‘We vechten hier om vluchtelingen’

© © Reuters

Sinds 18 maart worden alle vluchtelingen die in Griekenland stranden gearresteerd en naar Turkije teruggestuurd. Het afschrikeffect van die maatregel lijkt af te nemen: opnieuw komen er dagelijks bootjes aan op Griekse eilanden. Heeft het akkoord tussen Brussel en Ankara het bedrijfsmodel van de mensensmokkelaars dan toch niet ondermijnd, zoals beloofd was? Knack trok op onderzoek uit aan de Turkse kust.

Ondanks het prachtige weer – 36 graden, strakblauwe hemel, bijna geen wind – oogt de zee angstaanjagend. Tussen Mytilini, de hoofdstad van het Griekse eiland Lesbos, en Ayvalik, een Turks kustplaatsje aan de overkant, is de deining gigantisch. Soms is de bolling van het water zo hoog dat je vanuit een kleine dinghy onmogelijk land aan de horizon kunt zien. Het water is vervaarlijk zwart, dreigend. En ijskoud. We zijn hartje zomer, maar nu al lijkt het ondoenlijk om langer dan een uur in deze zee te overleven. Hoe hebben vorig jaar meer dan 700.000 vluchtelingen deze overtocht, maar dan in omgekeerde richting, in godsnaam kunnen maken?

Samen met veel Turken en een paar Grieken zit ik op de de ferry naar Turkije. Tijdens de paspoortcontrole heb ik met enkelen onder hen zachtjes gepraat over de coup die de vorige nacht in Turkije is gepleegd, over de doden die in Istanbul zijn gevallen, over wat president Erdogan allemaal aan het doen is. Op mijn vraag of we moeilijkheden konden verwachten, antwoordde iedereen volmondig: ‘Nee, hoor. Ankara is ver weg. Langs de kust viert iedereen gewoon vakantie.’

In 2015 kwamen meer dan een miljoen vluchtelingen vanuit Turkije naar de Griekse eilanden. De ferry, die één keer per dag uitvaart, doet anderhalf uur over die afstand. De vluchtelingen in hun dodelijke bootjes hadden in het beste geval vier uur nodig. Door het akkoord tussen Brussel en Ankara, dat inging op 18 maart, is hun toevloed opgedroogd. Iedere vluchteling die in Griekenland strandt, wordt sindsdien gearresteerd en naar Turkije teruggestuurd. Tot nu toe zouden niet meer dan 480 vluchtelingen op die manier ‘gedeporteerd’ zijn. Het afschrikeffect was aanvankelijk groot, maar sinds eind juli komen er weer bootjes aan op Lesbos. Zo’n twee per dag. En deze week ook op Chios. Er vaart een NAVO-schip tussen de noordkust van Lesbos en Turkije; het Europese grensbewakingsagentschap Frontex heeft er drie schepen. Telkens krijg je hetzelfde te horen: dat er wel tien of meer bootjes vertrokken zijn, dat het grootste deel naar de Turkse kust ’teruggeduwd’ is, maar dat voortdurend één of twee bootjes langs de patrouille weten te glippen.

Maar vanwaar vertrekken die bootjes? Hoeveel vluchtelingen hangen nog rond aan de Turkse kust? Hoe staat het met de mensensmokkel? En met de Turkse en Bulgaarse maffia die er vorig jaar, op het hoogtepunt van de crisis, zo zwaar aan verdiende? 1200 dollar per persoon of kind, 20 tot 40 passagiers per bootje, maal een miljoen: reken maar uit. Hoe gaat die ‘betaling’ eigenlijk? Krijgen vluchtelingen of hun familie hun geld terug wanneer ze sterven of teruggeduwd worden? Zo ja, hoe gaat dát dan in zijn werk? Ik wil het allemaal uitzoeken.

De Syriëstraat

Terwijl ik in de ferrybar een kop koffie drink, valt me een hip stelletje op. Een prachtige Turk van begin de dertig, een mooie blonde vrouw en een wolk van een pasgeboren baby. Ik knoop een gesprek met hen aan. Yigit is maatschappelijk werker, zo blijkt, en is al twee jaar met vluchtelingen in de weer voor de stad Hamburg, waar zijn vrouw Annet als bibliothecaresse werkt. In een zomerhuis dertig kilometer ten noorden van Ayvalik wachten Yigits moeder (schoolbuschauffeur in Istanbul), zijn zus Firuze (ecologe, net terug van een jaar vrijwilligerswerk met vluchtelingenkinderen in Spanje) en de rest van de uitgebreide familie op hen en hun dochter Rosa, zeven weken oud. Als ik vraag of ze me willen helpen, is het antwoord een volmondig ja. Vanwege de familiale verplichtingen moet ik wel een etmaal wachten.

