In Nord-Pas-de-Calais is de Vlaamse identiteit aan een heuse opmars bezig. Knack trok over ‘de Schreve’, en vond er stoofvlees, een rist leeuwenvlaggen en een opgestoken middelvinger naar de Franse film.

‘Sjk. Sjch. Sjjj-h. Sj-h-chaarrr.’ Met het nodige gerochel en gegorgel slaagt François er dan toch in het woord ‘schaar’ uit te spreken. Het woord is een gesel voor de spraakorganen van de dertiger, die zich zijn eerste les Nederlands ongetwijfeld minder zwaar had voorgesteld. Zijn klasgenoten blazen en rollen met de ogen. ‘Heul moeilijk’, mompelt Rodolphe, die tegenover François zit. De overige vier klasgenoten knikken instemmend.

Het loopt ondertussen tegen achten, maar in La Maison du Néerlandais zit de sfeer er nog goed in. We bevinden ons in het Frans-Vlaamse Bailleul (West-Vlamingen zeggen: Belle), net over de grens. Door de dichte mist zijn ze vandaag slechts met z’n zessen, maar de motivatie is er niet minder om. Wanneer we de klas naar hun beweegredenen om Nederlands te leren vragen, is het antwoord ontroerend naïef. ‘We willen onze buren wat beter verstaan’, klinkt het in koor. ‘Ik woon op vijfhonderd meter van de grens, maar ik verstond tot voor kort geen woord Nederlands’, vertelt Virginie, die de lessen normaal met haar dochter volgt. De cursisten beginnen doorgaans vanaf nul. Enkel Cathérine spreekt nog een beetje West-Vlaams, geleerd van haar ouders. Het is de reden waarom ze ‘vuuve’ zegt in plaats van ‘vijf’.

Nederlands is hot in het Noorden van Frankrijk. Bailleul alleen al telt meer dan driehonderd studenten Nederlands. Ze zijn van alle leeftijden, al zijn er in verhouding misschien iets meer dertigers en veertigers. ‘Vandaag leren de meesten Nederlands uit economische overwegingen’, zegt Eric Vanneufville, historicus en voorzitter van het Huis. ‘De economische situatie in Nord-Pas de Calais is nog een stuk slechter dan in de rest van het land. Sommige streken hebben werkloosheidscijfers van rond de twintig procent. Door Nederlands te leren, hopen ze werk te vinden in West-Vlaanderen, waar de economische situatie beter is.’

Potjesvleesch

Belgen die in Frankrijk tussen Noordzee en Leie toeren, hoeven zich niet in het buitenland te voelen. Ongeveer alle plaats- en straatnamen stammen uit het West-Vlaams. Het moet zowat de enige streek ter wereld zijn waar het grootste deel van de lokale bevolking de eigen plaatsnaam niet kan uitspreken. Veel huizen hebben naambordjes met een Vlaamse leeuw en namen als ‘Huus van ’t Kerkeveld’, ‘d’Oude Beenhouwerie’ of ”t oud Naeywinkel’. Er is lintbebouwing, de oude huisjes hebben typische oranje dakpannen en langs de boerenbaantjes floreren de fermettes. Elke stad die naam waardig heeft een belfort en een centraal marktplein met minstens één frietkot. In de estaminets eten voorbijgangers Vlaamse stoverij of ‘potjesvleesch’. Wie aandachtig luistert, kan de kranigste stamgasten nog ‘Vlamsch’ horen spreken, het versteende West-Vlaamse dialect dat hier tot het begin van de vorige eeuw nog de voertaal was. Her en der hangen Vlaamse vlaggen schrijlings over de balkons.

Toch is het alweer driehonderd jaar geleden dat ‘de Schreve’ werd getrokken. De Vrede van Utrecht (1713) wees de streek definitief toe aan Frankrijk. De beslissende veldslag tussen de Nederlanden en Lodewijk XIV werd beslecht tijdens de Slag aan de Peene, in 1677. Noordpeene en Zuytpeene zijn vandaag twee kleine Franse dorpjes, waar de straatnamen ironisch genoeg nog steeds in het Vlamsch staan aangegeven. Het Maison de la Bataille in Noordpeene moet zowat het enige museum ter wereld zijn met een audiogids in het West-Vlaams.

