In zijn nieuwe boek Schipbreuk verzamelde de Nederlandse essayist en oud-leraar Nederlands Cyrille Offermans zijn recentste beschouwingen over maatschappij, kunst en onderwijs.

Het is even wachten geweest op een nieuw boek van Cyrille Offermans – althans, op het soort boek dat je van hem verwacht: een kloeke bundeling van zijn kritische, intelligente, nuchter bevlogen en enthousiasmerende beschouwingen en analyses. Wel verschenen twee jaar geleden het erg mooie persoonlijke relaas Waarom ik moet liegen tegen mijn demente moeder en Vlek als levenswerk. Lucebert op papier, over het grafische werk van de betreurde keizer der Vijftigers. Maar nu is er dan Schipbreuk, zestien essays ‘Over kennis, cultuur en beschaving’, zoals de ondertitel luidt, met op het omslag een afbeelding van Géricaults beroemde schilderij Het vlot van de Medusa (waarop 150 opvarenden van een in 1816 voor de kust van West-Afrika vergaan schip dertien dagen lang op zee rondzwalkten, waarbij 135 van hen alsnog bezweken, en ten slotte overgingen tot kannibalisme).

Hè? Is Offermans, een leerling van de progressieve Frankfurter Schule, nu ook overstag gegaan – heeft hij zich aangesloten bij het gesomber van ook wel linkse, maar veelal nadrukkelijk níét linkse Jeremia’s over de ondergang van, nu ja, zo’n beetje de complete ‘kennis, cultuur en beschaving’ zoals we die de afgelopen vijf eeuwen gekend hebben?

Zeker niet. Integendeel, in nogal wat van deze opstellen krijgt ‘nieuwrechts’, waar je een dergelijk geluid weleens kunt beluisteren, een veeg uit de pan. Zoals in ‘Lof van de discretie’: ‘Meer dan aan het oppoetsen van oude normen en waarden hebben we behoefte aan een ethiek van de sterkere (…). Dat is er een die zich het lot van de zwakkere aantrekt zonder hem te laten merken dat hij de zwakkere is (…). Een belangrijk element van die ethiek is discretie: gestraft worden, verliezen, je ongeluk moeten accepteren, pijn of armoe lijden – het is allemaal al erg en moeilijk genoeg – het ook nog eens nodeloos openbaar maken, en erger, tot voorwerp van hoon en spot, is onverdraaglijk.’ Of neem ‘Gestolen erfenis’, over de kwestie of het concept ‘verlichting’ niet door nieuwrechts geüsurpeerd is. Daarin laakt Offermans ‘de pogingen van staatshoofden en politici verlichtingsideeen met geweld op te leggen’. ‘De suggestie dat dit gebeurt onder het goedkeurende oog van Spinoza en Locke, Montaigne en Diderot, Voltaire en Kant, mag niet onweersproken blijven.’

Dat klopt precies, maar je zou kunnen tegenwerpen dat ter linkerzijde dan weer nogal eens de fout wordt gemaakt alle problemen in de multiculturele samenleving, want daar gaat het hier over, ten slotte toch puur door sociaaleconomische factoren te willen verklaren, alsof culturele verschillen een mystificerend bedenksel zijn van reactionairen om de aandacht af te leiden van ‘de échte problemen van de mensen’. Alsof je hen die in de hoek zitten waar de economische klappen vallen, zoals voor nogal wat immigranten en hun kinderen in het Westen het geval is, vanwege hun proletarische status niet mag aanvallen op de eventuele laakbare opvattingen die ze toch ook kunnen blijken te hebben.

Cyrille Offermans: In Nederland is, zeker sinds Fortuyn, precies het omgekeerde aan de hand: zo ongeveer alles richting allochtonen mag, ja móét ’toch gezegd kunnen worden’, en zelfs allerlei problemen waar allochtonen part noch deel aan hebben worden toch uit dat perspectief bekeken. Zo heb ik nog niet zo lang geleden een boek over de teloorgang van het gymnasium (vergelijkbaar met de vroegere klassieke humaniora in Vlaanderen, nvdr) gelezen. In de inleiding daarvan worden enkele maatschappelijke veranderingen genoemd die tot die teloorgang geleid hebben, en in de tweede alinea komen de allochtonen al te-voorschijn – terwijl die met dit probleem echt helemaal niets te maken hebben. Of neem de intolerantie tegenover homo’s, die in Nederland op een gegeven ogenblik toch echt tamelijk ver te zoeken was. Die is de laatste tijd weer toegenomen, en dat houdt zeker verband met het toenemende aantal moslims in het land, dat staat vast – maar dat neemt niet weg dat er ook nog altijd traditioneel-Nederlandse enclaves genoeg zijn waar homoseksualiteit als iets abnormaals gezien wordt. Allochtonen boven kritiek verheven? Het tegendeel is het geval. Er is trouwens ook meer zelfkritiek, ik vind dat daar de laatste tijd in Nederland vooruitgang is geboekt, als je kijkt naar de standpunten van een aantal intellectuelen en politici met een Marokkaanse achtergrond bijvoorbeeld.

Wat in dit hele debat een hinderlijk grote rol speelt, is het verheerlijken van het geven van meningen. Dat tref je vooral in de populaire media aan, waar iedereen een microfoon voor zijn neus krijgt en geacht wordt iets verstandigs te zeggen, wat vervolgens ook wordt uitgezonden of gedrukt, alsof het evenveel waarde heeft als de mening van iemand die ergens verstand van heeft.

