Regularisaties en een snellere procedure hebben de jarenlange achterstand op de Dienst Vreemdelingenzaken zienderogen doen slinken. Maar bijna de helft van de snel geweigerde nieuwkomers grijpt nu naar de laatste strohalm: de Raad van State. En daar verrijst een nieuwe dossierberg.

31 jaar is hij nu. Op een grijze herfstdag in oktober 2000 kwam hij aan in de haven van Antwerpen. Vier en een half jaar later praat hij nog altijd niet over zijn lange reis vanuit Mauritanië. Zelfs niet nadat zijn dossier enkele weken geleden geregulariseerd werd. Ook zijn naam wil hij liever niet in de pers zien verschijnen. Nu hij eindelijk zekerheid heeft over zijn eigen toekomst in België, heeft hij grote plannen om vanuit Brussel mee te strijden voor betere leefomstandigheden van al wie achterbleef in zijn thuisland. ‘Op de Mauritaanse ambassade in Brussel lachen ze niet met de oppositie die we van hieruit trachten te organiseren. Elke kritiek op het huidige regime wordt in de kiem gesmoord’, fluistert hij. Er is het voornemen om zijn familie en kennissen te gaan bezoeken, maar een definitieve terugkeer is ondenkbaar. ‘Ik wil leven zoals ik de laatste jaren heb geleefd. Omdat het hier zo vanzelfsprekend is, beseffen veel te weinig mensen dat vrijheid om voor je eigen mening uit te komen een elementaire behoefte is.’

Op 26-jarige leeftijd had hij genoeg van de ‘ surplace‘ in zijn thuisland. In Mauritanië houdt de Arabische minderheid de zwarte meerderheid al heel lang onder de knoet. ‘Van zodra je begint na te denken over die structurele onderdrukking, kan je niet anders dan reageren. Meteen blijven er maar twee mogelijkheden over: ofwel beland je in de gevangenis, ofwel zeg je het land vaarwel.

‘Daar stond ik dan in de straten van Antwerpen. Een paar Afrikanen hebben me de weg gewezen en zelfs mijn treinticket naar Brussel betaald. In Brussel-Centraal wist ik nog altijd niet waar ik in feite was beland, dus heb ik de weg gevraagd naar de Afrikaanse wijken, net zoals de Kosovaren en andere vluchtelingen bij hun aankomst naar hun landgenoten vragen.

De maandagmorgen in de vroegte ben ik met mijn Mauritaanse paspoort naar de Dienst Vreemdelingenzaken getrokken, naar hen die beslissen over het lot van elke asielzoeker. Ofwel vertrouwen ze je ofwel hechten ze geen geloof aan je verhaal en krijg je een negatief advies. Ik had geluk, na het eerste interview kreeg ik een oranje identiteitskaart. Als dat niet het geval was geweest, had ik minder dan een procent kans gehad om hier te mogen blijven en was het waarschijnlijk slecht afgelopen, zoals met vele anderen. De ambtenaren wijzen je af, maar jij wilt niet terug. Dat is het begin van veel ellende. Dan is er geen OCMW dat zich met je bezighoudt. Voor wie na enkele maanden nog in het land verblijft, wordt er een overleg georganiseerd met de ambassade van het land naar waar je moet terugkeren. Maar die staan ook niet te springen om geweigerde asielzoekers op te vangen. Vaak hebben ze geen paspoort bij zich of worden ze scheef aangekeken omdat ze hun thuisland zijn ontvlucht.’

Asielzoekers met een oranje kaart krijgen een willekeurig OCMW aangewezen. ‘Ik ben Franstalig, maar ik moest contact opnemen met een sociaal assistent uit Stabroek. Ze hadden mij verteld dat die gemeente ergens boven Antwerpen lag. Om financiële steun te krijgen moest ik erheen. Dezelfde persoon heeft zich tot de definitieve verblijfsvergunning met mijn dossier beziggehouden. Ook daarmee heb ik geluk gehad. Echt een sympathieke man.

‘Ik ben altijd in Brussel blijven wonen. Hier kende ik de taal. In het begin huurde ik voor 8000 frank per maand een klein kamertje van een Irakees. Maar na vier maanden brandde dat volledig uit. Na de brand kon ik mijn intrek nemen in een appartement van de sociale huisvestingsmaatschappij, een geluk bij een ongeluk. Ondertussen trachtte ik zoveel mogelijk te werken. De eerste maanden ging dat moeilijk: uitzendarbeid voor een dag of een halve dag, afwassen, echt strontwerk. Maar sinds meer dan twee jaar heb ik een contract van onbepaalde duur in een restaurant.’

