‘Grijze zielen’ had alles om een groot publiek af te stoten, vond Philippe Claudel, maar zijn roman werd een bestseller in Frankrijk en 23 andere landen. De Bezige Bij brengt nu een tweede werk van Claudel in het Nederlands uit, ‘Zonder mij’. Aanleiding voor een gesprek met de auteur in Parijs.

Philippe Claudel, ‘Grijze zielen’, De Bezige Bij, Amsterdam, uit het Frans vertaald door Manik Sarkar, 254 blz., euro 17,90

Philippe Claudel, ‘Zonder mij’, De Bezige Bij, Amsterdam, uit het Frans vertaald door Manik Sarkar, 109 blz., euro 14,90

De dood, de onverbiddelijke dood waart dreigend rond in het werk van Philippe Claudel. Vanaf zijn debuut Meuse l’oubli (1999), waarin een jonge weduwnaar zijn dode beminde en haar onvergetelijke billen natreurt, tot Les âmes grises (2003), gesitueerd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Deze prachtige, complexe roman zet het onderzoek naar de moord op een kind, de dood in het kraambed en zelfmoord af tegen de achtergrond van de slachtingen aan het loopgravenfront. Het boek werd een even terechte als onverwachte bestseller: meer dan 250.000 exemplaren zijn er van de Franse editie inmiddels verkocht. Maar ook bij ons mag Grijze zielen, de Nederlandse vertaling die vorig jaar verscheen, zich in de belangstelling van een groter publiek verheugen.

De schrijver is er verguld mee, maar overigens begrijpt hij het succes van Grijze zielen niet helemaal, vertelt hij in een kantoortje van les Editions Stock, zijn Parijse uitgever: ‘Het boek heeft juist alles om een groot publiek af te stoten. Het verhaal is niet rechttoe rechtaan opgebouwd, het stelt moeilijke ethische kwesties aan de orde, en het loopt slecht af.’

Toch wil de hele wereld het lezen: vertalingen in alles tezamen 23 landen zijn al verschenen of staan op stapel. En omdat uitgevers graag een vervolg aan dergelijke successen breien, is ondertussen ook de Nederlandse vertaling van Claudels vierde roman, J’abandonne, verschenen: Zonder mij.

Het is een heel ander soort verhaal, het wordt in ieder geval heel anders verteld, veel ‘nerveuzer’ en minder klassiek dan Grijze zielen. Een nog jonge man is net weduwnaar geworden: zijn jonge vrouw heeft in een verkeersongeval de dood gevonden. Hij blijft achter met hun 21 maanden oude dochter. De klap is meer dan hij kan verwerken, en ook zijn werk helpt niet echt mee om hem te behoeden voor de suïcidale vloedgolf die hem dreigt te overspoelen. Hij werkt namelijk als ‘hyena’, zo noemt hij het zelf, in een ziekenhuis: samen met één collega vormt hij het team dat nabestaanden van verkeersslachtoffers ertoe moet zien te bewegen de stoffelijke resten van hun dode dierbaren vrij te geven voor orgaantransplantatie. Maar juist de weerspiegeling van zijn lot die hij leest in de ogen van een van hun ‘klanten’, op het moment dat hij al heeft besloten aan alles een eind te maken, én de weerloze levenskracht van zijn babydochter, doen het tij alsnog voor hem keren.

Zonder mij is in een heel andere taal geschreven dan Grijze zielen,’ zegt Claudel, ‘in een heel andere stijl. Al mijn boeken zijn telkens weer anders. En stijl vind ik erg belangrijk in de literatuur.’

‘Grijze zielen’ speelt grotendeels tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dat past helemaal in de hernieuwde belangstelling van de laatste jaren voor die oorlog.

PHILIPPE CLAUDEL: Ja, dat is inderdaad wel vreemd. Nu heb je die belangstelling hier in Frankrijk altijd wel gehad. In de jaren vijftig en zestig was het misschien wat minder, toen had je ook weer andere oorlogen die meer op de voorgrond traden, eerst de oorlog in Algerije, daarna Vietnam. Maar toen ook die oorlogen weer een beetje geschiedenis waren geworden, heeft de Eerste Wereldoorlog zich inderdaad opnieuw zeer sterk gemanifesteerd in de Franse roman. En niet alleen in de Franse.

Weet u, ik kom uit een streek – ik woon dicht bij Nancy – die sterk getekend is door de Eerste Wereldoorlog, en die daarvoor al sterk getekend was door de oorlog van 1870, en in de achttiende eeuw door de Dertigjarige Oorlog, en zo kunnen we nog wel even doorgaan. Lotharingen is een streek waar de oorlogen altijd doorheen zijn geraasd.

Een beetje zoals België.

