De misdaadorganisatie PCC, de machtigste bende in Brazilië, heeft haar basis niet alleen in de gevangenissen maar ook in de favela’s. Daar controleren ze de drugshandel en heersen ze over de sloppenbewoners. In het derde en laatste deel van een reportage over de Braziliaanse gevangenis-bendes: Moinho en het Land van de Crack.

Het is een krankzinnig knooppunt van wegen, bruggen en spoorlijnen, met net in het midden, als een vlieg in een web, de favela van Moinho. Onder de viaduct op de Avenida Rio Branco ligt een afzichtelijke hoop vuilnis te dampen en te stinken. Net daarachter begint een steegje dat gecontroleerd wordt door drie ongure jongens. ‘Dit is een checkpoint van de PCC’, zegt Maria Clara. ‘Hier volgen de boys wie binnen- en buitengaat en verkopen ze crack.’ Wanneer we hen voorbijlopen, kan ik mijn ogen bijna niet geloven. Ik zie een klad afzichtelijke barakken die met karton en afvalhout in elkaar geflanst zijn. Daarachter een rij immens hoge betonnen silo’s waarin nu hele families wonen. En nog daarachter een al even hoge, kolossale fabriek die eruitziet als een kapotgeschoten ruïne in Bagdad.

‘Welkom in mijn favela’, zegt een kale, zwarte man, die aan de ingang van de fabriek staat. Hij draagt een geel T-shirt (‘classic’) en afzakkende rode boxershorts. Maria Clara staat erop mij eerst voor te stellen aan de man, die Negão wordt genoemd: Grote Neger. Hij kijkt scheel, mist enkele tanden en lacht verlegen. Hij draagt een zilveren klavertjevier aan een halsketting. Maar wat het meest opvalt, is het salontafeltje dat hij achteloos in zijn nek vasthoudt met zijn ene arm en het in bruin papier gewikkelde pak dat hij onder zijn andere arm klemt. Hij antwoordt Maria Clara tot mijn verbazing dat hij graag bereid is tot een interview, maar dat hij eerst nog werk moet doen. Hij knikt met duidelijk plichtsbesef naar het bruine pak onder zijn oksel: ‘Deze bol cocaïne is wel 12.000 euro waard.’

De favela van Moinho is een van de ergste sloppenwijken die je je kunt voorstellen. Voortdurend razen treinen loeiend voorbij, zo dicht dat je soms denkt dat ze je zullen overrijden. Het terrein is een smalle spie grond die tussen twee drukke spoorlijnen ligt en die aan de ene kant begrensd wordt door de viaduct en aan de andere kant door de fabriek. Het is de oude meelfabriek Moinho Matarazzo – moinho betekent ‘molen’ – die lang geleden is dichtgegaan. Daarna werd dit een schuilplek voor rovers en dieven. En 25 jaar geleden ontstond hier een nieuwe krottenbuurt. Nu zitten er op deze gevaarlijke, ongezonde plaats, zonder verharde wegen, riolen of waterleiding, al 750 gezinnen of ruim 3000 mensen opeengehoopt.

Een van hen is Maria Clara. Een jonge Braziliaanse vrouw in jeans, met een rond gezicht, wangen met putjes, bruine krullen, en vooral een klaterende lach. En een mysterieuze achtergrond waarvan ik nooit het fijne zal weten. Ze zegt alleen dat ze ‘zeven jaar een relatie met een man en alle problemen van de wereld’ heeft gehad. Daarna is ze ingetreden in de katholieke gemeenschap Misericordia, die allerlei sociale projecten runt. Twee jaar geleden koos ze ervoor om hier in een van de allerergste favela’s te komen wonen. Dag en nacht brengt ze door met drugsgebruikers, alcoholisten, dieven, hoertjes, gangsters, ongehuwde moeders en ondervoede kinderen. ‘Dat is nu mijn nieuwe familie.’

Ze toont me het krot dat ze zelf getimmerd heeft. Een benauwend, met spaanplaten dichtgespijkerd vertrek met een dak van golfplaten. Achteraan nog een ‘badkamer’, waar je kunt douchen met een bak water over je hoofd en waar je naar het toilet kunt gaan op een emmer die je naar de gemeenschappelijke latrine moet brengen. Stroom heeft ze illegaal afgetapt van de elektriciteitsleiding aan de spoorweg. Ze deelt het huisje onder meer met Nicola, een afmattende, afkickende crackgebruikster. En ook met Silvano, een gehandicapt jongetje in een primitieve rolstoel. Zijn moeder is verslaafd en spoorloos. Zijn vader haalt met een stootkar karton en afval op in het centrum van São Paulo.