Al die jaren moest hij om de drie maanden in de ochtendlijke file voor het gemeentehuis gaan staan. Veel werd hem daar niet gevraagd, behalve een heffing van 22 euro om zijn oranje kaart te hernieuwen. Voor de Dienst Vreemdelingenzaken moest hij nooit meer verschijnen.

‘Ik versta nog altijd niet waarom dat zo lang bleef aanslepen (lacht). Anderzijds stelde ik mij ook weinig vragen. Zolang ik mijn oranje kaart had, kon ik gaan werken en doen wat ik wilde, behalve dan op reis gaan naar het buitenland. Dat vond ik te riskant.

Nu en dan kwam de sociaal assistent langs, maar mijn advocaat heb ik in totaal slechts twee keer gezien. Tot ik enkele maanden geleden hoorde dat ik in aanmerking kwam voor een regularisatie.’

Zelfs het dossier van een politiek vluchteling over wie de Dienst Vreemdelingenzaken al na het eerste interview een positief advies had uitgesproken, is dus jarenlang blijven aanslepen. Uiteindelijk is het zelfs nooit afgerond geraakt, aangezien de betrokkene gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zich te regulariseren.

Duizenden andere asielzoekers hebben dezelfde weg moeten afleggen en dat is grotendeels toe te schrijven aan het tijdstip waarop ze hier zijn aangekomen. Het jaar 2000 staat op de Dienst Vreemdelingenzaken bekend als het boom year. Sindsdien is het aantal asielaanvragen elk jaar spectaculair gedaald, maar de administratie kwam de enorme toevloed rond de millenniumwissel nooit te boven.

Ondanks de regularisatie van 32.000 sans-papiers in 2001 en de invoering van een strenger asielbeleid bleven er eind 2004 nog 12.000 mensen over die al drie jaar of langer in ons land wachten op een beslissing over hun aanvraag. Door het lifo-principe ( last in, first out) blijven de oude dossiers liggen. Minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael (VLD) heeft de betogende actiecomités onlangs beloofd dat alle asielzoekers van voor 1 januari 2001 een regularisatieaanvraag kunnen indienen. ‘Maar’, voegde hij er meteen aan toe ‘het gaat niet om een automatische regularisatie waarbij de datum van de eerste aanvraag als enige voorwaarde geldt.’ Met andere woorden: ook nu bekijken de bevoegde diensten elk dossier afzonderlijk. Mensen die tijdens hun verblijf overlast veroorzaakt hebben of in aanraking zijn gekomen met het gerecht, komen sowieso niet in aanmerking, ‘en de asielzoeker moet ook de wil getoond hebben om zich hier te integreren’, zegt een adviseur van Dewael. Diploma’s van Belgische opleidingen of bewijzen van een actieve zoektocht naar werk kunnen daarbij helpen.

Asielzoekers van voor 2001 kunnen hun regularisatie aanvragen op basis van artikel 9.3 van de vreemdelingenwet uit 1980. Normaal geldt die bepaling enkel voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning aanvragen wegens ‘buitengewone omstandigheden’. ‘Die vage formulering maakt het artikel eigenlijk totaal ongeschikt voor de regularisatie’, zegt de Antwerpse docente vreemdelingenrecht Kati Verstrepen. ‘Top op heden ontbreekt de juridische basis voor de regularisaties. Voor dergelijke politiek gevoelige materies zou er een wet moeten bestaan die zegt welke gevallen er in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning en welke niet. Zelfs de Dienst Vreemdelingenzaken weet momenteel maar half wat de minister nu juist bedoelt met die nieuwe regularisaties.’

Op het kabinet van Dewael wordt die kritiek weggewimpeld. ‘Er is helemaal geen coördinatieprobleem tussen het beleid en de administratie. Bovendien weten de advocaten maar al te goed dat we geen afgebakende lijst kunnen opstellen met voorwaarden waaraan asielzoekers moeten voldoen om geregulariseerd te worden. Iemand die aan negen van de tien voorwaarden voldoet, zou in dat geval geweigerd moeten worden.’

