‘Als je eens goed wilt lachen, ‘ schreef Erasmus aan een vriend, ‘lees dan Utopia.’ Was dat boek van zijn vriend Thomas More dan als een grap bedoeld? Beschreef Utopia een modelmaatschappij of een nachtmerrie? Utopiakenners Hans Achterhuis en Frank Albers over gechipte baby’s, tentjes midden in de stad, en met andermans vrouw naar bed.

Met een grote kunsthistorische tentoonstelling wordt dit najaar in Leuven de vijfhonderdste verjaardag van Utopia herdacht, het meesterwerk van de Britse humanist Thomas More dat in 1516 in de universiteitsstad van de drukpers kwam. More, die raadgever was van de Engelse koning Hendrik VIII, schreef het tweede deel van zijn boek grotendeels in de Lage Landen, waar hij op diplomatieke missie was. In Utopia laat More een Portugese zeeman vertellen over een imaginair eiland waar iedereen gelukkig is. Er bestaan geen tegenstellingen tussen arm en rijk. Privébezit is er uit den boze. Euthanasie is er toegestaan, religieuze tolerantie vanzelfsprekend, maar voorhuwelijkse seks verboden.

Weinig boeken hebben zoveel navolging gekregen en zo’n impact op de wereldgeschiedenis gehad als Utopia. Denkers als Jean-Jacques Rousseau en Karl Marx lieten zich inspireren door het gedachtegoed van More. Schrijvers als George Orwell en Aldous Huxley plaatsten tegenover de utopie de dystopie: de droom die een nachtmerrie is. En in de twintigste eeuw zouden de totalitaire utopieën van Stalin en Mao Zedong eindigen in oceanen van bloed.

Maar kun je daar Thomas More aansprakelijk voor stellen? Leidt iedere poging om een utopie te realiseren noodzakelijkerwijs tot de goelagarchipel of tot de gaskamers van Auschwitz? Is ‘utopisch’ een synoniem voor onuitvoerbaar? En heeft More eigenlijk wel een blauwdruk willen schrijven voor een ideale samenleving? We legden de vragen voor aan twee eminente Utopiakenners. Van de Nederlandse filosoof Hans Achterhuis (73), voormalig ‘Denker des Vaderlands’, verschijnt binnenkort het boek Koning van Utopia. De Vlaamse schrijver en vertaler Frank Albers (56), die aan Harvard promoveerde op de Amerikaanse negentiende-eeuwse utopisten, is de auteur van de dystopische roman Caravantis. In het Utrechtse Literatuurhuis kruisten zij de degens.

Markeert de publicatie van Utopia het einde van de middeleeuwen? Begon met Thomas More de moderniteit?

FRANK ALBERS: Ja en nee. Enerzijds schuilt er in hem nog een heel conservatieve denker, met veel middeleeuws-christelijke sporen. Anderzijds duiken er ook veel elementen op die wij gemeenzaam tot de moderniteit rekenen. Of die in de utopische traditie later steeds weer aan hem zijn toegeschreven. Denk maar aan euthanasie.

HANS ACHTERHUIS: Ik zie hem toch nog eerder als een middeleeuwer. Ik las nu ook De Navolging van Christus van Thomas a Kempis, het favoriete meditatieve werk van More, en dat zit nog helemaal diep in de middeleeuwen. Hij is daar nog sterk door bepaald. Het hangt ook van de interpretatie van Utopia af. Er zijn punten waarop je hem ziet doorbreken naar de moderniteit, maar More en zijn goede vriend Erasmus komen op mij niet over als moderne mensen. De echte breuk komt pas met Luther en Calvijn. Er is ook een groot verschil met De Vorst van Niccolo Machiavelli, dat ongeveer op hetzelfde moment is geschreven. Dat boek beschrijft heel duidelijk de middeleeuwse situatie in Italië, maar is ondertussen in de benadering van de politiek zo modern als maar zijn kan.