Er wordt gekookt op een vettige brander met twee pitten op een fles butaangas. We eten samen het middagmaal: bruinebonensaus, rijst, spaghetti, sla en tomaten, ‘allemaal overschotten die we gratis gekregen hebben’. Daarna wandelt Maria Clara met mij de favela in. Enkele krotten verder staat een scheve schuur, ook van afval gemaakt, die vanbinnen een kerk blijkt te zijn. Een gigantisch, van blauwe neonlampen gemaakt kruis staat voor de deur. Opzij een grot met een beeld van een zwarte Maria – Nossa Senhora de Aparecida. En daarachter nog een krotje, een dompig kamertje met een eenpersoonsbed. ‘De logeerkamer’, schatert Maria. ‘Hier kun je vannacht slapen. Als je wilt.’

GROTE NEGER

De benedenverdieping van de fabrieks-ruïne is een immense, donkere loods, waarvan de zijkanten volgebouwd zijn met krotjes die allemaal een keurig huisnummer dragen. Tussen de betonnen pijlers staan auto’s en wrakken. In het midden ligt een massa rotzooi, die afgeleverd wordt door de stootkarren uit het centrum van São Paulo. Vanaf de ingang loopt er een stroom zwart afvalwater dwars door de fabriek heen. We lopen naar achteren, terwijl we achtervolgd worden door een lallende, ladderzatte straatveger in oranje uniform. Maria Clara toont het krot van de vader van de gehandicapte Silvano: niet meer dan een vieze eethoek en een smerig bed, waarin hij samen met drie kinderen slaapt. Nog enkele huisnummers verder woont Grote Neger. Maria Clara zegt me dat in Brazilië, met zijn zwartebewustzijnsbeweging, ‘neger’ geen scheldwoord maar een erenaam is.

Grote Neger komt naar buiten. Maria Clara lacht, stompt hem in de zij, slaat hem op de gespierde armen. Hij kijkt monsterend rond. Meteen krijgt hij van iemand een soort krukas in de armen geduwd. Kennelijk ontvangt hij van elke binnenkomende vracht een kleine ‘commissie’. Hij excuseert zich met zachte stem voor de stroom smurrie die uit het eerste krot aan de ingang komt: ‘Normaal gezien mag dit niet van de PCC. Maar wat zal ik doen?’

Werkt u dan voor de PCC?

GROTE NEGER: ( zucht) Ik ben nooit lid geweest van de PCC, maar ik ben partner. Ik werk met hen samen en volg hun regels. Als er een beslissing moet worden genomen, bellen we hen in de gevangenis. De eigenaar van de favela is Leonardo of ‘Leo’. Hij is wel een broeder van de PCC. Hij zit opgesloten voor moord, maar zijn zaakjes worden hier opgevolgd door zijn zuster en zijn moeder. ( trots) Weet je, de PCC is de grootste bende van Brazilië en is zelfs al actief in het buitenland. Ze hebben een alliantie met de groep Comando Vermelho uit Rio. Marcola, de grote baas, is ongelooflijk slim en wijs. Hij heeft 2000 boeken gelezen.

Hoe is Leo ‘eigenaar’ van de favela geworden, en wat houdt dat in?

GROTE NEGER: De vader van Leo was al eigenaar van een andere favela. Op een bepaald moment zijn ze hier aan de spoorweg een nieuwe favela begonnen. Dat betekent dat iedereen die hier een huisje wil bouwen ongeveer 2000 reais moet betalen aan Leo en zijn familie. En dat houdt natuurlijk ook in dat ze baas zijn van de drugsmarkt hier. Ik ben hun gerant, zo kun je het wel stellen.

Hoe runt u de drugshandel concreet?

GROTE NEGER: Wij krijgen het spul van de PCC en zorgen voor de bereiding, distributie en administratie. Ik maak de crack. Ik moet de cocaïne met natriumcarbonaat mengen en opwarmen. Dan komen de kristallen bovendrijven. Die stop ik in een medicijncapsule. Een capsule verkopen we voor 10 reais (4 euro). Alleen al in deze favela van 3000 mensen heb ik 1000 klanten. En sommigen komen meermaals per dag. We moeten van alles de boekhouding bijhouden.

Vindt u het erg dat mensen doodgaan van uw crack?

GROTE NEGER: ( kijkt weg) De mensen moeten doen wat ze zelf willen. Als ze het niet van mij kopen, kopen ze het van iemand anders.

Vindt u misdaad een normaal beroep?

