Patrick Martens

Minister Frank Vandenbroucke gaat voor gelijke onderwijskansen. Hij erft een motto en een decreet van zijn voorganger Marleen Vanderpoorten.

Vlaams minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke (SP.A) wil met zijn beleid ‘kampioen in gelijke kansen’ worden. Hij heeft vier speerpunten gekozen: de wisselwerking tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt; een nieuw financieringssysteem op basis van school- en leerlingenkenmerken; scholen die een eigen beleid moeten kunnen voeren; beter opgeleide leerkrachten met een betere loopbaan.

In het Vlaams parlement wordt de beleidsnota van Vandenbroucke besproken. Onvermijdelijk komt ook het gelijkekansendecreet van zijn voorganger Marleen Vanderpoorten (VLD) aan bod. Door dat GOK-decreet hebben ouders een inschrijvingsrecht en krijgen scholen met veel Vlaamse en allochtone kansarme leerlingen extra steun (37.400 lestijden in het basisonderwijs, 8100 leraren-uren in het secundair onderwijs). Voorts is in 70 steden en intergemeentelijke regio’s een Lokaal Overlegplatform (LOP) opgericht. Daarin zijn scholen, centra voor leerlingenbegeleiding, welzijnsdiensten, lokale besturen, ouderverenigingen en organisaties van etnisch-culturele minderheden vertegenwoordigd.

Het GOK-decreet van Vanderpoorten kwam er niet zonder slag of stoot. Het katholiek onderwijs nam het inschrijvingsrecht op de korrel. Maar Vandenbroucke noemt het decreet intussen ‘een mijlpaal’ en ook onderwijsspecialist Luc Martens (CD&V) erkent dat het ‘een deeltjesversneller’ voor meer gelijke kansen is.

‘Ik ben blij met die waardering’, zegt Vanderpoorten. Als voormalig minister van Onderwijs moest ze zich een tijdje terughoudend opstellen, maar nu neemt ze weer deel aan de debatten. ‘Het is ook heel positief dat gelijke kansen op alle fronten – van de omgang van leerkrachten met sociaal kwetsbare kinderen, tot de draagkracht van scholen om een zorgbeleid te voeren – het beleidsbeginsel van minister Vandenbroucke zijn. Het PISA-onderzoek (van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, nvdr) heeft het belang ervan recent opnieuw aangetoond. Ons onderwijs staat internationaal aan de top, maar de kloof tussen de sterkste en de zwakste leerlingen is nergens groter dan in Vlaanderen.’

Minister Vandenbroucke betwijfelt of het inschrijvingsrecht geleid heeft tot ‘meer diversiteit in scholen en minder concentratiescholen’.

VANDERPOORTEN: Diversiteit is heel moeilijk te realiseren. Maar ook Vandenbroucke erkent dat een gemengde groep van Vlaamse en allochtone kinderen in een school een meerwaarde biedt voor de leerkrachten en de leerlingen. Dat betekent niet dat concentratiescholen geen kwaliteit in huis hebben. Integendeel, op pedagogisch en didactisch vlak halen ze vaak het hoogste niveau.

Het GOK-decreet gaat niet uit van een spreidingsbeleid, maar van de vrije schoolkeuze van ouders. Scholen kunnen niet willekeurig bepalen welke leerlingen ze toelaten omwille van hun faam, en welke leerlingen niet omdat die het niveau van een afdeling omlaag zouden halen. Anderzijds weten we dat ouders de capaciteiten van hun kinderen niet altijd goed inschatten. Ze zetten in het secundair onderwijs hoog in om daarna af te zakken naar een technische of beroepsopleiding. Daarom moeten ze beter geïnformeerd en begeleid worden.

Botst het inschrijvingsrecht van ouders niet met de plicht van scholen om de beste onderwijskwaliteit te bieden?

VANDERPOORTEN: Door het GOK-decreet kunnen scholen leerlingen doorverwijzen, bijvoorbeeld wanneer een leerling naar het buitengewoon onderwijs georiënteerd wordt of wanneer het aantal anderstalige leerlingen in een school tien procent hoger ligt dan in alle scholen van een stad of intergemeentelijke regio samen. Veel hangt af van de draagkracht van scholen om met een grote verscheidenheid van kinderen en jongeren om te gaan. Die draagkracht verschilt van school tot school, en van leerkracht tot leerkracht. Daarom zijn vorming en nascholing zo belangrijk. We moeten vooral de leerkrachten versterken.

Wordt deze discussie niet vertroebeld door de grootscheepse aandacht voor enkele Vlaamse ouders die kamperen bij een Gentse school om hun kind in te schrijven?

VANDERPOORTEN: Er zijn 4000 basis- en secundaire scholen in Vlaanderen. En toch krijgen we telkens weer die berichten over wachtrijen aan de Don Boscoschool in Haacht, een basisschool in Gent of een Nederlandstalige school in Brussel. Maar problemen met het aantal leerlingen dat sommige scholen kan opvangen, waren er ook vóór het GOK-decreet. Door het inschrijvingsrecht zijn ze zichtbaar en bespreekbaar geworden.