Onder de satijnen mantel die Thomas More draagt op het beroemde schilderij van Hans Holbein zit nog een harig boetekleed?

ACHTERHUIS: Dat dubbele is bij More altijd aanwezig. Zijn biografen kunnen hem nooit helemaal plaatsen, en ik trouwens ook niet. Was hij een publiek persoon? Wilde hij eigenlijk toch kartuizer worden? Op al die vragen is geen duidelijk antwoord te geven. Ik heb me vroeger nooit in de man zelf verdiept, maar dat heb ik nu wel gedaan en ik heb het idee dat ik het boek ook pas nu goed heb gelezen. Dan is het wel een spannende figuur. Hij schrijft aan Erasmus dat hij ervan droomt om koning van Utopia te zijn en tegelijk maakt hij daar grappen over. Het is niet helemaal ernstig te nemen. Maar er zit wel iets in van hoe hij de boel had willen regelen.

ALBERS: Dat maakt hem net zo interessant. De ideeën in het traktaat sporen niet met de manier waarop hij als politicus leefde en handelde.

ACHTERHUIS: Precies. Ik was enige tijd geleden nog in een school in Roeselare, die een utopieproject had. Daar ging het er ook over dat More in Utopia voor religieuze tolerantie pleit, terwijl hij als politicus ketters vervolgde. Hoe valt dat te rijmen?

More en Erasmus schijnen zich met Utopia kostelijk geamuseerd te hebben. Was het boek dan eigenlijk bedoeld als een vervolg op Erasmus’ Lof der zotheid?

ACHTERHUIS: ‘Als je eens goed wilt lachen, moet je Utopia lezen’, schrijft Erasmus aan een vriend. Er zijn in dat boek natuurlijk wel aspecten die serieus moeten worden genomen, maar die zul je er toch zelf moeten uithalen. Ik kan me bijvoorbeeld niet voorstellen dat de passage over euthanasie ernstig bedoeld was. Of neem het stuk dat over oorlogen gaat. De Utopiërs hebben een bloedhekel aan oorlogen, maar vervolgens beschrijft More acht bladzijden lang alle oorlogen die de Utopiërs hebben gevoerd.

ALBERS: Het verlangen naar coherentie tussen wat een politicus doet en wat hij in een satirisch-literaire tekst schrijft, lijkt me in dit geval problematisch. Het kan best zo zijn dat More als intellectueel-humanist in Utopia een heel andere kant uit dacht dan wat More-de-politicus deed. Er bestaat een beroemde anekdote over Jean-Jacques Rousseau, die een boek schreef over de opvoeding van kinderen: Emile ou De l’éducation. Toen hij een bewonderaar tegenkwam die hem vertelde dat hij zijn zoon helemaal zoals Emile had opgevoed, zou Rousseau hebben geantwoord: ‘Le pauvre!’ Maar maakt dat zijn boek minder interessant? Moeten de ideeën over tolerantie die More in Utopia ontwikkelt niet ernstig worden genomen omdat hij in zijn politieke leven onverdraagzaam was tegenover andersdenkenden?

ACHTERHUIS: Ik ben geen moralist, maar bij More ben ik meer en meer gaan twijfelen. Hij schrijft dat je mensen niet met geweld mag bekeren, en vervolgens doet hij precies het tegenovergestelde. Was dat dan misschien toch niet meer dan een grapje? Als tolerantie echt een van zijn grote idealen was, zoals de gebruikelijke lezing van Utopia is, dan is het toch een afgang dat hij daar helemaal niets mee deed. Het is trouwens ook tekenend dat hij in het grafschrift dat hij tijdens zijn leven al voor zichzelf opstelde niet wilde herinnerd worden als de schrijver van Utopia.

ALBERS: Nogmaals, het belang van Utopia zit voor mij niet in de vraag of More leefde naar zijn inzichten. De ideeën die hij toen opschreef, zijn sindsdien in de westerse cultuur beginnen circuleren.

