Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

De doemdenkers van vandaag komen uit de wetenschappelijke wereld. Hoe groot is het risico dat de wetenschap het einde van de wereld bespoedigt?

Illustratie: Kim Duchateau

In 1969 berekende de Amerikaanse astrofysicus Richard Gott na een bezoek aan de Berlijnse Muur dat het tussen 2,7 en 24 jaar zou duren voor de muur zou worden neergehaald. Het werden er 20. Met dezelfde statistische techniek, gebaseerd op de stelling dat hoe langer iets bestaat, hoe groter de kans dat het nog veel langer zal blijven bestaan, stortte de man zich op een iets ambitieuzere onderneming: berekenen hoe lang de mens nog te gaan heeft.

Het resultaat was geruststellend, althans voor de eerstvolgende generaties en voor de mensen die in statistiek geloven: tussen 205.000 en 8 miljoen jaar. Zoals met alles waar statistiek aan te pas komt, is er ook hier een waarschijnlijkheidsgraad aan de voorspelling verbonden, in dit geval 95 procent.

Voor veel mensen is het leven blijkbaar een evidentie – wij vinden onszelf toch zo belangrijk. Maar dat is het niet. Het leven, toch in de definitie die wij eraan geven, is het gevolg van een toevallige samenloop van omstandigheden, van moleculen die elkaar op de juiste plaats en in de juiste omstandigheden vonden en die uiteindelijk zelfreproducerende spiralen boordevol informatie hebben gevormd.

Aanvankelijk leverden die vrij eenvoudige levensvormen op. De aarde ontstond ongeveer 4,5 miljard jaar geleden, en amper een miljard jaar later waren er al microben. Ze waren er vanaf het begin en ze zouden nooit meer verdwijnen. Een steriele aarde is een absolute utopie – we zullen met de microben moeten leren leven.

Allerhande geologische en fysische verschijnselen maakten het mogelijk dat het leven evolueerde naar iets met zelfbewuste wezens die zuurstof ademen en een constante lichaamstemperatuur van 37,6 graden Celsius handhaven.

Maar niets garandeert dat de omgevingsomstandigheden – in de brede betekenis van het woord – van die aard zullen blijven dat mensen er probleemloos in kunnen overleven. Een moderne tak van de wetenschap is de astrobiologie, die de effecten bestudeert van buitenaardse verschijnselen op de evolutie van het leven.

Focus daarvan is voorlopig de zon. Nu al schijnt de zon eenderde harder dan lang geleden, en het lijkt erop dat de (op kernfusie gebaseerde) zonnemotor pas op volle toeren draait, want niets wijst erop dat de temperatuur van de zon zal dalen. Hij zal blijven stijgen tot de zon een rode reus wordt: een gigantische vuurbal die de aarde zal verbranden.

EEN VRAATZUCHTIG ZWART GAT

Gelukkig zal het nog even duren voor het zo ver is. Een onmiskenbaar voordeel van astrobiologie is dat de tijdspanne waarin de bestudeerde processen zich afspelen een stuk langer is dan die van de gemiddelde mensengeneratie. Pas over 7 miljard jaar zou de zon haar rodereusfase bereiken.

Het leven zal dan al uitgestorven zijn. Door allerhande processen in de aanloop naar het vuurwerk zou de hoeveelheid koolstofdioxide in de atmosfeer sterk dalen, waardoor in eerste instantie plantaardig leven quasi onmogelijk wordt. Over een miljard jaar zal er alleen nog aan de polen een vorm van complex leven mogelijk zijn. Alleen de oceanen en het leven daarin zouden enkele miljarden jaren uitstel van executie krijgen.

Met dit soort doemscenario’s is te leven. We kunnen ons zorgeloos wentelen in het comfort van vandaag en met interesse een apocalyptisch verhaal lezen over het einde van de aarde, dat zo waanzinnig ver weg lijkt dat het ieders bevattingsvermogen te boven gaat. Zelfs met het verhaal over een losgeslagen nucleaire kettingreactie in het hart van de zon, waardoor het hoger beschreven proces in versneld tempo zou plaatsvinden, krijg je de mensen niet bang.