Is het streven om het aantal allochtone leerlingen in een school op maximaal 35 of 40 procent te houden, geen achterhoedegevecht? In sommige steden staat al bijna de helft van de geboorten op naam van allochtone gezinnen.

VANDERPOORTEN: Het moet een streefdoel zijn om scholen zo gemengd mogelijk te maken en demografische factoren hebben uiteraard een invloed. De bevolking van de steden is ook niet te vergelijken met die van landelijke gemeenten. Misschien moeten we de LOP’s daarom meer armslag geven bij de toepassing van het inschrijvingsrecht.

Scholen moeten worden voorbereid op de sociale en demografische situatie in hun omgeving, zonder aan de essentie van het GOK-decreet te raken. Het is perfect denkbaar dat het inschrijvingsrecht ooit verdwijnt, maar dan moeten álle scholen wel hun verantwoordelijkheid nemen in een samenleving die gekenmerkt is door diversiteit.

Voor de ondersteuning van scholen met veel kansarme kinderen spelen onder meer de opleiding van de moeder en een sociale uitkering als gezinsinkomen een rol. Moeten die indicatoren niet aangevuld worden? Volgens recent onderzoek van Mark Elchardus beïnvloedt ook de mediavoorkeur van ouders de onderwijskansen van kinderen.

VANDERPOORTEN: Een verfijning van de indicatoren is mogelijk. Wetenschappelijk onderzoek kan daarbij helpen. Bij de voorbereiding van het GOK-decreet waren er bijvoorbeeld uiteenlopende meningen over de impact van éénoudergezinnen op de onderwijskansen van kinderen. Volgens nieuw onderzoek is die invloed er wel degelijk.

Vandenbroucke wil de kritiek over de objectiviteit van de thuistaal als indicator wegnemen met taaltesten.

VANDERPOORTEN: De thuistaal blijft een goed criterium, maar dat kan niet goed gecontroleerd worden. Mogelijk spreken allochtone ouders Turks of Marokkaans met hun kinderen, maar beweren ze toch Nederlands te spreken om een goede indruk te wekken. Een taaltest kan dat objectiever maken. Het zou ook goed zijn om die test meerdere keren tijdens de schoolloopbaan van een kind uit te voeren. Dat kan de school en de leerling helpen om vooruitgang te boeken. Maar taaltesten mogen niet dienen om te oordelen over het niveau van een klas of een school.

Vanaf september 2008 komt er een nieuw financieringssysteem voor de scholen. Daarin wordt de GOK-ondersteuning opgenomen. Dreigt die dan niet te verdampen?

VANDERPOORTEN: Veel scholen hebben nu ook zonder GOK-ondersteuning aandacht en zorg voor kinderen met leermoeilijkheden of leerlingen met een emotioneel of psychologisch probleem. In vergelijking met vroeger weet men ook veel sneller wat er met een kind aan de hand is en kan er op tijd gereageerd worden. Scholen die dat doen, hebben vaak veel succes en worden daardoor soms het slachtoffer van hun goede aanpak. Dat moet worden vermeden. Alle scholen die extra inspanningen leveren voor kansarme en andere kinderen, moeten extra middelen krijgen. Dat kan met een nieuw financieringssysteem.

Is het ook niet nodig om de pedagogische en didactische bagage van leerkrachten te vergroten?

VANDERPOORTEN: Onderwijsvernieuwingen vergen heel veel van leerkrachten. Dat wordt onderschat. Meer pedagogische begeleiding en meer vorming zijn een noodzaak. Maar we moeten het aanbod ter zake bundelen, want leerkrachten raken het spoor bijster.

De politiek lijkt van de LOP’s te verwachten dat ze in een stad of regio een aangepast gelijkekansenbeleid ontwikkelen. Maar zijn de LOP’s daar sterk genoeg voor?

VANDERPOORTEN: Ze worden professioneel ondersteund, maar niet voldoende. Bovendien moeten veel scholen er nog aan wennen om in een LOP hun schoolbeleid te toetsen aan de verzuchtingen van andere scholen en andere LOP-leden. Dat vergt vaak een cultuurommezwaai.

Vandenbroucke is positief over de aanpak van SP.A-schepen van Onderwijs Robert Voorhamme in Antwerpen. Hij moet volgens de minister een ‘regisseur’ voor het hele onderwijs in de stad zijn, maar dat kan niet zonder een verzelfstandiging van het stedelijk onderwijs.

VANDERPOORTEN: Dat is in de vorige regeerperiode aan de orde geweest in het debat over de kerntaken van de overheid. Ook mijn partij is voor een verzelfstandiging van het officieel gesubsidieerd onderwijs. Maar niet alle lokale besturen zijn daarover enthousiast.

Lopen het LOP en de lokale ‘regisseur’ mekaar dan niet voor de voeten?

VANDERPOORTEN: Het takenpakket van de LOP’s kan uitgebreid worden, bijvoorbeeld met het leerlingenvervoer. Maar zeker in een aantal steden worden het LOP en die lokale regierol best samengevoegd.

Patrick Martens

‘Concentratiescholen halen didactisch en pedagogisch vaak het hoogste niveau.’

‘Succesvolle scholen worden soms het slachtoffer van hun goede aanpak.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content