Schemerzone

Het aantal nieuwe asielzoekers is in België gevoelig gedaald en de vluchtelingen krijgen veel sneller dan vroeger uitsluitsel over hun verblijfsvergunning, maar dat vertaalt zich niet in de bezetting van de opvangcentra. Volgens Mieke Candaele, communicatiedirecteur van het Federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers (Fedasil), weten zowel de lokale als de federale opvanginitiatieven vaak geen raad met het groeiende aantal mensen in de schemerzone tussen opvang en uitwijzing. ‘Doordat de situatie in hun thuisland niet veilig genoeg is om terug te keren of omdat bepaalde landen hun onderdanen niet willen terugnemen, verblijven sommige uitgeprocedeerden nog een lange tijd in de opvangcentra.’

Maar dat is slechts een kleine minderheid in vergelijking met diegenen die meerdere keren een asielaanvraag indienen en zeker met diegenen die na een tweede negatief antwoord op hun asielaanvraag naar de Raad van State stappen. Daar is de dossierberg de laatste tijd zodanig gegroeid, dat het jaren kan duren vooraleer er een uitspraak valt. Anders dan bij de eigenlijke asielprocedure, heeft de indiener van een verzoekschrift bij de Raad van State minder dan een procent kans om nog een verblijfsvergunning af te dwingen. Bovendien kan hij de lange procedure voor het hoogste administratieve rechtscollege niet aanwenden om na enkele jaren een regularisatie aan te vragen. Toch had in januari 2005 42,8 procent van de asielzoekers in de opvangcentra een verzoekschrift ingediend bij de Raad. ‘En dat aantal neemt nog toe’, zegt Candaele.

Voor de afgewezen vluchtelingen is het de enige kans om zich te verdedigen voor een rechtscollege. ‘In de voorafgaande procedure zijn ze enkel gehoord door administratieve diensten’, verklaart Verstrepen. ‘De slaagkans mag dan al minimaal zijn, het is de laatste mogelijkheid om in beroep te gaan.’

Dat dacht ook R.R., een 31-jarige Iraniër die al in België verblijft sinds mei 2001. Tijdens zijn opleiding toegepaste wiskunde aan de Vrije Universiteit van Teheran raakte hij politiek actief, tot de grond hem vier jaar geleden te heet onder de voeten werd. ‘Mijn familie werd ondervraagd en een aantal kennissen waren van oordeel dat ik uit Iran moest verdwijnen voor het te laat was. De volgende dag al moest een smokkelaar mij naar het buitenland begeleiden.’ R. vertelt zijn verhaal in voortreffelijk Nederlands en met trillende stem. Zijn relaas over de reis van vier jaar terug klinkt verward. Eerst vertelt hij dat hij in België is aangekomen met het vliegtuig, maar later blijkt dat een auto te zijn geweest.

‘Ik wist die dag amper wat er gebeurde en was enorm gestrest. We zijn met zijn tweeën vanuit Teheran naar Turkije gevlogen. Daar hebben we met hetzelfde valse paspoort een vlucht genomen naar West-Europa. Ik weet nog steeds niet op welke luchthaven we zijn geland, maar daar stond in elk geval een auto op ons te wachten waarmee we naar Brussel zijn gereden. Toen ik uitstapte, raadde mijn begeleider me aan te overnachten in een station en me de volgende dag aan te bieden bij de Dienst Vreemdelingenzaken.’

Het plaatje van R. ziet er niet zo rooskleurig uit. Hij heeft hier geen familie wonen en kan geen paspoort of andere bewijzen van zijn land van herkomst voorleggen. Na zijn eerste interview volgt een negatieve beslissing. Vervolgens verblijft hij twee maanden in het opvangcentrum van Morlanwelz in de omgeving van La Louvière.

‘Na mijn tweede ondervraging kreeg ik toch een oranje kaart, maar na een maand werd die weer ingetrokken. Ik woonde op dat moment in Kortrijk, omdat ik hoopte dat enkele landgenoten mij daar zouden kunnen helpen.’

