Op 30 april vieren KAJ en de Franstalige zusterorganisatie JOC hun 75-jarig bestaan. Paula D’Hondt over de stichter Jozef Cardijn en de betekenis van zijn actie.

De universiteit van de arbeiders: zo werd de KAJ (Kristelijke Arbeidersjeugd) genoemd. Duizenden jongens en meisjes kregen daar een vorming. Eén van hen is Paula D’Hondt-Van Opdenbosch (73). Ze heeft in haar carrière diverse politieke functies uitgeoefend: gemeenteraadslid, senator, minister. Maar ze werd in België en ver daarbuiten bekend als de eerste en enige Koninklijk Commissaris voor het Migrantenbeleid. Zij gaf de aanzet voor het migrantenbeleid in ons land. Dat was genoeg om haar tot vijand nummer één van het Vlaams Blok te maken. Zo erg dat de stoottroepen van dat Blok haar en haar man fysiek hebben bedreigd. ‘Het leek wel of ik de oorlog opnieuw beleefde’, zegt ze daarover. ‘We konden alleen maar wachten tot er redding kwam.’

Paula D’Hondt is geboren in Kerksken, een kleine gemeente in de driehoek Aalst-Geraardsbergen-Ninove. Ze is er altijd blijven wonen. Haar ouders waren arm: vader was spoorlegger, moeder een kantwerkster. In dat sociale milieu was het normaal dat kinderen vanaf hun veertiende jaar naar de fabriek trokken. Het was al even normaal dat in zulke gemeenten de KAJ aanhang vond.

*****

Paula D’Hondt: ‘De KAJ werd uitgedragen door actieve onderpastoors die hun volk wilden verheffen en ontvoogden. Dat klinkt nu emotioneel en romantisch, maar die mensen waren geboeid door de typische problemen van arbeidersgemeenten zoals hier. Kinderen van veertien jaar gingen werken, vrouwen moesten werken om hun gezin te onderhouden.’

‘Je moet begrijpen dat de KAJ een sociale beweging was, voor, door en met de arbeiders, maar ook een godsdienstige beweging. Cardijn was in de eerste plaats priester, dat wordt dikwijls vergeten. Hij is uitgegroeid tot een sociale figuur van formaat, maar bij leven was hij vooral priester. Hij wilde de kerk, die ver van de arbeidersklasse leefde, en het werkvolk weer bijeenbrengen. Hij wilde het leven van de arbeiders verbeteren, gaf ze fierheid, deed ze nadenken over de grote dingen van het leven. Jonge mensen weten dat niet meer, maar mijn omgeving was onderworpen aan de wetten van het verwoestende kapitalisme. Mijn grootouders weerden zich daar al tegen, maar ze wisten niet hoe ze dat gevecht moesten voeren. Maar het heeft mij wel getekend. Ik wilde niet plat worden gewalst, ik wilde niet naar het fabriek. Ik wilde vooruit, ik moest daarboven uit.’

‘Dat gaf de KAJ ons, en dat gaf Cardijn ons, door zijn machtige toespraken. Die kleine magere priester kwam dat podium op en we hingen aan zijn lippen. Hij sprak veel in slogans: Wij zijn geen slaven, geen machines, maar medewerkers. Of : Gij, gij, gij zijt evenveel waard als de prinses van Laken! Dat maakte op mij een enorme indruk. Ik dacht, dat is juist, ik ben even goed als die prinses. Ook al liep mijn oom op klompen en had mijn grootvader een bollekeszakdoek. Ik ben evenveel waard. De evenwaardigheid van de mens, dat geloofde hij vanuit zijn godsdienst. En dat speelde mee in zijn werk, in zijn leven, in zijn internationale contacten.’

‘Hij bleef wel met de voeten op de grond, want zijn leven en werk werden bekritiseerd. Trouwens, potentaat worden was de man vreemd. Hij zag zijn boodschap niet als iets voor alle tijden. Zijn lijfspreuk was zoeken, zoeken, zoeken. Hij werd ook tegengewerkt en hij heeft moeten inbinden en zich schikken naar de wensen van de bisschoppen. Pas veel later – onder paus Johannes XXIII – werd hij kardinaal en internationaal gewaardeerd.’