ACHTERHUIS: Dat ben ik met je eens, maar ik vind het toch wel spannend om niet alleen met latere ogen naar Utopia te kijken. Naar alle waarschijnlijkheid is het uiteindelijk Erasmus geweest die de titel van het boek heeft bedacht. Tot drie weken voor het zou verschijnen, heette het Nusquam. Dat betekent Nergens. Dat is een zwaarbeladen titel voor een plek die de ideale samenleving zou moeten zijn. Pas na New Atlantis van Francis Bacon, dat in 1627 verscheen, wordt Utopia als een utopie gelezen en wordt het waanzinnig belangrijk in de Europese cultuur en politieke geschiedenis.

ALBERS: Als ik met mijn studenten over Utopia praat, is de eerste opmerking altijd dat ze niet in zo’n wereld zouden willen leven. Ze gruwen van het idee dat dit een modelmaatschappij zou zijn.

ACHTERHUIS: Ik heb dezelfde ervaring. In het voorwoord bij een vroege Nederlandse uitgave staat nog dat More een ideale samenleving beschrijft, waarin niets verboden is, behalve dan met andermans vrouw naar bed. Ja, hallo! Voor jonge mensen vandaag is Utopia meer een nachtmerriewereld dan een model.

En voor hun docenten?

ALBERS: Dat is best een moeilijke vraag. Als met een utopie een maatschappij wordt bedoeld waarin ik zou willen leven, zeg ik: nee. Een kenmerk van elke utopie is dat ze het toeval wil uitschakelen. Ze wil een volledig transparante maatschappij. Er zijn in Utopia geen kroegen, laat staan bordelen, en de door ons zo gekoesterde privésfeer bestaat niet. Het kan best zijn dat veel mensen in Utopia beter af zouden zijn dan in onze huidige maatschappij, maar de prijs die daarvoor betaald moet worden, is mij te hoog.

ACHTERHUIS: Het centrale punt is inderdaad: zou je er willen wonen? Nee, dus. In elke utopie krijg je een soort goelag, waar mensen die de prijs niet willen betalen worden opgeborgen. Het is een maatschappij die, als ze wordt ingevoerd, groepen mensen moet uitsluiten. Dat heeft More heel scherp gezien. De voorbeelden zijn bekend. Als ik in Utopia naar een andere stad wil reizen om een vriend te bezoeken, moet ik aan het staatshoofd vragen of dat mag. Doe ik dat niet, dan word ik zwaar gestraft.

ALBERS: Het voornaamste bezwaar dat studenten tegen Utopia hebben, heeft te maken met het gebrek aan individuele vrijheid. Maar als je ze dan vertelt dat we vandaag in een soortgelijke wereld leven, met barcodes, camera’s en controle van de staat die steeds meer over ons weet, worden ze ongemakkelijk. We offeren steeds meer vrijheid op aan een al dan niet illusoire veiligheid.

ACHTERHUIS: Ik zeg met Hannah Arendt dat politieke vrijheid berust op de vrijheid om je te verplaatsen. Ik kan straks in de trein stappen en gaan waar ik wil. Ik kan ook naar de kroeg als ik daar zin in heb. Maar ik zie natuurlijk wel het discussiepunt.

Is dat toch niet een vraag die vandaag moet worden gesteld: hoeveel vrijheid kunnen we opofferen aan veiligheid?

ALBERS: In zijn roman The Circle beschrijft de Amerikaan Dave Eggers de uitvinding van een chip die in de enkel van pasgeboren baby’s wordt ingeplant. Daarmee kunnen ouders permanent volgen waar hun kind is, om het risico dat het ontvoerd wordt of verloren loopt te verkleinen. Maar zouden we willen dat onze kinderen straks zo gechipt worden? Die discussie krijg je de hele tijd. Aanvaard je radicale transparantie en controle in ruil voor een gevóél van veiligheid? Die kwestie komt in bijna alle utopieën op de een of andere manier aan bod.