Evenmin als met verhalen over kosmologische verschijnselen als vraatzuchtige zwarte gaten die alles wat ze te pakken krijgen opzwelgen. Een zwart gat is het restant van een gestorven, ineengeklapte ster, dat zo zwaar is dat niets aan zijn aantrekkingskracht ontsnapt, zelfs licht niet. In het hart van de Melkweg – het sterrenstelsel waar wij deel van uit maken – ligt waarschijnlijk een massief zwart gat met een gewicht van 3 miljoen zonnen. Kleinere versies zouden vrij in de ruimte rondzwerven, en alleen al door hun aanwezigheid hun omgeving leeg zuigen.

Er zijn scenario’s denkbaar waarin een zwart gat, waar wij nooit greep op zullen krijgen, zo dicht in de buurt van ons zonnestelsel komt dat het de baan van de aarde en de andere planeten zou kunnen beïnvloeden, zodat wij – al naargelang van het geval – dichter of verder van de zon terechtkomen. Twee scenario’s die een vroegtijdig einde van het leven in de hand zouden werken: de aarde als een hete bal zoals Venus, of een koude ijsklomp zoals Mars.

Maar er zijn ook doemdenkers die het veel dichterbij zoeken. Meestal gaat het om godsdienstfanaten of futurologen die van het bang maken van mensen hun levensdoel (of hun broodwinning) gemaakt hebben. Verhalen voor de kolderhoek. Moderne versies van de flagellanten uit de Middeleeuwen.

Erger is het als gerenommeerde wetenschappers zich op het doemdenken storten, zoals de Britse astronoom Sir Martin Rees in zijn recentste boek Onze Laatste Eeuw (Uitgeverij Het Spectrum). De ondertitel van het boek vat samen waar het over gaat: Overleeft de mens de 21e eeuw? Rees geeft ons 50 procent kans.

Natuurkundigen zien het blijkbaar graag zwart in. Hun misschien wel bekendste vertegenwoordiger, de Brit Stephen Hawking, is er ook van overtuigd dat de mensheid niet lang meer te gaan heeft: geen duizend jaar meer.

Enig gevoel voor marketing kan Rees niet worden ontzegd. In de Verenigde Staten kreeg zijn boek de titel Ons Laatste Uur. Blijkbaar zijn de bange Amerikanen er zo al van overtuigd dat we het einde van de eeuw niet zullen halen, dat hun aandacht met krachtiger argumenten getrokken moet worden.

Terrorisme is nooit ver weg in de scenario’s die Rees (en een groeiende schare anderen) op de wereld loslaten. Want wie had gedacht dat de mens door zijn vernuft een van de laatste soorten zou zijn om het gestook van een hem niet noodzakelijk genegen omgeving te overleven, heeft geen rekening gehouden met de zwarte kant van ons verstand. Volgens de nieuwe generatie doemdenkers is het net onze intelligentie die het einde van de mensheid zal bespoedigen. De wetenschap zal ons (met een waarschijnlijkheid van 50 procent) voor het einde van de eeuw ten gronde richten.

LOSGESLAGEN NANOROBOTTEN

Wat begon met het gebruik van stokken, stenen en vuur, overging in het bakken van potten en het smeden van metaal, dreigt te ontaarden in een systeem waarbij malafide geesten de mogelijkheid zullen hebben om kwaadaardige designer-virussen of nanorobotten op de mensheid los te laten. Zeker als de mens zichzelf nog slimmer zou kunnen maken dan hij al is, door elektronische implants in de hersenen, zodat hij een echte denkmachine zou worden, die zijn interesse in het biologische aspect van het leven geleidelijk zou verliezen.

Het is in feite niet zo moeilijk meer om plausibele doemscenario’s te bedenken. De Amerikaanse bestsellerauteur Michael Crichton heeft er een handje van weg om nieuwe wetenschappelijke bevindingen tot een rampscenario uit te werken. In zijn laatste boek Prey (Prooi) beschrijft hij de wanhoopspogingen van wetenschappers om losgeslagen nanorobotten, die als zwermen vraatzuchtige sprinkhanen de aarde teisteren, uit te schakelen.