CLAUDEL: Precies. Ik denk dat de mensen in zulke streken een om zo te zeggen genetische herinnering aan de oorlog ontwikkelen. Ik in elk geval wel: toen ik kind was, hoorde ik voortdurend verhalen over de Eerste Wereldoorlog, ik bezocht oorlogskerkhoven, bij uitstapjes kwam je altijd wel op een voormalig slagveld terecht. Het was een heel gewoon en alledaags iets voor mij. Ik was dan ook niet verbaasd dat heel die stof terugkwam in wat ik schrijf.

Dat is de puur persoonlijke verklaring. De algemenere verklaring is, voor Frankrijk dan toch, maar misschien geldt ze ook wel voor andere landen, dat er op dit ogenblik nog een twintigtal oud-strijders van de Eerste Wereldoorlog over is. Vorig jaar waren het er nog zestig, daarvoor driehonderd – nog een of twee jaar, en er zullen er helemaal geen meer zijn. We bevinden ons nu dus op een scharniermoment in de geschiedenis: de laatste levende, lijfelijke herinnering aan die oorlog staat op het punt te verdwijnen. Dat is niet niks.

En verder, de Eerste Wereldoorlog, dat was toch de introductie van de moderne oorlogsgruwel. Hij luidde een eeuw in die de eeuw van de uitroeiing zou worden. Misschien dat in de huidige, onzekere tijd van angst, waar de gruwel andere vormen aanneemt – terrorisme, onvoorspelbaar geweld – onbewust de herinnering wordt gewekt aan andere vreselijke gebeurtenissen uit de geschiedenis, zoals de slachtingen in de loopgravenoorlog.

Ook mijn grootvader en mijn oudooms hebben in de Eerste Wereldoorlog gevochten, een aantal van hen zijn gesneuveld. Er waren veel oorlogsweduwen in mijn familie.

Oorlog vergroot ook alles uit, het leven wordt vanzelf dramatischer in oorlogstijd. Misschien is dat ook een verklaring voor de revival van WOI in de literatuur.

CLAUDEL: Voor een schrijver is dat inderdaad heel interessant materiaal. Ik denk dat het wezen van de mens in tijden van oorlog nog meer tot uiting komt. Alles ontwikkelt zich dan als het ware onder een microscoop, er wordt een schel licht op de menselijke natuur geworpen. Het is heel makkelijk, ook al komen velen er niettemin niet toe, om een mens te zijn in tijden van vrede. Maar in perioden van beroering, als het er echt op aankomt, zoals in de oorlog, dan is het veel moeilijker om zich daartoe te bepalen.

In ‘Grijze zielen’ hebt u als hoofdpersoon overigens geen soldaat gekozen.

CLAUDEL: Nee, hij is politieman. Hij maakt de slachting aan het front niet mee. Dat verwijten sommigen hem ook, dat hij tot de partij van de lafaards behoort, de jongens die iets hebben weten te ritselen en vrijgesteld zijn van militaire dienst. Dat is ook mede oorzaak van zijn gevoel van malaise, dat hij aan de veilige kant staat.

Wat ik interessant vond, was dat hier iemand een politieonderzoek probeert te voeren tijdens die oorlog. Er wordt een meisje vermoord, en hij gaat dat onderzoeken: één sterfgeval, terwijl er luttele kilometers verderop duizenden, tienduizenden, honderdduizenden mensen sterven. Die tegenstelling, dat vond ik wel boeiend.

Tussen haakjes, de eigennaam Guerlante in ‘Grijze zielen’, dat is toch een verwijzing naar Prousts Guermantes?

CLAUDEL: Uiteraard.

Niet dat ik de ‘Recherche’ gelezen heb, moet ik bekennen.

CLAUDEL: Vanzelfsprekend, níémand heeft Proust gelezen. Ik ook niet. Laat me u iets vertellen – dat is wel grappig. In Frankrijk hoor je voortdurend, in het literaire milieu dan, o ja, Proust, ja, die ben ik net aan het herlezen. Hérlezen dus. Om je gek te lachen, want niemand heeft ‘m gewoon gelezen, nu ja, weinig mensen althans. Bij mij is het opzet: ik wil dat de lectuur van de Recherche mijn hele leven meegaat. Misschien dat ik sterf voor ik ‘m helemaal uit heb, maar goed, dat risico loop je dan.

Een gemeenschappelijk element in uw boeken lijkt te zijn dat uw personages op zoek zijn naar een eigen lotsbestemming.

CLAUDEL: Ja. Het is erg vreemd, het leven van de mens. Je komt op de wereld, je krijgt een paar jaar om door te brengen… Als je in God gelooft, dan heb je een denkmodel waar alles zijn verklaring heeft, geboorte, leven en dood. Maar als je buiten de religieuze verklaring blijft, dan is het leven iets heel erg vreemds. Maar dan kun je dus uit die vreemdheid, dat onbegrijpelijke net zo goed het beste proberen te halen, dat wil zeggen, er zin aan te geven. Dat is misschien wat het leven is: zin stichten.