Zijn technologische utopieën minder gevaarlijk dan maatschappelijke?

ACHTERHUIS: Dat vind ik wel. De gevaarlijkste utopieën die we hebben gekend, waren toch sociale utopieën. Technologische utopieën zijn in mijn ogen onschuldiger. Daarmee zie ik het niet op dezelfde manier misgaan. In het lijstje dat Steven Pinker opstelde met de grootste slachtingen van de voorbije twintig eeuwen staan nogal wat maatschappelijke utopieën bovenaan. De Sovjet-Unie, het China van Mao, en reken Hitler-Duitsland er ook maar bij. Ik beken: ik behoor tot de mensen die in de jaren zeventig van de vorige eeuw hebben geloofd dat er in China iets moois gebeurde. Ik snap nog altijd niet hoe ik daar toen zo kon instinken. Vreselijk.

ACHTERHUIS: Natuurlijk niet, al moet ik toegeven dat ik dat een tijdlang heb gedacht. Utopieën waren voor mij, in de jaren zestig, toen ik er nog in geloofde, iets heel moois – en ze waren links. Mooi en links viel in die tijd nog samen. Later, toen ik de totalitaire kant van utopieën begon te zien en zag hoe ze in de praktijk vrijwel altijd desastreus uitpakten, raakte ik ervan overtuigd dat utopieën een soort linkse ziekte waren. Tot ik naar Memphis ging voor een congres over utopieën en daar van Amerikaanse collega’s hoorde dat voor hen niet Marx of Engels maar de schrijfster Ayn Rand de belangrijkste utopist was. In haar roman Atlas Shrugged, verschenen in 1957, schetste Rand een duidelijk rechtse, neoliberale utopie: een samenleving zonder overheidsbemoeienis, die drijft op winstbejag en hebzucht. In Europa is dat boek nauwelijks bekend, maar voor veel Amerikanen is het een soort Bijbel. Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 zijn we blindelings van de ene utopie in de andere getuimeld. Het is mij een raadsel hoe de neoliberale utopie van de vrije markt, ondanks de financiële crisis die ze heeft veroorzaakt, nog altijd zoveel mensen kan verleiden. En links doet zelfs geen poging om een geloofwaardig alternatief te formuleren.

ALBERS: Maar de kritiek op het kapitalisme en de vrije markt begint toch al bij Marx? Na 1989 viel hij weliswaar uit de gratie, maar het kritische discours was altijd al beschikbaar. Pogingen om van het socialisme een politieke realiteit te maken, zijn – om het beleefd uit te drukken – geen groot succes geworden. Maar mag je ideeën bij het groot vuil zetten omdat de pogingen om ze te realiseren mislukt zijn?

Je kunt de goelag en de killing fields niet terugvoeren tot de leer van Marx, net zomin als de inquisitie volgt uit het evangelie van Mattheus?

ACHTERHUIS: Marx zei bitter weinig over hoe het socialisme moest worden georganiseerd. Maar als je ergens in gelóóft, wil je dat ook invoeren. En dat is dan jammer voor wie er niet in gelooft. Die mensen moeten dan maar een kopje kleiner worden gemaakt.

ALBERS:Zoals we er nu over praten, klinkt het alsof we een utopie hoe dan ook beschouwen als een soort te realiseren blauwdruk voor een ideale maatschappij. Dan kom je uit bij heel gedetailleerde politieke programma’s. Maar utopisch denken kan toch ook betekenen dat het belangrijk is dat in een cultuur het woord wordt gegeven aan verzuchtingen en verlangens die deze cultuur op dat moment niet kan realiseren, maar waarvan ze intussen de waarde wel inziet? We zouden daar wel naartoe willen springen, maar we weten niet hoe.