Als nanorobotten even snel zullen prolifereren als de angst ervoor in het hoofd van de mensen, zouden ze inderdaad tot een plaag kunnen uitgroeien. De Britse prins Charles, altijd al een angsthaas geweest, liet zich al iets ontvallen over zijn huiver voor deze technologie – en helaas wordt er altijd geluisterd naar wat prinsen en koningen te zeggen hebben. Organisaties als Greenpeace, die veel garen gesponnen hebben met het waarschuwen voor de potentiële gevaren van genetisch gemanipuleerde organismen, sturen de eerste persberichten over de risico’s van nanorobotten rond. In juni jongstleden vond in Brussel het eerste symposium van ngo’s over de gevaren van nanotechnologie plaats.

Nanotechnologie gaat over het bouwen van minuscuul kleine machientjes, die hun nut zullen krijgen in de geneeskunde en de elektronica. Het bouwwerk speelt zich zelfs op het niveau van de atomen af – en dat zijn, zoals bekend, ook de basiselementen van het leven. De meest tot de verbeelding sprekende toepassing is dat nanorobotten op termijn zichzelf zouden assembleren, zodat ze vanzelf televisietoestellen zouden produceren of geneesmiddelen die kwaadaardige microben in de bloedbaan aanvallen.

Het bekendste doemscenario in dit kleine kader is dat van de grey goo (‘grijze drab’), waarin nanorobotten geprogrammeerd worden om alles in hun omgeving op te zwelgen en te herbouwen tot meer nanorobotten. Een vorm van zelfreproductie dus, die in aanmerking zou kunnen komen als een alternatief voor de huidige, op eiwitten gebaseerde levensvorm.

PROTONEN EN ANTIPROTONEN

Wetenschappers die zich met nanotechnologie bezighouden, stellen dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat er ooit zelf-assemblerende, laat staan zelfreproducerende nanorobotjes zullen komen. Anderen wijzen erop dat hoe kleiner een organisme is, hoe moeilijker het zich over grote afstanden kan verplaatsen, wat dus ook voor nanorobotten zou gelden. Ze zouden, bij wijze van spreken, amper een slak kunnen inhalen. Maar de toon is gezet. De schrik is erin gejaagd.

Het is vreemd dat wij ons inzake sommige doemscenario’s, zoals dat van de dertig kometen en vierhonderd asteroïden die op de aarde zouden afstormen, verschuilen achter het feit dat de wetenschap tegen dat de eerste te dicht in de buurt komt wel iets gevonden zal hebben om hem te elimineren of op zijn minst uit zijn baan te slaan. Een krachtige Star Wars-laser gericht tegen reusachtige rotsblokken.

Maar in andere scenario’s produceert de wetenschap net het probleem. De dure experimenten in de gigantische deeltjesversnellers waarmee natuurkundigen de basis van de materie onderzoeken, en waarin ze de omstandigheden uit het begin van het bestaan van het heelal proberen na te bootsen, stemmen niet iedereen gelukkig. Het concept van de losgeslagen kettingreactie dat ook voor kopbrekens zorgde in de kernenergie – waar iedereen verrassend gerust in lijkt te zijn geworden – is hier eveneens aan de orde. In 1963, toen deeltjesversnellers in volle ontwikkeling waren, schreef de auteur Kurt Vonnegut als reactie zijn bekende boek Cat’s Cradl‘ (De Wieg van de Kat), waarin een wetenschapper per ongeluk ‘ijs-negen’ maakte: een molecule die water bij kamertemperatuur in ijs omzette.

Zo opperden sommigen de vrees dat het tegen elkaar knallen van protonen en antiprotonen in een deeltjesversneller aanleiding zou kunnen geven tot het ‘annihileren’ (opheffen) van materie, waardoor een zich snel uitbreidend vacuüm zou ontstaan, dat in het slechtste geval alle bestaande materie op aarde (en eventueel ook elders) vernietigt. Sommigen, zoals Rees, sluiten evenmin uit dat in een deeltjesversneller ooit het equivalent van een zwart gat zou ontstaan.

En zoals met de moderne natuurkunde dikwijls het geval is, loeren de exotische deeltjes om de hoek, zoals strangelets: een uiterst compacte versie van quarks, de ultieme bouwstenen van de materie. Strangelets zouden in staat zijn alle bestaande materie om te zetten in iets heel anders. De enige sussende gedachte die bij zulke scenario’s gepresenteerd kan worden, is dat de kans dat de omstandigheden ooit van die aard zullen zijn dat strangelets de rest van de materie kunnen beroeren, verwaarloosbaar klein is.