‘Vanuit zijn priester-zijn veroverde hij de arbeidersjeugd en van daaruit was hij anticommunist en antinazi: dat waren voor hem mensonterende ideologiën. Bij Cardijn bestond geen scheiding tussen godsdienst en leven. Dat lag ook in de geest van die tijd. Denk maar aan de vreëe dingen die wij toen zongen: met het kruis in de vuist zou het kruisleger de wereld veroveren. Nu krijgt iedereen schrik als de islam zoiets zegt. Toen ik Koninklijk Commissaris was, moest ik eigenlijk maar terugdenken aan wat ik bij Cardijn had geleerd. Godsdienst en leven vielen samen.’

*****

In 1940 valt Duitsland België binnen. De KAJ-leiding trekt naar Frankrijk. Bang dat de vlammende toespraken die Cardijn sinds 1933 tegen het nationaal-socialisme heeft gehouden en zijn woedend afwijzen van samenwerking met Rex, gevolgen zullen hebben. In Brussel draait de centrale als hulppost voor vluchtelingen en soldaten. In Frankrijk gaat de werking voort: hulp aan vluchtelingen en zieken, hulp aan krijgsgevangenen, later de repatriëring van de vluchtelingen en de mannen die zijn opgeroepen voor legerdienst.

In België heeft de snelle overwinning van de Duitse troepen verwarring en defaitisme meegebracht. De KAJ houdt, onder leiding van Cardijn, vol dat de christelijke vakbeweging geen deel kan uitmaken van de eenheidsvakbond die de Nieuwe Orde wil. Het ACV treedt tot die vakbond toe, maar haakt in augustus 1941 af.

De hele oorlogsperiode lang werkt de KAJ voort. De bezetter laat godsdienstige verenigingen hun gang gaan. Volgens Cardijn is alles godsdienst, dus is zijn KAJ toegelaten en mogen kajotters hun kentekens en uniformen dragen. In juni 1942 wordt hij – samen met de top van de KAJ – gearresteerd en tot september in de gevangenis van Sint-Gillis opgesloten.

*****

‘Volgens mij heeft de oorlog de KAJ groot gemaakt’, zegt Paula D’Hondt. ‘We ondergingen alle negatieve dingen van de bezetting: de verduistering, de angst, de onvrijheid. Wij gingen dicht bij elkaar leven. De KAJ was in veel plaatsen de enige vorm van gemeenschapsleven. We mochten zogezegd alleen maar godsdienstige bijeenkomsten houden. Maar de leiding, Cardijn op kop, trok zich daar niets van aan. Die zei dat alles godsdienstige begeleiding was en dat ze dus geen toestemming van de Duitsers moest hebben. Dat was natuurlijk niet waar en ze kreeg daar ook last mee. Zeker vanuit de nationalistische jeugd kwam daar een hevige reactie op. Ik herinner me nog dat de KAJ hier een operette zou opvoeren om een kerststal te kunnen betalen. Heel de gemeente was daar bij betrokken, vaders en moeders waren fier en leefden mee. Dat optreden werd verboden door de Kommandantur en de mensen waren zo kwaad dat er een bijna revolutionaire stemming ontstond. Was dat verzet? Ik weet dat niet.’

‘Maar de Kommandantur begon wel lijsten aan te leggen van de leiders, die verantwoordelijk werden gesteld voor de overtredingen. Hier stond de onderpastoor als eerste op de lijst, mijn man was de tweede. Ook de gewestelijke leiders en de nationale leiding stonden op die lijsten. We moesten dus voorzichtig zijn en daarom stelden de christelijke scholen en de kloosters hun lokalen open voor de studieweken. Dat was allemaal nieuw voor ons: we gingen immers nooit op reis en plotseling waren we een week samen met andere jonge mensen. We werden gelogeerd bij mensen in de buurt en we moesten alles zelf meenemen, eten en al.’

‘Vergeet ook niet dat voor arbeiders dat uniform – een donkere broek of rok en een wit hemd – iets fantastisch was. De KAJ werd zo de universiteit van de arbeiders. We leerden daar nadenken, spreken, bewegen, schrijven, verantwoordelijkheid dragen.’