Zonder geldige verblijfsvergunning en zonder inkomsten zag R. zich genoodzaakt om in het Klein Kasteeltje in Brussel te gaan wonen. Ook de beslissing van de Vaste Beroepscommissie viel negatief uit. In november 2002 stapte zijn advocaat naar de Raad van State. Twee en een half jaar later ligt zijn dossier daar nog altijd. Intussen heeft R. alle modules van de lessen Nederlands doorlopen en volgt hij een cursus boekhouden. Nu en dan werkt hij als vrijwilliger voor een sociaal vertaalbureau. Getraind door de vele interviews die hij intussen achter de rug heeft bij de Dienst Vreemdelingenzaken, somt hij ook de andere zaken op die hem aan een verblijfsvergunning kunnen helpen. Hij heeft hier vrienden gemaakt, hielp hoewel hij zelf geen stemrecht heeft bij de vorige verkiezingen mee aan de SP.A-campagne in Brussel en zou wat graag ergens aan de slag gaan.

Enkele weken geleden heeft R. ook een regularisatieaanvraag ingediend, maar aangezien hij hier na 1 januari 2001 is aangekomen, is dat niet veel meer dan een wanhoopspoging.

‘Ik weet dat de kans één op de duizend is en ik respecteer de Belgische reglementen. Maar het Commissariaat voor de Vluchtelingen en de Dienst Vreemdelingenzaken zouden iets meer aandacht moeten hebben voor de menselijke kant van de zaak. Ondertussen heb ik vier jaar geïnvesteerd om mij hier zo goed mogelijk te integreren. Naar Iran kan ik niet terug. Waar moet ik dan heen?’

Volgens het kabinet-Dewael zitten de hervormingsplannen voor de Raad van State momenteel in hun eindfase en kunnen ze binnenkort besproken worden op de ministerraad. De problemen bij de Raad werden vorig jaar vrij onverwacht op de superministerraad in maart besproken en in augustus circuleerde er een nota met de voorstellen van de minister. Maar die stuitte zowel binnen de orde van de Vlaamse balies als bij coalitiepartner PS op felle kritiek. Aan sommige eisen van de advocaten kwam Dewael al tegemoet, maar het is afwachten of de Franstalige socialisten genoegen zullen nemen met de bijgeschaafde versie. Zij vrezen dat de oprichting van aparte kamers voor vreemdelingenzaken en een versnelde afhandeling van hun dossiers tot een rechtspraak met twee maten zullen leiden, waarbij de buitenlanders benadeeld worden tegenover de Belgen.

‘Het politieke spel over de Raad van State tussen Dewael en de PS, met minister van Justitie en vice-premier Laurette Onkelinx op kop, is een logische uitloper van een verschillende visie op de behandeling van vreemdelingendossiers’, zegt Verstrepen. ‘Zo ligt het aantal positieve beslissingen van de Raad van State ook veel hoger in de Franstalige kamer dan in de Nederlandstalige.’

Dewael benadrukt dat er binnen de geplande hervormingen ook plaats moet zijn voor de herwaardering van het ambt van de magistraten. Tegelijk wil hij hen onderwerpen aan een evaluatie, een prestatiemeting en een beperkte rapporteringsplicht. Of dat volstaat om de tienduizenden hangende vreemdelingendossiers weg te werken, zal nog moeten blijken.

Voormalig VN-vluchtelingencommissaris Ruud Lubbers verwoordde het tijdens zijn bezoek aan België eind 2003 als volgt: ‘Een hoog aantal beroepen van asielzoekers bij de Raad van State is meestal een aanwijzing dat de kwaliteit van de asielprocedure niet goed is.’

Lubbers heeft ook altijd bezwaren geuit tegen de kampen die bepaalde lidstaten wilden oprichten aan de buitengrenzen van de EU. Dat idee werd eind vorig jaar opgeborgen, maar met Italië, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk als grootste voorstanders mag het zeker nog niet helemaal afgeschreven worden.

Hoe moeilijk het de komende jaren wordt om tot een gemeenschappelijk Europees asielbeleid te komen, blijkt bijvoorbeeld uit de zware kritiek die Spanje onlangs oogstte. Sinds begin februari kunnen ongeveer anderhalf miljoen illegale migranten zich daar laten regulariseren als ze aantonen dat ze werk hebben en minstens een halfjaar in Spanje wonen. Na die beslissing kreeg de Spaanse minister van Binnenlandse Zaken van zijn Europese collega’s de wind van voren. Onder meer Duitsland en Nederland vreesden dat de maatregel een aanzuigeffect zou hebben voor de rest van Europa. Dewael onthield zich van commentaar: ‘Regularisatie is nog altijd een terrein waarover de lidstaten zelf beslissen.’

Door Hannes Cattebeke

De kans op een verblijfsvergunning via de Raad van State is één op de duizend.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content