GROTE NEGER: Het is een slecht beroep, maar ik doe het graag. Voor het makkelijke geld en het mooie leventje en het respect dat je krijgt. Natuurlijk besef ik dat het respect maar tijdelijk is en dat het morgen al gedaan kan zijn. Ik heb met mijn geld een restaurant gekocht in een andere stad. Ik heb vroeger nog voor kok gestudeerd, maar ik zit al sinds kindsbeen af in de misdaad. Ik zou niet willen dat mijn eigen kinderen hier opgroeien. Gelukkig heb ik geen gezin, alleen een occasionele vriendin. Mijn ouders, broers en zussen wonen wat verder in de stad. Ja, ze weten dat ik met illegale dingen bezig ben. Maar wie is dat hier niet?

Hebt u geen problemen met de politie, en bent u niet bang in de gevangenis te eindigen?

GROTE NEGER: Ik heb al zes jaar gevangenis achter de rug. Daar zit ik niet mee in. Vroeger hadden we hier zware razzia’s en schoot de politie in het rond. Nu komen de agenten soms eens beleefd op controle. Dan hou ik me gedeisd. In de favela zal niemand mij verraden.

U zorgt ook voor orde en tucht. Desnoods door de doodstraf?

GROTE NEGER: Het is hier veiliger dan vroeger. Vraag het gerust aan de mensen, ze zijn tevreden. Er mag hier niet meer gestolen, verkracht of gemoord worden. Maar het is de PCC die de straffen uitdeelt. Het laatste grote incident was het voorbije jaar met een homo. Ik kende de man erg goed. Hij was erg trots en wou niet gezegd hebben dat hij homo was, maar zijn vriend begon dat overal rond te bazuinen. Op een dag heeft hij hem vermoord. Toen heb ik naar de gevangenis gebeld en daar is het PCC-tribunaal bijeengekomen.

En?

GROTE NEGER: ( aarzelt) Het deed mij pijn, want het was een vriend. Maar moord wordt altijd met moord vergolden. We hebben hem moeten doodschieten. Ik heb pistolen ( knikt naar zijn broeksband) maar ook machinegeweren. Maar die hebben we nu niet nodig in de favela, want het is hier rustig. Dankzij de PCC.

Doet de PCC hier ook aan sociaal werk?

GROTE NEGER: Als mensen hulp komen vragen, proberen we te helpen. Maar voor so-ciaal werk hebben we Maria! ( brede smile) O Maria Clara!’ ( omhelst haar uitbundig)

DE UITDRIJVING

Met de zegen van Grote Neger trekken we dieper in de buik van de oude meelfabriek. In een hoek zijn enkele mannen gestolen wagens aan het demonteren of herschilderen – eentje zelfs met de kleuren van een politiewagen. Voor een krot staat een lijvige vrouw te vegen. Ze heet Célia en nodigt ons uit op de koffie. Binnen kruipt een baby over een vlokkig tapijt. Op televisie speelt een Braziliaanse novela. Een scheur in de buitenmuur is het enige venster. We zijn nauwelijks gaan zitten of een norse man steekt zijn hoofd naar binnen zonder kloppen. Hij biedt 1500 reais om haar krot over te kopen. Célia droomt van een appartementje maar kan het niet betalen. Ze stuurt hem weg.

Volgens Maria Clara zijn de meeste gezinnen hier eenoudergezinnen, maar Célia heeft nog wel een man. Hij is met de stootkar aan het werk. Met de recyclage van karton, plastic en ijzerdraad verdient hij zo’n honderd euro per maand. Genoeg om van te leven? Ze haalt schamper de schouders op. Ze was aanhangster van de linkse president Lula, maar toen ze de bolsa familia aanvroeg – een soort kindergeld dat door Lula werd ingevoerd – heeft ze het niet gekregen. Nu kan de overheid haar gestolen worden. Of ze last heeft van de PCC? Nee, dankzij de boys is het nu redelijk veilig hier. Maar toch vindt ze het zeker geen omgeving om haar kind in op te voeden: ‘Een flatje met twee kamers, dat zou al een paradijs zijn voor mij.’

We gaan de trap op naar de eerste verdieping van de fabriek. Kraters in de vloer. Alle ramen uit de sponningen. Overal drollen van de schurftige honden die hier rondlopen. En weer een lange rij krotten. We botsen op ‘professor’ Marcellino, een zestiger die er met zijn sik, snor en paardenstaart wat uitziet als een grijze Salvador Dali. Hij toont ons in zijn ‘atelier’ de portretten en stillevens die hij schildert. Heeft hij geen last van de PCC? Professor Marcellino: ‘Nee. De boys zorgen voor stabiliteit hier, en voor de rest doet iedereen zijn ding. Trouwens, ik ben met hun instemming zopas door de favelado’s verkozen tot voorzitter van de Vereniging van Bewoners van Moinho.’