‘Er vonden toen heel veel studiekringen plaats bij arbeiders thuis. De mensen beschouwden het hier als een eer als zo’n avond in hun woonkamertje – slecht verlicht, verlucht en verwarmd – werd gegeven. Vooral de mannen praatten daar veel. De vrouwen deden dat minder, dat was toen zo. De vrouwen waren nog niet geëmancipeerd. Wat dat betreft, hebben we enorm veel te danken aan de KAJ. Wij gaven studiekringen over alles en nog wat. Ik denk dat we daar veel stommiteiten hebben verteld, omdat we niet genoeg wisten, maar we leerden onze ideeën uiteenzetten en verdedigen.’

‘Die avonden gaven de kajotters een enorm prestige en imago. Na de oorlog kwamen veel van die kajotters in het parlement – ‘het groene woud’ zei men daar – en veel jaren heeft de christen-democratie geteerd op krachten die binnen de KAJ waren gevormd.’

‘De oorlog, ondanks de angst en de bommen, is de meest geborgen periode van mijn leven geweest. En tegelijk leefde de gedachte aan vrijheid. Vrijheid, niet in de betekenis die de burgers daaraan gaven – opnieuw alles kunnen kopen en krijgen, reizen, restaurants – want dat behoorde niet tot onze wereld. Onze wereld was klein: de gemeente, de wijk. Je werd uitgenodigd door vriendinnen om aan te sluiten en op jouw beurt probeerde je dan andere meisjes naar de KAJ te halen. Want we deden natuurlijk aan apostolaat: iedereen moest bij ons komen. Veroveren en vechten en zegevieren, dat stond in ons woordenboek. Dat nemen ze nu de islam kwalijk, maar wij spraken ook zo. We waren fier als we onze hele wijk hadden veroverd. Dat was een zege en we bleven ons inzetten om de KAJ te laten lukken. Mijn wijkvergaderingen vonden plaats in het stalletje achter mijn ouderlijk huis.’

‘Soms lukte zo’n vergadering niet en kwamen er maar twee leden. Later, toen ik Koninklijk Commissaris was, moest ik eens in Gent voor een uiterst linkse groepering gaan spreken. Er was maar drie man en die mensen waren gegeneerd. Ik vertelde hen dat Cardijn ons had geleerd dat één mens evenveel waard was als een volle zaal. Ik moest hen wel uitleggen wie Cardijn was. Dat neem ik links toch kwalijk, dat ze de katholieke sociale bewegingen soms zo miskennen. Net zoals ze doen alsof elke katholiek zwart was. De KAJ was dat zeker niet. Cardijn was anti-Duits en wij waren dat ook. Zelfs de flaminganten binnen de beweging wisten dat het binnen de KAJ niet gepast was om pro-Duits te zijn. Trouwens, er was weinig aandacht voor de Vlaamse kwestie. De sociale beweging ging voor. Pas na de oorlog, met de aanslag op de IJzertoren, kwam er meer Vlaams bewustzijn.’

‘De anti-Duitse gevoelens waren te begrijpen: Cardijn stond naast de arbeiders en vooral zij werden getroffen door de werkloosheid, de opeisingen, de gedwongen tewerkstelling in Duitsland. Ook de meisjes moesten in Duitsland gaan werken, maar toen is het episcopaat tussenbeide gekomen. Dat heeft niet lang geduurd.’

‘We waren ook niet wit, al waren een aantal kajotters in het verzet. Cardijn stuurde wel een aantal kajotters naar Duitsland, om in de Duitse fabrieken hun apostolaat uit te oefenen. Dat was nogal een opdracht: vrijwillig naar Duitsland gaan werken om daar kajotters te helpen en arbeiders te begeleiden. Opvallend was dan ook dat geen enkele van de CVP-verkozenen die na de oorlog via de arbeidersbeweging in het parlement kwamen, passief of actief had gecollaboreerd. Zij konden dan ook gemakkelijk aanvaarden dat er na de repressie dingen moesten worden rechtgezet.’