Die audiogids is eerder een culturele hommage dan een noodzaak. Het West-Vlaams in le Nord is in staat van ontbinding. Cyriel Moeyaert (93), die als ex-voorzitter van het Komitee voor Frans-Vlaanderen het Frans-Vlaams bestudeerde, schat dat er momenteel nog ongeveer 20.000 sprekers in leven zijn, maar dan bijna uitsluitend ouderen. Dat was vroeger anders, vertelt hij. ‘In de jaren vijftig van de vorige eeuw sprak de meerderheid van de streek nog steeds het oude West-Vlaams. Kinderen leerden pas Frans wanneer ze op school zaten.’ Pas toen de Derde Republiek op toerental kwam, werd de regio grondig verfranst. Op school werd het Nederlands met de roede uitgebannen. In het Frankrijk van vandaag zou men zeggen: met de Kärcher. Défense de parler flamand, stond er tot de jaren zestig nog te lezen op de muur van het schooltje van Berthen, nauwelijks enkele kilometers over de grens. ‘Dat ging echt ver,’ herinnert Moeyaert zich nog. ‘Leerkrachten berispten ouders die West-Vlaams met hun kinderen spraken. C’est criminel de parler le flamand, zeiden ze. De kinderen zelf werden gestraft als ze onder elkaar Vlamsch durfden te spreken. Daardoor is de taal bij de jongere generatie nu nagenoeg verdwenen.’

Hier spreekt men Frans

En toch is het Vlaamse gevoel niet enkel weggelegd voor de ouderen van dagen. Maxime Combe (25) is sinds kort president van Twee Talen, een culturele organisatie die ijvert voor tweetalige bewegwijzering in Frans-Vlaanderen. Hun internetpetitie werd al door honderden streekbewoners ondertekend. ‘Met onze petitie willen we de mensen eraan herinneren dat Dunkerque toch vooral Duinkerke is’, legt Combe me uit, in het Frans. Opvallend: de voorzitter van de vereniging die de Vlaamse identiteit wil promoten, blijkt amper Nederlands te spreken. ‘Ik ben het nog aan het studeren’, excuseert hij zich. ‘Mijn moeder sprak het nog met haar ouders, maar heeft het me nooit willen aanleren. Waarom zou ik Nederlands moeten spreken om me Vlaming te voelen?’

Bij de Franse autoriteiten heeft Vlaams activisme een slechte reputatie. Toen Combe deze zomer met een viertal vrienden de Vlaamse feestdag voor het stadhuis wilde vieren, werden ze tot hun grote verbazing opgewacht door drie combiwagens. ‘Toen ik mijn Vlaamse vlag wilde ontplooien, werd ik door enkele politieagenten aangesproken’, vertelt hij schaterend. ‘Of ik de organisator van die manifestatie was, en waar de rest van de activisten bleven. Ze waren ervan overtuigd dat wij Vlaamse onafhankelijkheids-activisten waren die de gemeenteraad wilden verstoren. Toen ik hen vertelde dat we slechts met zijn vijven waren, voelden ze zich natuurlijk idioot. Ze zijn dan maar snel verdwenen. Al zijn ze toch nog even blijven hangen, om er zeker van te zijn dat er écht niet meer volk kwam opdagen.’

De anekdote illustreert een wezenlijk probleem. ‘Vlamingen hebben een slechte reputatie in Frankrijk’, beseft Combe. ‘Als ik in andere regio’s vertel dat ik Vlaming ben, gaat iedereen ervan uit dat ik een racist ben. Daarom is het ook zo belangrijk dat we apolitiek blijven. Als je in Frankrijk met een culturele vereniging de politieke weg opgaat, teken je je doodvonnis. Veel organisaties die het Vlaamse erfgoed in Frans-Vlaanderen verdedigden, zijn gaandeweg politiek gerecupereerd, vooral door rechts. Dat speelt nog steeds in ons nadeel.’ Ook de troebele kant van het Vlaamse oorlogsverleden speelde de Frans-Vlamingen parten. Vanneufville herinnert zich nog de jaren zestig, toen Vlamingen een zeer slechte reputatie hadden. ‘In de Tweede Wereldoorlog hadden veel Vlamingen gecollaboreerd met de bezetter’, vertelt hij. ‘Wij waren les Boches du Nord, de moffen van het Noorden. Mijn vader heeft me altijd op het hart gedrukt dat ik me maar beter geen Vlaming kon noemen. Dat was niet voorzichtig, vond hij.’