ACHTERHUIS: Vroeger zou ik hebben geroepen: pas op, dat moet je niet doen, dat wordt snel totalitair. Nu zou ik zeggen: geef er gehoor aan. Kleine utopietjes kunnen groepen mensen inspireren. Of ze kunnen zelfs een samenleving in haar geheel inspireren, als ze maar niet tot in alle details worden uitgewerkt, van hoe het met het onderwijs moet tot en met het verkeer. Dan wordt het weer totalitair.

Is een ‘kleine utopie’ eigenlijk niet een contradictio in terminis?

ACHTERHUIS:Nee. Als je naar de ontstaansgeschiedenis van Utopia kijkt, is het duidelijk dat More en Erasmus een aantal verhalen over andere culturen verzamelden en bedachten. In het eerste deel van het boek staat een verhaaltje over een ander strafstelsel dan in het Engeland van die tijd. Dat werkt voor mij als een mini-utopietje. Het komt erop neer dat je niet alle mensen die een brood stelen moet ophangen. Je kunt ze ook reclasseren. Ik vind dat belangrijker dan die hele uitgewerkte utopie met al die gekke dingen, poepen in gouden po’s en wat weet ik allemaal, in het tweede deel van het boek. Er staan zo drie, vier verhaaltjes in dat eerste deel. Kleinschalige, partiële utopieën. Dat is ook de kracht van New Atlantis van Francis Bacon. Bacon heeft dat boek bewust niet afgemaakt. Hij vond het niet belangrijk om tot in het detail te schetsen hoe dat nieuwe Atlantis moest worden georganiseerd. Hij wilde maar één ding: ruimte voor natuurwetenschappen en technologie. Hij dacht dat hij dat het beste kon laten doordringen door een utopie te schrijven en dat is hem nog aardig gelukt ook: het heeft de wereld behoorlijk veranderd.

ALBERS: Ik vind het belangrijk dat een utopie het beeld schetst van wat de maatschappij niet onmiddellijk kan realiseren, terwijl het toch wel goed zou zijn. Een samenleving met volledige tewerkstelling bijvoorbeeld, om maar iets te noemen. Ik lees dat er bij ons nog altijd ruim 300.000 mensen werkloos zijn, maar dat leidt niet tot grote commotie. Blijkbaar is dat statistisch gesproken een draaglijk cijfer. Of denk aan een betere verdeling van de rijkdom. Het is niet aan de utopiebepleiter om uit te leggen hoe we op dat vlak beter kunnen doen. Dan loop je inderdaad het gevaar van een blauwdruk, die met geweld aan mensen wordt opgedrongen. Het volstaat om te zeggen: dit zijn de structuren en instellingen waarop deze maatschappij rust, en met deze structuren en instellingen komen we er niet. Als vervolgens de vraag wordt gesteld hoe het dan wél moet, houdt de utopist zijn mond. Dan is het weer aan de politiek.

ACHTERHUIS: Dat klopt, en het was in het verleden ook de kracht van Utopia. Mensen ontdekten in Utopia dat het ook anders kon, hoe belachelijk het verder misschien ook leek. Ik hield laatst een lezing over het basisinkomen – ook weer zo’n mini-utopietje. De maatschappij zal er niet wezenlijk door veranderen, maar een aantal mensen zal meer mogelijkheden krijgen. Ik vind het belangrijk dat je niet alleen kunt zeggen hoeveel werklozen er zijn, maar dat je er ook iets aan kunt dóén. Een idee zoals dat basisinkomen moet niet alleen worden bestudeerd, maar ook uitgetest. Men is daar in Nederland nu ook al mee bezig, maar nog veel te kleinschalig.

ALBERS: Ik vraag me weleens af of bewegingen zoals Occupy of Podemos de utopische maatschappij, of hoe je het verder ook wilt noemen, dichterbij brengen of net niet. Zulke bewegingen hebben ook een ventielfunctie, waardoor ze verlangens, verzuchtingen en frustraties in de maatschappij kanaliseren.

Repressieve tolerantie, heette dat in de jaren zestig nog.