*****

De KAJ heeft ervoor gezorgd dat talloze arbeiderskinderen vooruitkwamen. Onder meer door de beroepsoriëntering die Cardijn uit de grond heeft gestampt. Ook Paula Van Opdenbosch ging studeren, werd sociaal assistente en trouwde met Paul D’Hondt, een boerenzoon die onderwijzer werd, de sprong die Vlamingen konden maken op de sociale ladder. Ze hadden elkaar leren kennen via de KAJ.

*****

‘Cardijn had schrik van vrouwen. Die kant – seksuele opvoeding en seksualiteit – was aan hem niet besteed. Wel zette de KAJ cursussen voor verloofden op. Niemand durfde de ogen op te slaan als de getrouwde KAJ-leden voorlichting gaven. Zijzelf ook niet.’ Paula D’Hondt vindt het nog steeds grappig.

‘Cardijn idealiseerde de vrouw als maagd en moeder. Er moest dus op het werk meer zedelijkheid zijn. Seks-collega, ex-collega heette toen zedelijkheid op het werk. Het einddoel voor het meisje was het christelijke huwelijk. En dan hield het voor de vrouw op: ze moest alleen een schoon en rein gezin stichten en als moeder-aan-de-haard haar werkterrein thuis vinden. Cardijn was geen feminist die vond dat vrouwen zichzelf moesten ontplooien door hun werk en hun vrijheid. Hij had een burgerlijk ideaal: de arbeidersvrouwen moesten kunnen thuisblijven, net als de rijke madammen. Iedereen snakte daar ook naar. Lange tijd mocht ik in sommige KAV-afdelingen niet gaan spreken omdat ik als getrouwde vrouw en moeder werkte. Maar in die bevrijding was de KAV (Katholieke Arbeidersvrouwen) ook een voorloper: daarin zaten vrouwen die werkten en de problemen kenden. Daar werd ook over gesproken. Zoals er ook gesproken werd over de grote vragen: wie ben ik, waar kom ik vandaan, waar ga ik naartoe? Dat leerde de KAJ ons ook, maar nu mag dat blijkbaar niet meer: gelovig zijn. Ik voel me soms gediscrimineerd.’

‘Maar tegelijk is er geen man die meer heeft gedaan voor de emancipatie van de vrouw dan Cardijn. Hij liet de vrouwen zichzelf ontdekken met hun verstand, hun kracht, hun organisatievermogen. Hij maakte van ons militante arbeidersvrouwen die nu syndicaal afgevaardigden zouden worden genoemd. Dat heeft een enorme impact gehad op de situatie van de vrouw. Als ik hem later, ginder boven, zou tegenkomen en ik zou hem zeggen: Gij hebt van mij een feminist gemaakt, dan zou hij monkelen.’

*****

Na de oorlog gaat de KAJ internationaal. In België accepteert het ACV een jongerenprogramma: cultureel verlof, leercontract en dergelijke meer. Cardijn overlijdt in 1967. Hij is ondertussen kardinaal geworden en een internationale figuur. Later ontneemt Paus Johannes-Paulus II de KAJ haar erkenning als katholieke jeugdbeweging omdat ze te dicht bij de bevrijdingstheologie aanleunt en ‘marxistisch’ is.

*****

‘Dat is het enthousiaste verhaal van de triomferende beweging in de oorlogsjaren’, zegt Paula D’Hondt. ‘Daaruit kwamen de beste en de grootste leiders.’

‘Maar ik was misschien geen goed lid, omdat ik ook zag dat de kajotters arrogant konden zijn. Die naam hadden ze in de katholieke beweging en bij de jeugdbewegingen, en het was ook waar. Ze voelden zich de elite en ze gedroegen zich ook zo. Ze spraken revolutionaire en antikapitalistische taal, ze liepen niet in het gareel. Echte kajotters blijven elkaar trouw door dik en dun en wijken niet af van hun idealen betekende dat ze hechte groepen bleven die op een bepaald moment de kritische zin en het historisch perspectief een beetje misten. Dat heb ik gekregen in de sociale school: daar kwam ik toch in contact met de bredere beweging en zag ik in dat we onze plaats moesten vinden tussen de andere jeugdbewegingen. Ik zag ook in dat het elan van de oorlog niet meer terugkwam hoewel er na de oorlog andere en grotere problemen waren. De KAJ was te veel een gesloten laboratorium geworden, soms te veel overtuigd van het eigen gelijk en zag niet altijd de bredere problemen die zich aandienden. De internationale problemen waren voor slechts een kleine groep enthousiastelingen weggelegd.’