De professor legt uit waarom ze een vereniging hebben en waarom de PCC hen steunt. Het stadsbestuur is al twee jaar geleden begonnen met een uitdrijvingsactie, met als argument dat deze plaats ongeschikt is om te wonen. De bewoners hebben die eerste actie voor de rechtbank kunnen afslaan, maar de stad heeft een tweede offensief ingezet. Nu willen ze een kaalslag om hier nadien een park aan te leggen. Er werd hen 5000 reais per krot geboden om op te krassen. Een tijdje geleden hebben zelfs 400 favelado’s tegen de burgemeester betoogd op de dure Avenida Paulista. Ook de PCC zou natuurlijk niet graag deze favela verliezen. De mensen hebben volgens Marcellino recht op huisvesting, ook al is het in vochtige, tochtige barakken – ‘maar we worden niet gehoord’.

Maria Clara draaft weer de trap op. Zes verdieping hoog is deze fabriek, en hoe hoger je komt, hoe meer het eruitziet als een geblakerd geraamte met een hoop puin – en toch zijn er altijd krotjes en mensen te vinden. En dan klimt Maria Clara nog hoger in de toren. Ze wringt zich plat op de buik door een schacht. Ze trekt zich op door een gat in de zoldering. En ineens staan we boven op het dak, duizelingwekkend hoog. Ik zie de sloppen diep onder ons tussen de twee spoorlijnen geprangd, met vlak daarachter de chique, nieuwe appartementsgebouwen. Dat is São Paulo: de duurste lofts naast de armste krotten. Rijk en arm schuwen het niet om naaste buren te zijn. Maar is het niet die kloof die leidt tot de mentaliteit dat men niets meer verwacht van de maatschappij en er dus ook niets voor overheeft? Dat men zelfs misdaad gaat zien als een vorm van sociale herverdeling? Dat men alleen nog terugvalt op dat wat men hier gemeen heeft: het overlevingsinstinct?

Tegen zes uur zakt de zon weg achter de wolkenkrabbers, en dan kleurt de lucht in geen tijd zwart. Het neonkruis van de kerk is nu felblauw. Op de vuilnishoop beneden zijn nog mensen aan het sorteren en recycleren. Meisjes halen water van de illegale waterleiding aan de spoorweg. Een lekkere knoflookgeur stijgt op uit de krotten. Ik vraag Maria Clara of ze hier gelukkig kan zijn. ‘Ik ben niet voor drugs of misdaad,’ antwoordt ze, ‘maar zelfs Grote Neger is een gevoelig man met een warm hart. Onlangs hebben we hier samen nog een crackverslaafde gered. De ratten waren al van zijn vlees aan het eten terwijl hij nog leefde. Nu is hij er weer bijna bovenop. Ja, dat zijn mijn mensen.’

CULTUUR VAN GEWELD

De Braziliaanse steden zijn nog altijd in voortdurende expansie, en de problemen met de bendes hebben daar alles mee te maken. In 1970 woonde één procent van São Paulo in favela’s, nu ruim twintig procent. De extreme verstedelijking zonder sociaal beleid heeft volgens criminoloog Bruno Paes Manso van de universiteit van São Paulo tot de huidige ‘cultuur van geweld’ geleid: ‘Die banalisering van misdaad is een lang proces. De immigranten kwamen in de periferia terecht naast arme inwoners, wat tot een moeilijk samenleven leidde. Van de jaren 1970 tot het jaar 2000 steeg het aantal moorden in São Paulo met liefst 900 procent. De overheid waagde zich daar niet, en de mensen stelden zelf justiceiros aan, een soort informele sheriffs. Ze namen het recht in eigen handen, het begin van een privatisering van Justitie. Anderen richtten doodseskaders op. En ook de politie moordde erop los. Niemand had nog controle op de toestand. Ik heb een man geïnterviewd die veertig mensen had gedood. Het was al genoeg dat iemand naar hem staarde…’

En toen kwam de georganiseerde misdaad?

BRUNO PAES MANSO: Het specifieke aan Brazilië is dat de grote bendes hier in de gevangenissen zijn ontstaan, en die kwamen in dat klimaat van anarchie als geroepen. De tijd was rijp voor de PCC. De mensen snakten naar zo’n organisatie. En wat zie je nu? Dat het aantal moorden daalt. Alleen maar omdat de PCC het niet meer toelaat zonder hun instemming. Daartegenover staat dat de PCC het monopolie op de drugshandel in veel favela’s kreeg. En dat heeft een enorme impact, want drugshandel betekent zowel georganiseerde misdaad als kleine criminaliteit. Al die junkies moeten gaan stelen om hun crack te betalen. De PCC werkt daarvoor samen met partners of geranten, zoals Grote Neger, die zich naar hun regels schikken. Een slimme businessstructuur waar alle partijen beter van worden. Veel jonge mensen in de favela’s identificeren zich met de PCC. Het zijn de bendes die hen helpen, niet de staat.