Heeft niet exact hetzelfde ook veel schade aangericht in het Nederlandse onderwijs, waar u ook een aantal stukken aan wijdt in uw boek? Een soort doorgeslagen anti-autoritarisme?

CYRILLE OFFERMANS: Ja. Ik vind het vanzelfsprekend dat er in het onderwijs sprake moet zijn van een gezaghebbende man of vrouw, die dat gezag ontleent aan zijn of haar vakbeheersing. Maar dat is wel iets ánders dan iemand die de stof er ook met autoritaire middelen inramt.

Ik heb in Nederland de afgelopen jaren diverse stukken geschreven tegen de cultuur, laat ik het zo maar noemen, waarin gedaan wordt alsof kinderen zelf kunnen uitmaken wat belangrijk is en wat niet. Wat ik een vorm van geestelijke verwaarlozing vind. Die ontwikkeling dat leerlingen veel meer geacht worden zelf hun weg te zoeken door het enorme kennisaanbod dat er is – vanuit een op zich terechte klacht uit het wetenschappelijk onderwijs aan de universiteiten dat ze niet zelfstandig genoeg waren – dat heb ik altijd als een bij voorbaat tot mislukking gedoemd avontuur beschouwd. Het is een bijna Rousseau-achtig misverstand dat je de zelfstandigheid van kinderen bevordert door ze aan hun lot over te laten. Je kunt er niet van uitgaan dat kinderen helemaal uit zichzelf interesse ontwikkelen voor vakgebieden zonder dat er iemand is die daar het zinvolle, het ook voor hun persoonlijke leven belangrijke van kan uitleggen.

Een mislukt experiment dus?

OFFERMANS: Van de bevordering van de zelfstandigheid is weinig tot niets terechtgekomen – behalve één facet, al zou dat ook zonder de school ongetwijfeld wel tot ontwikkeling zijn gekomen, namelijk dat leerlingen in Nederland nog vlotter zijn geworden in het praten, in het zich presenteren. Dat is op zich niet slecht, maar ze denken ook veel sneller dat ze wel gelijk zullen hebben – dat is ze ook geleerd, ze leren om hun gelijk ook af te dwingen. Dus hun assertiviteit is ongetwijfeld toegenomen, maar daarmee ook de bijna onuitstaanbare eigenschap dat ze van meet af aan ook de wijsheid in pacht menen te hebben.

Maar dat is ze ook zo geleerd. Als er in schoolboeken al vragen gesteld worden die met kennisverwerving te maken hebben, dan wordt bijna altijd toch eerst naar de mening van de leerlingen gevraagd. Vraag één naar aanleiding van een tekst is altijd: ‘Wat vind je er zelf van?’ En dan is natuurlijk in principe elk antwoord goed. En zo zijn er heel veel van die zeer op subjectieve beleving gerichte vragen in het onderwijs doorgedrongen, die de leerlingen het gevoel geven dat wat zij vinden echt heel erg belangrijk is, ook in objectievere zin, in vergelijking met wat specialisten te vertellen hebben.

Vertolkt u in wat u nu zegt niet wat sommigen een elitair standpunt zouden noemen?

OFFERMANS: Kijk, ik heb niks tegen het idee dat het een belangrijker of grootser of beter is dan het ander, tegen hiërarchie, al dat soort oordelen vind ik wel degelijk heel belangrijk. Maar daarom hoef je de bestaande verschillen nog niet te benadrukken. Heel vaak niet zelfs, lijkt me.

En twee: ik vind dat je je ook heel goed moet realiseren, zeker als je het over onderwijs en kennisoverdracht hebt, dat je met kinderen of jonge mensen te maken hebt die misschien met geweldige achterstanden beginnen, of ook maar een beperkt bevattingsvermogen hebben, of niet uit een milieu komen waarin ze het gewend zijn regelmatig te lezen, of zich maar heel kort kunnen concentreren, dat soort dingen. Dat moet je in je didactiek verdisconteren – zij het wel zonder daaraan meer tegemoet te komen dan noodzakelijk is. Maar ik geloof anderzijds niet dat je er iets mee opschiet als je mensen kennis in het hoofd propt zonder dat ze in staat zijn die kennis zelf te verwerken en ook zonder op een bepaalde manier die kennis te laten aansluiten bij de al aanwezige ideeën die ze hebben.

Tegelijk – als ik zie wat ik mijn leerlingen begin jaren zeventig allemaal extra aanreikte bij het handboek literatuur, op stencils nog… Toen ik die onlangs opnieuw onder ogen kreeg, dacht ik, Jezus Christus, heb ik dat toen écht allemaal verteld aan die kinderen? Dat was dertig jaar later volslagen onmogelijk geworden. De belezenheid, en alles wat je cultureel referentiekader kan noemen, is zó ontzettend achteruitgegaan, dat ik alleen nog met weemoed naar die stencils kon kijken, en beseffen dat dat nu veel te veel gevraagd zou zijn.

CYRILLE OFFERMANS, SCHIPBREUK. OVER KENNIS, CULTUUR EN BESCHAVING, COSSEE, AMSTERDAM, 260 blz., 21,90 EURO.

DOOR HERMAN JACOBS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content