‘Cardijn zag dat wel. Ook daarin was hij zijn tijd ver vooruit. Daar moest ik later aan terugdenken, toen ik Koninklijk Commissaris was. Idealen verwelken een beetje en door de politiek komt er eelt op uw ziel. Het cynisme, de macht en het gebrek aan vertrouwen in elkaar worden de harde werkelijkheid. Ik dacht er nog wel eens aan of politieke plannen goed waren voor de arbeiders, maar in de politiek blijven ideeën niet altijd zo zuiver.’

‘En dan werd ik ineens Commissaris voor de migranten, wat ik niet vroeg, niet wilde en twee keer heb geweigerd. Ik zat daar alleen en ik kende weinig van de problematiek. Mijn man zei me toen: Alleen? Doe opnieuw wat ge bij Cardijn hebt geleerd, tegen het cynisme van de politieke wereld, tegen de vooroordelen van de bevolking in, die opgezweept wordt door een haatpartij die ongelijkheid predikt.

‘Ik kan nog steeds niet accepteren dat gelovige mensen voor het Blok stemmen. Een partij die respect predikt voor het ongeboren leven en geen respect heeft voor het bestaande leven rondom haar. Een christelijk politicus beweegt zich tussen het minimale gebod: gij zult niet doden en het maximale gebod: bemin de ander zoals u zelf. Je kunt dus niet gelovig zijn en een boodschap van haat verspreiden, een klimaat creëren waarin geweld mogelijk wordt. Eigen volk eerst is geen christelijke boodschap.’

‘Als Koninklijk Commissaris heb ik mijn jeugd opnieuw beleefd: wij werden gediscrimeerd wegens onze afkomst en stand, migranten worden gediscrimineerd vanwege hun afkomst en huidskleur. Er is geen verschil. Discriminatie is ontwikkeling tegenhouden, mensen klein en onvrij houden, ervoor zorgen dat ze hun intellectuele gaven niet kunnen ontwikkelen.’

‘Ik werd opnieuw kajotster: zien, oordelen, handelen. Bij de migranten zag ik mijn tijd terug. Toen waren er duizenden arbeiders zonder scholing, zonder kans op beroepskeuze, zonder goede wetten, in slechte huizen. Dat geldt voor de migranten van vandaag. Cardijn leerde ons dat de KAJ kleurenblind was, dat de gevaarlijkste bom niet de atoombom, maar de bom van armoede en egoïsme was.’

‘Ik werkte toen met de koppigheid en de arrogantie van een kajotster, in de wetenschap dat ik van niemand cadeaus en hulp zou krijgen. Ik werkte hard, maar ik was bezeten, net wat ik de kajotters verweten had. Ik wist dat men wachtte op mijn mislukking. Ik mocht niet falen. Denkend aan Cardijn, aan zijn beweging en aan mezelf heb ik daar de vier meest intense jaren van mijn leven beleefd.’

‘Nu hebben de migranten plotseling de Belgische nationaliteit gekregen. Is dat een overwinning? Stemrecht vragen is voor mij de mens verheffen tot een wezen dat participeert en mee beslist, en door die participatie een volwaardige burger wordt. Waarom luistert niemand naar de migranten? Wat willen zij? Waar willen zij naartoe? Wij doen het voor hen, maar ze dromen misschien van heel andere dingen. Wij menen het voor hen te moeten doen, maar ze moeten het zélf doen. Zoals Cardijn zei: voor, door en met elkaar. Zoals wij het zelf hebben gedaan, maar wij hadden een Cardijn die hielp en luisterde en een beweging die de weg wees. Zo’n slecht lid was ik eigenlijk niet. Maar één ding weet ik: na het Koninklijk Commissariaat was ik een betere kajotster.’

Misjoe Verleyen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content