Op advies van Yigit en Annet neem ik een hotel in het schilderachtige oude centrum van Ayvalik. Eerst huur ik een auto, want ik wil op zoek naar stranden die als vertrekplek voor vluchtelingen dienen. Dat mislukt jammerlijk. Overal waar ik op basis van Google Maps een departure site vermoedde, tref ik commercieel uitgebate stranden aan. Totaal in het zicht, volstrekt ongeschikt voor welke geheime operatie dan ook. Ten slotte wandel ik het stadje af, speurend naar ongure hotelletjes waar vluchtelingen logeren, wachtend op transport. Ik heb meteen prijs: de receptionist van het eerste vieze hostel trekt lijkbleek weg en begint zo overdreven te schreeuwen (‘I never-never-never accept refugees as guests!’) dat ik in de lach schiet. ’s Avonds vat ik post vlak bij het hostel – waar een politiebureau is! – en zie een groep magere mannen met behoofddoekte en gesluierde vrouwen op de stoep in diep gesprek voordat ze naar binnen gaan. Mijn fixer Sean loopt erlangs en hoort, dankzij zijn ruime ervaring, dat het Afghanen en Syriërs zijn. Sean, een vijfenveertigjarige Nieuw-Zeelander, heeft maandenlang in Griekse vluchtelingenkampen gewerkt. Nieuw-Zeelanders hebben geen visum nodig voor de Europese Unie, maar mogen er maximaal drie maanden verblijven. Hij had die termijn overschreden en was het land uitgezet. Hij wil koste wat het kost terugkeren naar ‘zijn’ kampen, desnoods met de hulp van een mensensmokkelaar.

De volgende dagen doen Yigit en zijn zus hun best om me van dienst te zijn. Ik krijg te horen dat de smokkelarij niet meer vanuit Ayvalik wordt georganiseerd, maar alleen nog vanuit Izmir, 150 kilometer zuidwaarts. Vorig jaar was Ayvalik overstroomd door honderdduizenden vluchtelingen. Overal op straat, op pleinen, zonder chemische toiletten en met nauwelijks wasplekken, laat staan douches. In die tijd werden vluchtelingen gewoon openlijk door smokkelaars aangesproken. Dat is veranderd. De meeste vluchtelingen vind je nu aan Basmane Gar, een station in Izmir. Een Nederlandse collega die werkt voor de NOS stuurt me het nummer van Arif, een vijfenveertigjarige Syriër die er in de buurt woont.

En dus ga ik op weg. Langs de kust van een immens land dat sinds de mislukte staatsgreep voor mijn ogen is veranderd. Je ziet nauwelijks nog balkons, ramen, façades van kantoorgebouwen en daken van supermarkten waar géén Turkse vlag of een levensgroot portret van Erdogan hangt. Mijn Turkse vrienden waren met de dag banger geworden. En bozer. Op de EU, de VS en de VN, die laten weten dat ze de democratisch gekozen regering van Erdogan steunen en de coup afkeuren. ‘Waarom kunnen honderden Turken opeens zo wreed en massaal martelen?’ had Firuze zich vlak voor ons vertrek hardop afgevraagd. ‘Terwijl Turkije ogenschijnlijk op weg was naar het Westen, almaar moderner werd, dichter bij een EU-lidmaatschap kwam.’ En Yigit had me bij het afscheid schor toegefluisterd: ‘Als je serieuze mensensmokkelaars treft, probeer dan uit te vissen hoeveel het kost om mijn hele familie naar Lesbos te verschepen.’

Achter Basmane Gar ligt een kleurrijke exotische wijk met steegjes vol winkeltjes waarboven grote doeken tegen de zon wapperen of die overdekt zijn met door klimop begroeide ijzeren constructies. Adembenemend, als een oriëntaals filmdecor. Ik begrijp dat de met sleazy hotelletjes gevulde hoofdstraat – inmiddels Syrian Street genoemd – en het plein voor het station vorig jaar overvol waren met meer dan een half miljoen vluchtelingen die overal zaten en sliepen. Vandaag oogt alles rustig.

Ik heb met Arif (Syrisch voor ‘veelwetend’) afgesproken in Antik Café. Hij is mager, vroeg kalend, heeft doodvermoeide ogen, gekromde schouders, spreekt goed Engels. Hij verblijft hier al een jaar met vrouw en drie kinderen. In limbo, omdat hij de overtocht naar Griekenland niet aandurft. Hij heeft geluk, wordt financieel gesteund door zijn twee broers in de VS en Saudi-Arabië. Af en toe verdient hij wat bij als vertaler voor journalisten. Hij kan zich een huurappartement van 200 euro per maand veroorloven. Verre van grote luxe, maar de gruwelen van de opvangkampen worden hem tenminste bespaard.

