De nieuwe chef-staf van het Belgische leger, generaal Charles-Henri Delcour, pleit voor een grotere concentratie van de Belgische troepen in het buitenland. Knack sprak met hem tijdens zijn eerste officiële bezoek aan de Belgische manschappen in Afghanistan. ‘België behoort tot de slechtste leerlingen van de NAVO-klas.’

Vorige week brachten de minister van Defensie, Pieter De Crem (CD&V) en de nieuwe chef-staf van het leger, generaal Charles-Henri Delcour, een verrassingsbezoek aan Afghanistan. Ze trokken naar de drie locaties waar de zowat 510 Belgische militairen gelegerd zijn in het kader van de ISAF-missie. Die International Security Assistance Force werkt onder NAVO-bevel en telt 60.000 mensen uit 42 landen.

In de noordelijke regio Kunduz, die door Duitsland wordt gecontroleerd, zijn er momenteel een honderdtal Belgische militairen. 69 van hen maken deel uit van een team van instructeurs die het Afghaanse leger moeten opleiden. In de hoofdstad Kabul opereren nog eens 300 Belgen. Zij staan in voor de beveiliging van de internationale luchthaven, die van wezenlijk belang is voor de ISAF-troepen. In Kandahar ten slotte, in het zuiden, werken honderd Belgische militairen aan de ondersteuning van de F-16-missies die luchtsteun verlenen aan de ISAF-soldaten.

Het aantal Belgische militairen in Af-ghanistan is in korte tijd verdubbeld, van 250 in 2007 tot iets meer dan 500 nu – en 580 tegen eind 2009. Wat vindt generaal Delcour, sinds begin april chef-staf van het leger, van de evolutie van de oorlog in Afghanistan? Is het de juiste beslissing van de Amerikaanse president Barack Obama om 17.000 extra soldaten in de regio in te zetten?

Charles-Henri Delcour: ‘De NAVO bepaalt de globale strategie voor Afghanistan en heeft vanaf het begin te weinig middelen ingezet. Iedereen weet dat, maar niemand durft het hardop te zeggen. Daardoor zal de hele operatie veel langer duren dan was gepland. Terwijl ze in 2004 nog dachten aan een periode van vijf jaar, spreken ze nu al over twintig jaar. Bij de Afghaanse bevolking begint het geduld en de verdraagzaamheid stilaan op te raken. Als we nog tien jaar blijven, zullen de Afghanen ons als een bezettingsmacht zien. En dat kan niet de bedoeling zijn. Vandaar dat ik het idee ondersteun om een surge uit te voeren (een forse maar tijdelijke verhoging van het aantal strijdkrachten, nvdr), zoals de Verenigde Staten dat ook in Irak hebben gedaan. Op korte termijn moet ISAF dan meer middelen inzetten om de opstandelingen onder controle te krijgen. Maar zodra die fase is afgerond, kunnen we opnieuw in tweede rangorde optreden.

Kan de oorlog, die nu al zeven jaar duurt, ooit militair gewonnen worden?

CHARLES-HENRI DELCOUR: Het staat vast dat Afghanistan nog lang steun nodig zal hebben. De NAVO zal zeker nog een aantal jaren militaire operaties moeten uitvoeren in de zuidelijke regio, om de opstandelingen onder controle te krijgen.

De Amerikaanse president Barack Obama heeft aangestuurd op een nieuwe, geïntegreerde aanpak van Pakistan en Afghanistan. Dat komt kennelijk niets te vroeg.

DELCOUR: De ISAF-militairen beseffen al heel lang dat Pakistan een cruciale rol speelt in het conflict. Maar er mocht niet gecommuniceerd worden met Pakistan. Obama past de politieke strategie nu blijkbaar aan.

Zijn er al concrete operaties opgestart?

DELCOUR: Nog niet. Enkele jaren geleden hebben de Verenigde Staten een trilaterale commissie opgericht om de geschillen tussen de Pakistani en de Af-ghanen te bespreken en, zo mogelijk, op te lossen. Meer dan dat bestaat er niet. De NAVO blijft er ondertussen bij dat de ISAF-troepen de grens met Pakistan niet mogen oversteken. Dat doen op dit moment alleen de Amerikanen, in het kader van de Operation Enduring Freedom (OEF, een operatie die de VS opstartten in 2002, in de wereldwijde strijd tegen het terrorisme na 9/11, nvdr).

Op het terrein is het wel zo dat de OEF-troepen de hulp van ISAF kunnen inroepen wanneer ze in de problemen komen.

DELCOUR: Ja, maar enkel in absolute noodgevallen mogen de ISAF-militairen de grens met Pakistan overvliegen. En dan alleen met de toestemming van hun eigen nationale red card holder – voor de vier Belgische F-16’s is dat een officier van de Belgische Air Component. Hij kan beslissen dat onze vliegtuigen niet deelnemen aan een operatie als hij vindt dat ze niet past in ons mandaat.

Hebben de Belgen al luchtsteun moeten geven bij operaties van Enduring Freedom?

DELCOUR: Als bevriende troepen zich in een levensbedreigende situatie bevinden, helpen we hen. Maar tot nu toe is dergelijke steun voor OEF-troepen niet nodig geweest.

