Op 16 juni 1990 besliste de toenmalige regering-Martens om de Belgische frank aan de Duitse mark te koppelen. Het idee was dat, na de devaluatie van 1982 en de perikelen die ermee gepaard gingen, de Belgische economie voldoende slagkracht had gevonden om een sterk muntbeleid te voeren. België had er immers als kleine open economie met Duitsland als belangrijkste klant alle belang bij om via een sterke frank de ingevoerde inflatie onder controle te houden en ook de rentevoeten op een redelijk laag peil te houden. Daarenboven hielp die beslissing de nodige discipline aan de dag leggen inzake begrotings- en inkomensbeleid.

Die beleidsdaad bracht evenwel weinig stabiliteit. Bij de minste politieke of andere crisis moesten de rentevoeten buitensporig worden verhoogd en ook het Europese Monetair Systeem (EMS) waartoe Duitsland en België destijds behoorden, kwam vaak onder druk. In augustus 1993 werd beslist om de marge waarbinnen de munten van het EMS konden schommelen, te verbreden. In eigen land gingen steeds meer prominenten – onder meer een belangrijke groep Leuvense professoren – het muntbeleid aanklagen omdat het de uitvoer- en groeiprestaties van België zou fnuiken.

In 1995 werd beslist om op 1 januari 1999 de Europese Monetaire Unie te lanceren. De euro werd toen de nieuwe munt voor de twaalf lidstaten van de Europese Unie.

Men beseft te weinig welke veranderingen die beslissing teweegbracht. Politieke en economische crisissen in België hebben geen enkel effect meer op de euro, zodat wij niet verplicht zijn om in alle haast de rentevoeten drastisch op te trekken. Het is trouwens merkwaardig hoe belangrijke beslissingen in grote landen zoals de recente regeringswissel in Spanje of zelfs de sociale onrust in Duitsland, het referentieland bij uitstek, de euro weinig of niet beïnvloeden. Dat maakte een structurele verlaging van de rentevoeten – en dus van de kostprijs van leningen aangegaan door bedrijven – mogelijk, wat leidde tot een versterking van het vertrouwen in de economische activiteit.

Maar nu is de waarde van de euro, na een periode van verzwakking, op vrij korte tijd met 50 procent toegenomen tegenover de dollar.

Die situatie is veel meer te wijten aan het relatief wantrouwen tegenover de dollar als gevolg van het dubbele tekort – op de begroting en op de handelsbalans – van de Verenigde Staten dan wel aan de goede prestaties in het eurogebied.

En net als tien jaar geleden krijgt de Europese Centrale Bank nu kritiek omdat zij niets onderneemt om de situatie te herstellen, nu de VS zich niet bereid tonen om zelf de nodige maatregelen te nemen.

Want dat de dure euro nadelige gevolgen heeft, is wel duidelijk. Zelfs voor een land als België, dat relatief weinig uitvoert naar landen van de dollarzone maar wel veel naar landen zoals Duitsland en Frankrijk, waarvan de economie gevoeliger is voor de waarde van de dollar.

De Europese Centrale Bank zegt wel bekommerd te zijn om de situatie, maar doet er niets aan. Ze laat terecht opmerken dat de referentierentevoet nu al zeer laag is (2 procent) en dat een verdere verlaging weinig effect zou hebben. Voorts wijst ze op het inflatiegevaar dat als gevolg van de hoge olieprijzen niet mag worden veronachtzaamd: de sterke euro houdt, gelukkig maar, de druk op de prijzen enigszins in toom.

Die argumenten zijn pertinent. Maar het gevolg is dat Europa eens te meer afhangt van beslissingen die aan de andere kant van de Atlantische Oceaan al dan niet worden genomen. Kan Europa dan echt niet zelf, als grootste handelsmogendheid ter wereld, het heft in handen nemen?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content