Een smokkelaar ontmoeten? Dat is onmogelijk, drukt hij me op het hart. Wel kent hij drie mannen die naar Lesbos willen oversteken, liefst vanavond nog.

Verdronken? Niet betalen

Aan de waterkant met uitzicht op de haven van Izmir wachten Zakaria (25), Ata (44) en Mohamad (40). Hun verhalen zijn hartverscheurend, over dood en destructie in Aleppo en Damascus. Zakaria is de enige zonder familie, de andere twee zijn belast met zieke ouders en wat er nog van hun eigen gezin overblijft. Ze zijn al vier maanden in Izmir, wonen in gekraakte leegstaande vervallen huizen nabij Basmane, wachten op geld van familie in Europa. ‘Ja, we zijn in contact met een smokkelaar. Via Facebook’, zeggen ze. ‘Nee, die krijg je niet te zien.’ Dan komt plots Sean tussenbeide: ‘Vergeet die journaliste. Desnoods stuur ik haar weg. Ik wil zelf oversteken en daarvoor betalen!’ Dat komt aan. Mohamad en Arif zonderen zich af, ze gesticuleren opgewonden, nu en dan naar ons kijkend. Als ze weer gaan zitten, biecht Arif op: ‘Oké dan. Ik ben zelf coördinator voor een smokkelaar.’

Alsof hij op een waarheidsknop in zijn hoofd heeft gedrukt, vertelt Arif over hoe het vandaag de dag allemaal precies in zijn werk gaat. Heel anders dan een jaar geleden, toen de Turkse maffiabazen in Istanbul nog Túrkse coördinatoren hadden en betaalden. Het aantal vluchtelingen was toen zo kolossaal dat de politie de controle kwijt was. Izmirse handlangers van Istanbulse criminelen spraken open en bloot vluchtelingenfamilies en -groepen aan op straat, sloten deals in cafés, en regelden het transport naar stranden en de rest zelf. Nu zouden Turken die op de achtergebleven vluchtelingen afstappen te veel opvallen. Daar komt bij dat veel Syriërs vanwege het gestegen dodenaantal niet meer durven door te reizen, in Izmir blijven steken, daar naar werk zoeken, en dat niet vinden. Ze zijn wanhopig op zoek naar manieren om geld te verdienen – en dus makkelijke prooien voor de maffia. Die blijft dankzij hen meer dan ooit buiten schot.

Arif: ‘Het is tegen mijn principes, maar ik kan niet de hele tijd mijn hand bij m’n broers ophouden. En ik zorg er tenminste voor dat mijn vluchtelingen niet vertrekken met slecht weer, en dat vrouwen en kinderen niet geslagen worden, zoals vroeger door de Turken.’

Ademloos luister ik naar zijn beschrijving van de mensensmokkelarij.

Mannen als Arif kenden al Turkse smokkelaars uit het verleden, toen ze nog van plan waren zelf met gezin en al over te steken. Als Turken merken dat huisvaders als hij radeloos op zoek zijn naar werk – dat door de discriminatie van vluchtelingen onmogelijk te vinden is – worden ze benaderd en krijgen ze een aanbod. Het maakt niet uit of ze dat aannemen of weigeren: die Turk zien ze nooit meer terug. Communicatie gaat alleen nog via Facebook op een smartphone. Hebben ze die niet, dan krijgen ze er een. Door de enorme afname van de vraag is de prijs per persoon gezakt tot 500 dollar of ongeveer 444 euro. ‘Smokkelaars vechten nu om vluchtelingen’, zegt Arif. Omdat er nog maar zo weinig van zijn. En allerlei geleverde diensten aan vluchtelingen nemen toe, zoals sinds kort een ‘gratis’ hotel waar je wacht op de nacht van je vertrek.

Als Syriër kan Arif zich onopgemerkt tot andere Syriërs wenden. Gewoon, vluchtelingen onder elkaar die een praatje maken – toch? Op allerlei in het Arabisch geschreven communitypagina’s op Facebook, die eruitzien alsof ze toeristen van vakantie-info voorzien, staan nummers. Bel je die, dan krijg je Arif of een van zijn collega’s aan de lijn. Je spreekt af in een louche café. Daar kom je een prijs overeen. Hoe meer andere ‘klanten’ je meebrengt, hoe lager de prijs voor jezelf. Ten slotte ga je als klant naar een ‘betrokken’ winkeltje of café, eventueel in het gezelschap van een Syrische vriend die aan land zal blijven. Daar geef je in het bijzijn van Arif de hele som in beheer voor de overtocht van ‘jouw’ groep: bij je vriend of bij de winkel- of café-uitbater. Je krijgt er een nummer waarnaar je moet bellen om te bevestigen of je goed bent aangekomen, en met hoeveel metgezellen.