En dat kan op heel diverse manieren. Ik kom uit een heel eenvoudig, volks milieu, en ik woon nog steeds in een volkse stad. Ik kom zo weinig mogelijk hiernaartoe, naar Parijs. Zin geven aan je leven, dat wil niet per se zeggen dat je tien dikke boekdelen over filosofie volschrijft. Dat kan inderdaad ook eenvoudigweg bestaan in hout bewerken, in proberen het mooist mogelijke speelgoed te maken, zoals een van de personages uit mijn verhalenbundel Trois petites histoires de jouets doet.

Of je kunt schrijven. Maar schrijven doet zeer, luidt het ergens in ‘Grijze zielen’.

CLAUDEL: Ja.

Lezen soms ook, trouwens.

CLAUDEL: Ja, maar dat moet ook, vind ik. De boeken die voor mij belangrijk zijn geweest, die iets betekend hebben in mijn leven als lezer, dat zijn de boeken die me een klap hebben gegeven, die me dingen hebben doen zien die ik niet wilde zien. En de grootste schok was Reis naar het einde van de nacht van Céline, wat de Franse literatuur betreft dan. Verder auteurs als Kafka, Borges, Dostojevski en Gogol ook. Ik herinner me nog heel goed toen ik voor het eerst de Reis las, dat boek sloeg me echt met verstomming. Het heeft alles: er wordt in gelachen, gehuild, angst geleden – alles. En als je het vandaag opnieuw leest, dan merk je dat dat boek nog altijd dynamiet is. Na meer dan zeventig jaar. Maar het is dan ook een meesterwerk.

Ook al zijn de stijl en het verhaal heel anders, toch zijn er nogal wat overeenkomsten tussen ‘Zonder mij’, dat u drie jaar eerder hebt geschreven, en ‘Grijze zielen’. In beide boeken raakt de verteller al heel jong zijn vrouw kwijt en blijft hij achter met een baby, bijvoorbeeld.

CLAUDEL: Ja, dat is blijkbaar een obsessioneel thema voor mij. De angst om je geliefden te verliezen is een constante in mijn leven, dus dat vind je ook in mijn boeken terug.

In ‘Zonder mij’ hebt u hard uw best gedaan om de agressieve, kwetsende kant van de alomverspreide moderne lelijkheid en geestdodendheid over te brengen.

CLAUDEL: Het is inderdaad een boek tegen de lelijkheid, en hoe die je aanvalt, en aantast. Terwijl, als je al de dingen die in dat boek genoemd worden apart en op zichzelf bekijkt, die affiche voor mannenondergoed in de metro, amusementsprogramma’s op de televisie – goed, die dingen zijn stompzinnig en vulgair, maar elk afzonderlijk zijn ze nog wel te behappen. Maar het bombardement van alle stompzinnigheid en vulgariteit samen, dat is de hel. Dat wilde ik met dit boek zo’n beetje laten zien.

We leven in een nogal merkwaardige maatschappij, waarin alle intimiteiten in de openbaarheid gegooid worden, terwijl tegelijk ziekte en dood zoveel mogelijk worden weggemoffeld en onbespreekbaar zijn. Helemaal in het begin van ‘Zonder mij’ heet het: ‘Tegenwoordig heeft men er een hekel aan om het beestje bij de naam te noemen: een blinde is een visueel gehandicapte en een televisiepresentator een artiest; binnenkort zullen doden ‘niet-levenden’ zijn.’

We leven in een maatschappij van de ontkenning, waarin men de dingen niet wil benoemen. Ik heb in mijn boeken, zonder daar nu veel theoretische overwegingen aan besteed te hebben, de dood altijd voorgesteld als een onderdeel van het leven. Een geliefd iemand verliezen is het vreselijkste wat er op de wereld bestaat, dat is zeker. Maar tegelijk weten we toch dat we sterfelijk zijn, dat we allemaal zullen sterven? Misschien is het toch beter om dat een plaats in je leven te geven, in plaats van weg te kijken en het te verdringen.

Ik leef met mijn doden, zij begeleiden mij op mijn weg. Want dat is nog zoiets: tegenwoordig moet je niet alleen liefst ongezien sterven, je verdwijnt als dode ook meteen helemaal. Ik heb altijd een soort gesprek met de doden gaande gehouden, ze blijven een aanwezigheid. Als je de pijn en de rouw eenmaal achter de rug hebt, kom je tot een zekere vertrouwelijkheid met de dood die ik een verrijking vind.

Door Herman Jacobs

‘We leven in een merkwaardige maatschappij waarin alle intimiteiten in de openbaarheid worden gegooid, terwijl tegelijk ziekte en dood onbespreekbaar zijn.’

‘De boeken die voor mij belangrijk zijn geweest, dat zijn de boeken die me een klap hebben gegeven, die me dingen hebben doen zien die ik niet wilde zien.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content