Van een ander kaliber zijn de verhalen over epidemieën en chemische wapens. Door mensen gemanipuleerde virussen en moleculen die anderen moeten aanvallen. Hier zijn realistischer doemscenario’s mogelijk, omdat er precedenten zijn. In 1994 stierven achtduizend mensen toen uit een fabriek van Union Carbide in India per ongeluk een wolk methylisocyanaat ontsnapte. Maar dat ging om een ‘aanval’ met de omvang van een indu-striële productie. De griep en de pest hebben elk al miljoenen mensen gedood, vooral in omstandigheden zonder hygiëne en zonder extra verweer verschaft door antibiotica en andere geneesmiddelen. Maar geen enkele virale of bacteriële aanval kwam zelfs maar in de buurt van het uitroeien van de mensheid.

SUPERVULKAANUITBARSTING

Virussen vallen al miljarden jaren ononderbroken bacteriën aan, zonder dat die zich zorgen hoeven te maken over hun voortbestaan. Een aanvaller heeft er natuurlijk geen voordeel bij zijn voornaamste doelwit te elimineren, want dan maakt hij zichzelf het leven moeilijk. Een bio-ingenieur zal heel vernuftig uit de hoek moeten komen om een biologisch wapen zo af te stellen dat het massaal mensen doodt. Enkele gedocumenteerde ongevallen bij de aanmaak van biologische wapens maakten maximaal 68 doden (toen in 1979 anthraxbacteriën ontsnapten uit een Russische fabriek). In de natuur zijn de gevaarlijkste virussen (zoals dat wat ebola veroorzaakt) dikwijls de minst bedreigende, omdat ze hun gastheer doden voor hij de kans kreeg veel anderen te besmetten. Een bio-terrorist zal om succesvol te zijn een constante stroom van uiterst dodelijke virussen moeten genereren.

Hetzelfde geldt voor chemische wapens. In 1988 doodde de Iraakse dictator Saddam Hoessein ruim vijfduizend Koerden met gifgas in het stadje Halabja, maar daar waren tientallen bombardementen vanuit de lucht voor nodig, en een stadje zonder luchtdefensie. In 1995 voerde de Japanse sekte Aum Shinrikyo een aanval met zenuwgas uit in de metro van Tokyo. Daarbij kwamen twaalf mensen om, heel wat minder dan er gestorven zouden zijn bij een klassieke bomaanslag, maar omdat de aanval met chemische wapens gebeurde, spreekt iedereen er nog altijd over.

Dat er terroristische aanslagen met chemische en biologische wapens zullen komen, lijdt geen twijfel. Dat die erin zullen slagen Rees’ vrees te bewerkstelligen dat wij het einde van de eeuw niet halen, is echter onwaarschijnlijk. In deze context lijken wij ‘uitstervingsbestendig’.

Het grootste risico dat de mens een echt zware klap krijgt, lijkt van de aarde zelf te komen. Van een supervulkaanuitbarsting of een superaardbeving ( killer quake). Gewone bevingen kunnen duizenden doden maken. Pompei is het schoolvoorbeeld van wat een vulkaan kan aanrichten. Krakatau en de Pinatubo staan niet alleen bekend om het aantal doden dat ze maakten, maar ook om het klimaateffect dat ze op de rest van de wereld hadden.

Wie dacht dat dit uiterst krachtige uitbarstingen waren, kan het vergeten. Het waren, naar vulkanische standaarden gemeten, matige oprispingen. Geologen ontdekten dat ongeveer 73.000 jaar geleden op Sumatra de supervulkaan Toba écht explodeerde. Hoeveel doden er toen vielen, is niet bekend – het is zelfs niet bekend hoeveel mensen er toen waren. Maar er is berekend dat de explosie 5 miljard ton zwavelzuur in de lucht blies, en zoveel as dat de aardtemperatuur jarenlang zo laag was als tijdens de IJstijden.

Niemand weet precies wat de gevolgen waren van de uitbarsting van de Toba. De mens roeide hij zeker niet uit. Maar zoals het nog altijd onmogelijk is met zekerheid een aardbeving te voorspellen, kunnen vulkanologen alleen maar gokken wanneer de volgende supervulkaan zich zal roeren. Tegen ware macht is de mens niet bestand.

Dirk Draulans

Het is eigenlijk niet zo moeilijk meer om plausibele doemscenario’s te bedenken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content