Hoe zal dat evolueren?

PAES MANSO: Het zal nog erger worden. Met de groeiende economie groeit ook de ongelijkheid. Het aantal moorden daalt wel, maar het aantal drugsdealers neemt toe. En die moeten wel voor de PCC werken, want als ze ooit in de gevangenis komen, zijn ze aan hen uitgeleverd. De sociale prijs is hoog, maar er is zelfs geen moreel debat over. Een hele generatie is daarmee opgegroeid en voor hen is dat het gewone leven.

HET LAND VAN DE CRACK

’s Avonds loop ik met Maria Clara de favela uit en de lange, parallelle straat in die Crackolandia wordt genoemd – het Land van de Crack. Op het kruispunt wordt Maria al aangeklampt door een huilende vrouw: ze heeft slaande ruzie met haar man in Moinho, die haar buiten heeft getrapt. Een jongen van een jaar of twaalf komt Maria vragen of hij niet in een opvanghuis van Misericordia terechtkan – zijn vader is drugsdealer en hij wil weg. Een crackgebruiker uit Moinho loopt met ons mee en vertelt opgefokt dat hij 40 reais per dag nodig heeft voor zijn dosis. Hoe hij aan dat geld komt? ‘Door de jacht op klein wild’, lacht hij, en hij springt de bus op naar het centrum ‘om te gaan werken’.

Het is een tafereel van oneindige treurnis. Aan weerszijden van de straat zitten een paar honderd verslaafden als spoken in de schemering. Ze steken koortsig het vuur in hun kleine of grote crackpijpen en zuigen de rook gulzig naar binnen. Tussen hen in lopen de dealers die hun waar proberen te verkopen. Naast mij staat een kortgerokt meisje steeds wanhopiger te roepen: ‘Wie heeft er 10 reais voor een capsule? Niemand een halve dosis voor 5 reais? Por favor, een kwart…’ Ze ziet er zelf niet meteen als een junk uit, maar Maria Clara wijst mij op haar zwarte vingernagels en sporen van straatgevechten. Veel meisjes prostitueren zich om hun crack te betalen. Anderen zie ik hier betalen met gestolen waar – de dealers verdienen twee keer aan hen. Sommige rokers zijn crackkinderen van wie de geboorte soms niet eens werd aangegeven en die het letterlijk met de moedermelk meekregen.

‘Het werkt snel maar is ook snel uitgewerkt, dus wil je altijd méér. Het is verschrikkelijk verslavend’, zegt Maria Clara, terwijl we op de grond tussen de junkies zitten. ‘Kijk naar die uitgeteerde lichamen. Ze krijgen allerlei ziektes en zijn soms in een paar jaar dood.’

De enige die geen beroerde indruk maakt, is een netjes geklede man in het zwart. ‘Broeder Alex’ spreekt vrijuit met Maria, want hij is erg katholiek en heeft veel respect voor haar. Hij is de lokale PCC-bons en controleert de hele markt hier. Hij vertelt dat de politie hen gedoogt, al is er toch een code afgesproken om alarm te slaan: ‘ Mooie blonde!‘ Een groot voordeel van georganiseerde misdaad is het corrumperen van overheid en gerecht: hij beschrijft hoe hij aan de grens met Paraguay met een wagen vol drugs gepakt werd, maar hoe hij het vonnis nadien heeft kunnen ‘afkopen’…

Terwijl hij het allemaal uitlegt, kijk ik de hele tijd naar een jongen van een jaar of tien die, op zijn hurken onder een grijze deken, koortsachtig enkele schilfers van de grond zit te schrapen. Duidelijk iemand die zijn dosis nodig heeft maar het niet kan betalen. Je kunt de ribben tellen op zijn borstkas, zo mager is hij.

‘Mooie blonde!’ roept iemand, en de honderden crackgebruikers en dealers lopen weg in de duisternis. Een politiewagen komt traag aangereden.

‘Kom, we gaan er ook vandoor’, zegt Maria Clara. ‘En waar ga jij nu slapen?’ vraagt ze. ‘In de favela of in je hotel?’

A favela ou o hotel?

DOOR CHRIS DE STOOP

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content