België telt vier F-16’s die opereren vanuit Kandahar, in het zuiden van Afghanistan. Vanaf 1 juli komen daar nog twee toestellen bij. Welke zijn hun belangrijkste missies?

DELCOUR: Ze ondersteunen de andere ISAF-grondtroepen die zich in een moeilijke situatie bevinden. In die zin vervangen ze de artillerie in een klassieke oorlog, door vuursteun te bieden aan de grondtroepen, op elk moment en om het even waar. Daarnaast voeren ze ook verkenningsopdrachten uit.

Hoe vaak worden ze gemiddeld ingezet? En gebruiken ze dan hun bommen of vuurwapens?

DELCOUR: Gemiddeld voeren ze één opdracht uit per dag. Dat is relatief weinig. Of ze daarbij munitie gebruiken, hangt af van doelwit. Als de piloot zeker weet dat hij geen collateral damage zal veroorzaken en dat hij zijn doelwit precies heeft herkend en geïdentificeerd, kan hij munitie inzetten of een bom droppen. Anders doet hij dat niet.

In het noorden, in de streek rond Kunduz, zijn onze troepen nu ook echt op het terrein aanwezig. Ze begeleiden er soldaten van het Afghaanse leger die ze hebben opgeleid, in het kader van wat men in het jargon OMLT’s ( Operational Mentor and Liasion Teams) noemt. Lopen ze daarbij grote risico’s?

DELCOUR: Ze lopen de normale risi-co’s die zich voordoen in om het even welke andere operatie. Maar zoals altijd hebben we de nodige voorzorgsmaatregelen genomen. Ze zijn goed getraind en voorbereid.

U bent chef-staf van het leger sinds begin april. Uw voorganger, generaal August Van Daele, was gestart met de afslanking van het leger. In welke mate gaat u daarmee door?

DELCOUR: We moeten zeker denken aan een afbouw. Nu mikt het strategische plan op 37.750 manschappen. Generaal Van Daele sprak, nog voor zijn terugtreden, in de krant Le Soir over een afbouw tot 35.000 of zelfs tot 33.000. Een nieuwe studie zal moeten uitwijzen hoe groot het leger is dat we ons kunnen veroorloven in de huidige budgettaire omstandigheden. Ik krijg soms de vraag of we niet meer kunnen doen in Afghanistan. Dat kan zeker, zeg ik dan, maar ik heb geen geld.

Wat is de totaalprijs voor de buitenlandse missies?

DELCOUR: 160 miljoen euro, een bedrag dat jaarlijks op de ministerraad wordt goedgekeurd. De operatie in Afghanistan kost ons 45 miljoen euro. Verdere budgetbeperkingen lijken me dan ook niet aangewezen.

De Crem wil het leger tegen 2011 klaarstomen voor meer buitenlandse operaties.

DELCOUR: Hij wil het leger inderdaad vaker inzetten. De voorwaarde is dan uiteraard dat hij daar de politieke steun én het nodige geld voor vindt. België geeft in vergelijking met andere landen erg weinig uit aan defensie: minder dan één procent van het bruto binnenlands product, terwijl de NAVO streeft naar twee procent. Met dat cijfer behoren we, samen met Luxemburg, tot de slechtste leerlingen van de klas. Dat neemt niet weg dat we ons niet hoeven te schamen over onze deelname aan buitenlandse missies.

De Belgen zitten verspreid over vijf brandhaarden (Kosovo, Afghanistan, Libanon, Tsjaad en Centraal-Afrika). Is dat op termijn houdbaar?

DELCOUR: Die versnippering jaagt de kosten enorm de hoogte in. Zo heb je nu bijvoorbeeld voor de vijf locaties vijf dokters nodig, terwijl we bij een geconcentreerde inzet op één locatie misschien maar één of twee dokters nodig hebben. Bovendien zijn de inspanningen die we leveren als gevolg van die grote verspreiding weinig zichtbaar op het internationale toneel. Kleine detachementen blijven kleine detachementen, en dat is slecht voor ons imago. De Belgische troepen zijn als het ware overal, maar je ziet ze niet.

Komt daarbij dat ook de knowhow van de bataljons verdwijnt. Met kleine groepjes op vijf locaties kun je alleen detachementen inzetten op het niveau van een compagnie. Stel dat je duizend soldaten naar één locatie zou uitsturen, dan kun je een bataljon inzetten met een kolonel aan het hoofd, vergezeld van zijn staf. Dan krijgen mensen van alle niveaus de kans om ervaring op te doen.

Ziet u een plek waar de Belgen de aftocht zouden kunnen blazen?

DELCOUR: Momenteel niet. Bovendien is dat een zaak voor de minister. In Tsjaad zijn we wel het kamp aan het opbreken, maar daar ging het om een Europese overbruggingsoperatie op verzoek van de Verenigde Naties, die de zaak vervolgens weer overnemen.

De regering denkt erover om Belgische militairen mee te sturen aan boord van koopvaardijschepen die voorbij Somalië moeten. Een goed idee?

DELCOUR: Als de regering dat vraagt, zullen we gaan. Tenminste, als we nog geld over hebben. Toch denk ik niet dat de oplossing voor Somalië alleen op zee te vinden is. Er zou ook een operatie in het land zelf moeten worden opgezet. Maar ik betwijfel of in de Europese Unie of de NAVO de wil daartoe bestaat.

DOOR INGRID VAN DAELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content