“Nieuwe Muziek in Vlaanderen”: wat viel er bij ons sinds de Tweede Wereldoorlog te beleven?

Vijftig jaar lijkt een lange periode en je zou denken dat veel gegevens, vooral uit de jaren vijftig, al uitvoerig in andere boeken gedocumenteerd zijn. Maar dat is niet zo. De jongste kwarteeuw verscheen er geen sythetiserende studie. Alleen in tijdschriftartikelen her en der kon wat informatie bijeengesprokkeld worden. Uitgangspunt voor “Nieuwe Muziek in Vlaanderen” was om over die muziek te schrijven die niet behoudsgezind was, die niet terugviel op het al lang uitgemolken tonale systeem.

De Tweede Wereldoorlog is een soort natuurlijke historische scheidslijn.

Pas dan kregen de componisten van hier weet van het twaalftonig stelsel dat Arnold Schönberg in de jaren twintig ontwikkelde. Uitzondering op de regel was Jef van Durme die al in 1931 gedurende een half jaar in Wenen vertoefde en les kreeg in de nieuwe componeermethode. Hij was hierover zo trots dat hij ter plechtige bevestiging hiervan in de jaren zestig nog een attest liet schrijven. Maar in het algemeen werden hier in het interbellum achterhoedegevechten geleverd met de romantiek en de heimat.

Peter Benoit was nooit ver weg, en wie over de grenzen heen durfde kijken, leek wel volksvreemd. Sleutelmoment was 1947 toen Karel Goeyvaerts naar Parijs trok en er les volgde bij Darius Milhaud en Olivier Messiaen. Op dat ogenblik geraakte daar ook het werk van Anton Webern bekend.

Uitgepuurde muziek die voor de jonge generatie – na de oorlog, na de orgie van het emotionele – het zuivere, het nieuwe startpunt zou moeten gaan betekenen. De rest is geschiedenis. Hoe Goeyvaerts als eerste een objectieve manier van componeren ontwikkelde, hoe hij Stockhausen de richting wees, hoe hij aan de wieg van de elektronische muziek stond.

Stockhausen werd in Duitsland, dat van de kater van de Tweede Wereldoorlog herstelde, ingehaald als een nationale held. En bij ons werd Goeyvaerts zo goed als vergeten. Dit boek geeft hem de plaats waarop hij recht heeft.

Van de componisten die debuteerden na 1950 zijn alleen Goeyvaerts en Louis de Meester niet meer onder ons, het zijn de enigen met een afgerond oeuvre. En de enigmatische Herman van San die schitterende theorieën ontwikkelde die pas jaren later aan de orde zouden komen. Maar van wie bij leven nooit muziek werd uitgevoerd en die nooit de elektronische muziek die hij in zijn hoofd had tot klinken kon brengen.

BUITENBEENTJES

Toch durft het boek een poging te doen om het leger van gedegen wijze mannen en jonge Turken, die alles nog moeten bewijzen, naast mekaar een plaats te geven en orde in de veelheid van feiten te brengen. Het eerste groot probleem was dan natuurlijk: wie hoort waar? En waarom? Drie professoren hebben er zich over gebogen, Mark Delaere van KU Leuven, Yves Knockaert van het Lemmmensinstituut en Herman Sabbe van de RUG. Naar gelang van hun persoonlijke interesse werden de domeinen opgedeeld: de oudere generatie voor Sabbe, de minimalisten, de modernisten en de postmodernisten voor Knockaert en de theorie en de buitenbeetjes voor Delaere.

Hoewel, het zijn allemaal buitenbeentjes. Plezierig is dat ook de componisten die niet tot de academische muziekwereld behoren toch te boek staan. Ze hebben het gemaakt via de theater- en vooral de danswereld. Belangrijk daarbij is de cluster die in Brussel gevormd werd door muzikanten rond choreografen Anne Teresa de Keersmaeker en Wim Vandekeybus. Die zich verenigden onder namen als Maximalist!, X-legged Sally of Blindman Kwartet. Met Peter Vermeersch, Walter Hus, Eric Sleichim. Voor wie componeren toen nog in de eerste plaats structuur en variatie brengen in een live-optreden betekende of tegemoetkomen aan de vraag van de choreograaf. Zij krijgen in dit boek de stempel “Nieuwe Eenvoud” mee.

Zelfs Wim Mertens hoort volgens Knockaert tot die groep. Het moeilijke met labels is natuurlijk dat ze nooit echt kloppen. Zo heeft Walter Hus bijvoorbeeld naderhand een opera geschreven die zeker niet te vatten is onder voornoemde stempel. Zo worden componisten van uitermate verschillende origine, taal en esthetiek als Luc van Hove en Piet Swerts (om maar twee collega’s compositie aan het Lemmensinstituut te noemen) gemeenschappelijk gecatalogiseerd als de modernisten. En krijgen Geert Logghe, Luc Brewaeys en Serge Verstockt een hoofdstukje apart achteraan onder de naam “de jonge avant-garde”.

Verwarrend. Vooral als je in dat artikel dan leest dat Delaere een geslaagde poging onderneemt om de naam van Brewaeys aan die van Anton Bruckner te koppelen. Bij Bruckner kan je je veel voorstellen, maar zeker geen avant-garde. Maar in feite zijn dit spijkers op laag water.

Want om dit boek kan men niet meer heen. Het plaatst voor het eerst drie generaties componisten in een kader, het geeft een aanzet tot discussie over de grote esthetische vragen die ons bezighouden sinds de Tweede Wereldoorlog. In een taal die ver doorgedreven muziekjargon vermijdt. Moeilijke woorden worden achteraan uitgelegd. De auteurs slagen erin om een boeiend beeld te schetsen van ons Vlaams muziekleven. Dit keer niet onder de kerktoren, maar met een blik op het internationale gebeuren. Bij het boek hoort ook een cd met muziekvoorbeelden die moeilijk in de handel te vinden is.

“Nieuwe Muziek in Vlaanderen”, een uitgave van Stichting Kunstboek. Radio 3 produceerde de gelijknamige cd.

Lukas Huybrechts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content