Pas in de jaren zeventig begon de Vlaamse identiteit aan zijn comeback. Tijdens de massale protesten tegen de bouw van de kerncentrale van Gravelines (Grevelingen) zwaaiden de demonstranten voor het eerst terug met de Vlaamse Leeuw. ‘Vooral links heeft Vlaanderen opnieuw op de kaart gezet’, vertelt Philippe Ducourant, conservator van het Maison de la Bataille van Noordpeene. ‘Je had verenigingen als Tegaere Toegaen, die campagne voerden om kinderen in het Vlamsch op te voeden. Ook de groene beweging promootte de Vlaamse cultuur en taal.’ Sindsdien is Vlaanderen een marketingproduct geworden. ‘Vlaams’ geldt vandaag als een soort kwaliteitsmerk voor streekproducten. Het nieuwste bier uit de streek werd in 2010 ‘Anosteké’ gedoopt, naar het West-Vlaamse ‘Tot de noste keer‘ (‘Tot weerziens’). ‘Vlaams zijn is hier vooral iets cultureels’, zegt Ducourant. ‘Omdat we een kleine regio zijn in een groot land, hebben we er meer behoefte aan onze identiteit te bevestigen. Politiek speelt het Vlaamse gevoel hier geen enkele rol. Je kan hier perfect met een Vlaamse leeuw op je auto rondrijden zonder overtuigd flamingant te zijn.’

Simpel

Het zou het begin van een Belgenmop kunnen zijn: hoe krijg je een Frans-Vlaming kwaad? Antwoord: door hem Ch’ti te noemen. Bienvenue chez les Ch’tis is dan wel een komedie, maar voor de Frans-Vlamingen is de film een groot drama. De populairste Franse film aller tijden speelt zich af in het Frans-Vlaamse Bergues (Sint-Winoksbergen), maar er is in geen velden of wegen een Vlaming te bekennen. In de film wordt de stad bevolkt door Ch’tis, een wat pejoratieve benaming voor de Picardiërs die Frans met een onverstaanbaar accent spreken. De hoofdpersonages van de film eten enkel frieten, bungelen nagenoeg allen op het randje van het alcoholisme en worden afgeschilderd als nogal simpele maar sympathieke dorpsbewoners. De toeristische dienst en de lokale horeca van Bergues (spreek uit: Beurrrgue) zijn op de hype gesprongen. Er zijn nu Ch’ti-wandeltochten, Ch’ti-postkaartjes, Ch’ti-menu’s en Ch’ti-bier. Uit stil protest hangt een aanzienlijk deel van de inwoners nog steeds de Vlaamse vlag uit.

‘Eigenlijk is die film een tragedie geweest voor de Vlaamse identiteit’, vertelt Combe. ‘Heel Frankrijk is er nu van overtuigd dat ik een Ch’ti ben. ‘Salut Biloute’, zeggen ze me dan, of ‘Vindedious!‘, zoals de personages in de film. De eerste keren is dat nog grappig, maar de honderd keren erna wordt het onuitstaanbaar. Mensen komen nu naar het typisch Vlaamse carnaval van Dunkerque om “met de Ch’tis te gaan feesten”. Die film heeft veel kapotgemaakt.’ Het is een gemiste kans, vindt ook Ducourant. ‘Het Vlaams gevoel is de collateral damage van het succes van de film. Voor de grote mediahuizen was het blijkbaar te moeilijk om een film te maken waarin zowel Picardiërs als Vlamingen in het Noorden leven. Dat gaat de gemiddelde Fransman niet begrijpen, moeten ze gedacht hebben.’