ALBERS: Lekker een tentenkampje bouwen midden in de stad: wat haalt het uit? De overheid is wel zo slim om er geen tanks op af te sturen. Intussen verandert er geen fluit en gaat de boel op grote schaal naar de bliksem.Je leest toch dagelijks in de krant dat er sinds de bankencrisis van 2008 niets veranderd is en dat we afstevenen op de volgende bubbel? Maar we leggen ons daarbij neer. We leven gehurkt tussen de feiten. En we durven niet meer te dromen, want we hebben gezien waar die dromen toe leiden – de klassieke kritiek op de utopieën. We leven in een comacultuur.

Heeft die maatschappelijke inertie te maken met een gebrek aan utopisch denken?

ALBERS: Wat is oorzaak en wat is gevolg? Een utopie is altijd een bron van onrust: het betekent dat je niet tevreden bent met de dingen zoals ze zijn. Het oudste voorbeeld van wat wij utopisch denken noemen zijn Sumerische kleitabletten waarin een paradijselijke oerstaat wordt beschreven. De tekst, die vermoedelijk omstreeks 1500 voor Christus is opgetekend, bestaat louter en alleen uit negaties: ‘In die dagen was er nog geen slang, nog geen schorpioen, nog geen hyena… Er was nog geen angst, geen oude man of geen zieke man…’ De mensen somden gewoon al de dingen op die hen bang maakten of ergerden of verveelden. Hun droom was een wereld die vrij was van allerlei kwalen en euvels. Maar als je het gevoel hebt dat het je goed gaat, dan denk of praat je niet zo. De meeste mensen zijn een beetje verbaasd als je het over utopieën hebt. Waarom zou je dromen van dingen die niet kunnen? Let op de pejoratieve bijklank die het woord utopisch nog steeds heeft.

ACHTERHUIS: Is dat intussen toch niet een beetje veranderd?

ALBERS:Het is nog steeds aan de gang. Als iemand tegenwerpt ‘dat is utopisch’, betekent dat: einde conversatie.

Zou je kunnen zeggen dat zonder utopie geen verandering of geen vooruitgang mogelijk is?

ALBERS: Dat is wel erg radicaal geformuleerd, maar à la limite: ja.

ACHTERHUIS: Nogal wat ideeën die we vandaag vanzelfsprekend vinden, werden dertig jaar geleden nog utopisch genoemd, in pejoratieve zin. Homoseksualiteit, bijvoorbeeld, is pas in 1990 door de Wereldgezondheidsorganisatie uit de lijst van geestesziekten gehaald. Of neem de gelijkheid van man en vrouw: in mijn jeugd had mijn moeder geen juridische zeggenschap over mij, mijn vader wel. Dat kunnen we ons vandaag niet meer voorstellen. Ik zit sinds kort in de redactie van het maandblad Streven, en voor de Frans Van Bladel Essayprijs 2016 hebben we de lezers gevraagd een paar decennia vooruit te kijken en te bedenken welke praktijken, gewoontes of wetten die vandaag nog breed gedragen worden in de toekomst ondenkbaar zullen zijn. Een prikkelende opgave. Zonder utopische ideeën geen vooruitgang: ik denk dat ik het wel met die stelling eens ben. Over al die punten die ik noemde – homoseksualiteit, gelijkheid van man en vrouw – kan nog steeds getwist worden, maar er is niemand meer in onze samenleving die roept dat homoseksuelen eigenlijk ziek zijn of dat vrouwen minder zijn dan mannen. Dat staat buiten discussie.

ALBERS: Zou het? We beleven nu the summer of fear, zoals The New York Times onlangs schreef. Op de sociale media kunnen we zien hoe de angst voor de vreemdeling, de angst voor de ander – beginnend bij de Marokkaan of de homoseksueel – zich vertaalt in rabiaat racisme of homofobie. Ik denk dat in een democratie niets voor altijd verworven is. Dat alles altijd weer kapot kan gaan.

ACHTERHUIS: Daar geloof ik geen moer van. Sommige dingen kunnen nooit meer worden teruggedraaid.

