord-Koreaanse reactoren bewaken. Tot ze het land werden uitgezet, hadden wij daarvoor, en voor beperkte waarborgactiviteiten, permanent twee inspecteurs in Noord-Korea.

Noord-Korea heeft zich intussen uit het Nonproliferatieverdrag teruggetrokken, wat opnieuw een zware nucleaire crisis tussen Pyongyang en Washington heeft uitgelokt. Wie is het gevaarlijkste, Irak of Noord-Korea?

GOLDSCHMIDT: Je kunt de twee landen niet vergelijken. Hun geschiedenis is anders. De problemen zijn anders. De gevolgen van een crisis zijn anders. Maar technisch gesproken kun je wel vaststellen dat er in Irak niks van belang is overgebleven. Terwijl Noord-Korea nog al zijn nucleaire installaties heeft. En dat zijn er heel wat. Pyongyang wordt er ook van beschuldigd – harde bewijzen hebben we nog niet – dat het clandestien verrijkt uranium heeft ontwikkeld. Het is inderdaad heel goed mogelijk dat het dat heeft gedaan buiten de voorzieningen waar wij toegang toe hadden.

Sinds de aanslagen van elf september weten we dat ook het terrorisme is geglobaliseerd. Hoe groot is het gevaar dat organisaties zoals Osama Bin Ladens al-Qaeda een kernwapen weten te verwerven? Wat is de strategie van het IAEA ter zake?

GOLDSCHMIDT: Het IAEA is na de aanslagen in New York en Washington niet van nul moeten beginnen. Wij zijn daar al jaren mee bezig. Ik heb trouwens al in 1993 in de Belgische Senaat een uiteenzetting gegeven over het gevaar van aanslagen met nucleair materiaal en dirty bombs. Het IAEA heeft een speciaal bureau voor de veiligheid van nucleair materiaal, dat bevoegd is voor het bestrijden van smokkelpraktijken en terroristische activiteiten. Sinds 11 september heeft dat extra financiële middelen gekregen, waardoor het zijn activiteiten sterk heeft kunnen uitbreiden.

De eerste verdedigingslinie tegen terroristische aanslagen met nucleair materiaal is natuurlijk zorgen dat er geen splijtstof te verkrijgen is. Daar spelen onze waarborgactiviteiten een zeer belangrijke rol in. Wij helpen de lidstaten ook met systemen om niet alleen het nucleair materiaal maar ook hun nucleaire infrastructuur te beveiligen. Voorts verbeteren we voortdurend onze methodes om aan de grenzen ladingen te controleren op radioactieve bronnen. En we houden ook een databank bij van alle smokkel van nucleair of radioactief materiaal.

De voormalige Sovjet-Unie wordt vaak genoemd als leverancier van nucleair materiaal aan het illegale circuit.

GOLDSCHMIDT: Wij voeren in alle voormalige sovjetstaten behalve Rusland, dat nog altijd een kernmacht is, waarborgactiviteiten uit. Oezbekistan is zelfs een van de landen waar het IAEA al tot de conclusie is gekomen dat er in de hele staat geen niet-gedeclareerd nucleair materiaal aanwezig is. Wel is er voor het einde van de Sovjet-Unie hier en daar wat nucleair materiaal verdwenen. In Litouwen bijvoorbeeld bleken een paar brandstofstaven te ontbreken. Maar dat gestolen materiaal duikt later weer op in het smokkelcircuit en wordt zo vaak gerecupereerd. De totale hoeveelheid nucleair materiaal dat ongecontroleerd de wereld rondgaat, wordt steeds kleiner.

Maar u hebt toch honderden dossiers in uw databank?

GOLDSCHMIDT: Alles wat we sinds we acht jaar geleden begonnen zijn, aan gesmokkeld nucleair materiaal hebben gevangen, is niet eens voldoende voor één nucleaire bom. In de meeste dossiers gaat het niet over plutonium of verrijkt uranium, maar over gewoon radioactief materiaal: van stralingsbronnen in ziekenhuizen, in fabrieken… Die worden niet door het IAEA gewaarborgd.

Wanneer je radioactief materiaal mengt met conventionele explosieven kun je een dirty bomb maken. Dat is vanzelfsprekend iets heel anders dan een atoombom. De kans dat een dirty bomb dodelijk is, is gering. Maar ze kan bijvoorbeeld wel het verkeer ontregelen, een stadswijk vervuilen, en vooral ook: paniek veroorzaken. Er zijn zoveel toepassingen met radioactief materiaal, dat je nooit absoluut kunt vermijden dat terroristen er ergens de hand op weten te leggen.

Het IAEA bestrijdt niet alleen de spreiding van kernwapens. Het heeft ook tot taak civiele nucleaire energie te bevorderen. Hoe denkt u over de sluiting van de Belgische kerncentrales, die zopas door het parlement werd goedgekeurd?

GOLDSCHMIDT: We zullen wel zien. Als kerncentrales 55 procent van je energie leveren en als je de overeenkomst van Kyoto ( over de verlaging van de uitstoot van broeikasgassen, CA) ernstig wil nemen… Ik zie nog altijd geen alternatief. Pas op, iedere soort van energiewinning moet worden aangemoedigd. Diversificatie is de beste strategie. Maar wie beweert dat je 55 procent van de benodigde elektriciteit met windmolens kunt produceren, weet niet wat hij zegt. Aardgas is op dit moment blijkbaar het meest concurrentiële. Maar wil je voor 70 procent van je energieproductie van aardgas, en dus van import afhankelijk zijn? Dat is een politieke beslissing.

Er is een clausule in de wet dat de kerncentrales in noodgeval toch open kunnen blijven…

GOLDSCHMIDT: Belgen staan bekend voor hun gezond verstand! Maar de vraag is of de industrie nog bereid zal zijn om in kernenergie te investeren. Niemand kan immers garanderen dat een volgende regering niet weer van gedachte verandert.

Christine Albers

‘Volledige bewegingsvrijheid voor onze inspecteurs is politiek geen haalbare kaart.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content