En dus koesteren de overgebleven flamandophones hun culturele erfgoed, of wat er nog van rest. Een van de laatste bakens is de radiozender Uylenspiegel, die vanuit Cassel zowel in het Frans als in het Vlamsch uitzendt. Zoals het een zender met die naam betaamt, begon Uylenspiegel als piraatzender in 1978, toen vrije radio nog illegaal was. ‘Dat waren spannende tijden’, grinnikt François Van Den Driessche, de huidige programmadirecteur. ‘In het begin moesten we vanuit de kerktoren van Cassel uitzenden. De politie is meermaals binnengevallen om materiaal in beslag te nemen. Een van de toenmalige radiomakers heeft zelfs even in de gevangenis gezeten.’ Vandaag de dag is radio maken net iets minder spannend. De zender biedt plaats aan traditionele folklore, maar zendt ook metal en electromuziek uit. De studio bevindt zich in een wat afgeleefd rijhuis aan de Casselse Grand Place. Zoals de meerderheid van zijn generatie spreekt Van Den Driessche geen Vlamsch meer, maar (overigens behoorlijk) algemeen Nederlands.

Imaginair

Zondagavond. We bevinden ons in Berthen, een dorpje van nog geen duizend inwoners op de zuidflank van de Catsberg. Het legendarische schoolmuurtje met het verbod om Vlaams te spreken, is ondertussen verdwenen. Buurtbewoners zeggen dat er een ander muurtje tegenaan is gemetseld. Veel lagere scholen nemen tegenwoordig zelfs een uurtje West-Vlaams op in hun lessenpakket, om de nieuwsgierigheid te prikkelen. Enkele honderden meters van de bewuste school treedt het Flor Barbry Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen op. De toneelgroep is gebaseerd in Westouter, maar treedt sinds 1952 op ‘on de twee kant’n van de schreve‘. De stukken zijn geschreven in het West-Vlaams, maar trekken ook in Noord-Frankrijk nog steeds volle zalen.

De zaal in Berthen is niet meer dan een groot uitgevallen schuur. Toch zit er een honderdtwintigtal toeschouwers samengepropt naar ’t Kruus van ’n Coin Perdu te kijken, een stuk uit het eigen oeuvre. De gemiddelde leeftijd in het zaaltje benadert de zeventig. Het achtergrondrumoer is een wat aparte mengvorm van hoekig West-Vlaams, met enkele Franstalige enclaves. Robert Delanoye, regisseur van het toneelgezelschap en auteur van het stuk, schat dat ongeveer tachtig procent van het publiek op de Catsberg uit België komt. De landsgrens maakt voor zijn toneelgezelschap maar weinig uit. ‘West-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen hebben voor een groot deel dezelfde problemen’, zegt Delanoye. ‘De jongeren trekken weg, aan beide kanten van de landsgrens. Ik heb zelf drie kinderen: geen van hen is in de Westhoek blijven wonen. Iedereen in de zaal heeft wel een zoon of een dochter die in Gent of Leuven is blijven hangen.’

In de beste traditie van het amateurtoneel grossieren de personages in krachttermen en sappige uitdrukkingen. In het stuk komt maar één Frans-Vlaming voor, maar die heeft tekst voor twee. Jean-Michel, ‘de Fransman’, is niet toevallig de overjaarse donjuan, die de lokale cafébazin gedurende het hele stuk een Frans-Vlaamse tong probeert te draaien. Op de rij voor me verzorgt een kranige zeventiger de simultaanvertaling voor zijn vrouw. ‘Ze verstaat het nog wel, maar de uitdrukkingen zijn een beetje moeilijk’, vertelt hij verontschuldigend. ‘Ze is vijf jaar jonger dan ik’, vervolgt hij met een vettige knipoog. ‘Ze heeft het niet zo goed meer geleerd.’ Het is een teken aan de wand: zelfs bij de derde leeftijd is het Frans-Vlaams niet langer algemeen verspreid. En plots, in het midden van een wat larmoyant liefdestafereel, neemt Jean-Michel het woord. ‘k zyn ik ol zo Vlams of gy! Die schreve doa, dat è’n is moa maginaire! Dat zit in ’t hoofd van de poletiekers! Moa nie in nuus herte.

Spoiler: tussen de cafébazin en de Fransman komt het goed. Nu nog met de rest van de streek.

DOOR JEROEN ZUALLAERT, FOTO’S FRANKY VERDICKT

Het Maison de la Bataille in Noordpeene moet zowat het enige museum ter wereld zijn met een audiogids in het West-Vlaams.

Het nieuwste bier uit de streek werd in 2010 ‘Anosteké’ gedoopt, naar het West-Vlaamse ‘Tot de noste keer’.

Iedereen in de zaal heeft wel een zoon of een dochter die in Gent of Leuven is blijven hangen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content