Arif: ‘En dan begint het eindeloze wachten, samen met de persoon die het geld in bewaring heeft, op het verlossende telefoontje.’

Tijdens het wachten voeren anderen – almaar meer gestrande Syriërs en Afghanen – Arifs bevelen uit. De klanten moeten zelf met de lijnbus naar één van de vele kustplaatsjes rijden. De namen veranderen wekelijks; deze week is het Akcay, opnieuw 200 kilometer noordwaarts. Vanaf dat moment is alles in de prijs van 500 dollar inbegrepen. Ze krijgen een hotelkamer, mogen zich niet meer laten zien. Normaal kosten die onderkomen kamers 10 Turkse lira (iets meer dan 3 euro) per persoon; voor het aannemen van vluchtelingen krijgen hoteleigenaren 50 lira. Zodra de kust veilig en de zon onder is, komen taxi’s die de vluchtelingen – ook voor het vijfvoudige van de normale prijs – naar vertrekplekken vervoeren, de laatste meters zonder licht. Daar moeten mensen hun zwemvesten aantrekken. Soms uren gehurkt in de bosjes wachten. Op het allerlaatst komt de vrachtwagen met nooit meer dan twee boten en bijbehorende motoren. Een goed geolied team van vijf mensen (die elk 50 dollar verdienen) springt eruit, pompt in geen tijd de rubberboten op, hangt de motoren eraan, tankt benzine, laadt de vluchtelingen in, duwt ze de zee op, en verdwijnt even razendsnel als het kwam.

Dan is het aan de vluchtelingen zelf om heelhuids langs de patrouilles op zee te raken en in Griekenland aan te komen. Dankzij Google Maps op een smartphone. Als ze zijn aangekomen, moeten ze onmiddellijk bellen. Direct na dat telefoontje krijgt Arif zijn geld van de vriend of de winkel- of café-eigenaar, die er ook weer een percentage van neemt. Doen ze dat niet, dan kunnen ze vermoord worden door doodseskaders van de maffia. Komt er geen telefoontje, dan kan Arif naar zijn centen fluiten. De bedragen van verdronken vluchtelingen worden van de eindbetaling afgetrokken. En ja, de lokale politie wordt ook omgekocht, want die verdient te weinig. Arif: ‘Iedereen pikt een graantje mee: ik, taxichauffeurs, hoteleigenaars, bootfabrikanten – tot en met de grote bazen in Istanbul.’

Het duizelt me als ik terugrij. In het stikdonker race ik door Akcay, waar vannacht het transport is gepland.

Sean stuur ik naar Istanbul, voor een visum van de Libanese ambassade, met de huurauto die hij nog drie dagen mag hebben. Via vrienden regel ik voor hem een vliegticket naar Beiroet. Daar zullen vrijwilligers hem opvangen en naar Libanese vluchtelingenkampen brengen, waar hij zich kan blijven inzetten voor de goede zaak.

Ik wil nog antwoord op één vraag: heeft Frans Timmermans, de Nederlandse vicevoorzitter van de Europese Commissie, gelijk wanneer hij beweert dat het akkoord met Turkije werkt omdát de Turkse politie en kustwacht sinds 18 maart niet alleen vluchtelingen langs haar eigen kust tegenhoudt, maar ook succesvol smokkelaars opspoort en arresteert? Aan de vooravond van mijn vertrek leg ik ze voor aan de burgemeester van een van de kustplaatsjes in de buurt. Iemand van de oppositie, geen Erdogan-aanhanger. ‘Welnee’, zegt hij. ‘De Turkse politie en kustwacht doen helemaal niets. Ze pikken alleen door Frontex en de NAVO teruggeduwde bootjes op en leveren ze netjes hier aan land weer af.’

Dus Timmermans liegt? ‘Als hij dat zegt? Ja, dan liegt hij.’

DOOR INGEBORG BEUGEL

‘De smokkel gaat tegen mijn principes in, maar mijn vluchtelingen vertrekken tenminste niet met slecht weer.’

De receptionist begint te schreeuwen: ‘I never-never-never accept refugees as guests!’

‘Iedereen pikt een graantje mee: van de bootfabrikanten tot en met de maffiabazen in Istanbul.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content