ALBERS: Is dat zo? Zou je, bijvoorbeeld, in België of Nederland een referendum durven te organiseren over de doodstraf?

ACHTERHUIS:(na lang nadenken) Het antwoord is: nee. Dat moet je niet doen. Ook als 60 procent van de mensen zou vinden dat homoseksuelen eigenlijk toch wel een beetje ziek zijn, zou dat voor mij geen argument zijn om homoseksualiteit te bestraffen.

ALBERS: Maarals 80 procent van de bevolking voor de doodstraf is en je voert ze niet in, ben je toch een antidemocraat?

ACHTERHUIS: Nee, omdat ik niet geloof in een populistische democratie. Wil je de doodstraf invoeren, dan is daar wat mij betreft op z’n minst een tweederdemeerderheid in het parlement voor nodig die de grondwet verandert. Wat mij altijd weer verbaast is hoe snel utopisme kan omslaan naar een soort cultuurpessimisme omdat de grote utopie onbereikbaar is gebleken. Daar verzet ik me hevig tegen. Ik geloof echt niet dat alles naar de bliksem gaat. (lacht) Dat is ook een soort geloof, hoor. Maar wel een geloof waar ik voor wil vechten.

Om tot een conclusie te komen: blijft het utopisch denken in de eenentwintigste eeuw nog actueel?

ACHTERHUIS: Zeker. Laat de mensen nu eerst maar eens ontdekken dat ze volop in een utopie leven – de utopie van de vrije markt. En daar zou ik kleine utopietjes tegenover willen stellen. Waarom zou je niet biologisch gaan tuinieren? Moet je, zoals in de jaren zestig gebruikelijk was, iedere poging om iets ten goede te veranderen afdoen als reformisme? In mijn boek Koning van Utopia geef ik het voorbeeld van mensen die een franciscaans milieuproject hebben opgezet. Ze veranderen er de wereld niet mee, maar ze tonen wel hoe het anders kan.

ALBERS: Allemaal heel nobel, maar geen politicus, geen bankier, geen econoom die er wakker van ligt: they can deal with it. Ik heb een benauwd gevoel omdat ik inderdaad de indruk heb dat er een schrijnend gebrek is aan utopische ideeën – zowel bij kunstenaars en intellectuelen als bij politici. Wat mij zorgen baart, in deze tijden van globalisering, is het uitdijen van economische structuren waar geen politieke structuren meer aan beantwoorden. En toch blijven de meeste mensen de fictie van de democratie verdedigen. Blijkbaar is dat de laatste politieke utopie die we hebben kunnen bedenken. We weten gewoon niet hoe we de wereld moeten besturen. We weten niet meer waar naartoe. Je kent toch het oude mopje: als Jezus opnieuw op aarde zou komen, zouden we hem dan opnieuw kruisigen? Nee, we zouden hem interviewen.

De expo Op zoek naar Utopia loopt van 20/10 tot 17/01 in het Leuvense Museum M. www.mleuven.be

Koning van Utopia van Hans Achterhuis verschijnt op 19/09 bij uitgeverij Lemniscaat.

De roman Caravantis van Frank Albers is verschenen bij De Bezige Bij.

DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK

‘In Utopia is niets verboden, behalve dan met andermans vrouw naar bed. Ja, hallo!’ Hans Achterhuis

‘We durven niet meer te dromen, want we hebben gezien waar die dromen toe leiden.’ Frank Albers

‘Lekker een tentenkampje bouwen midden in de stad: wat haalt het uit? Intussen verandert er geen fluit.’ Frank Albers

‘Kleine utopietjes kunnen groepen mensen inspireren. Als ze maar niet tot in alle details worden uitgewerkt. Dan wordt het weer totalitair.’ Hans Achterhuis

‘Utopieën waren voor mij, in de late jaren zestig, iets heel moois – en ze waren links. Tot ik Ayn Rand las.’ (Achterhuis)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content