Er worden steeds meer nieuwe musea gebouwd. Terwijl er geen eensgezinde visie bestaat over functie of doel van musea. Een tentoonstelling in het Hessenhuis.

Bestaat het ‘museum van de toekomst’? In het Antwerpse Hessenhuis tonen 25 architecten uit de hele wereld hun visie op musea. De Britse schrijver en architectuurkenner John Ruskin beweerde: ‘Een architect die niet tegelijkertijd een beeldhouwer en schilder is, is een lijstenmaker op grote schaal.’ De architect moet dus ook een kunstenaar zijn.

Wat zal er dan gebeuren als een architect gevraagd wordt een museum te ontwerpen? Gaat die de confrontatie aan met zijn collega’s-beeldhouwers en -schilders? Of zet de architect een stap terug en gedraagt hij of zij zich inderdaad als een lijstenmaker, die het frame ontwerpt waarbinnen kunst kan worden getoond? Ontwerpt hij een gebouw dat zonder meer beantwoordt aan de oorspronkelijke doelstelling: een plaats waar we kunstwerken kunnen tonen, waar ruimte, licht en optimale atmosferische omstandigheden heersen? Of om het nog minimalistischer te stellen: maakt hij een ruimte met vier muren, licht van bovenuit, en twee deuren, een voor wie binnenkomt en een voor wie buitengaat? Een kunstcontainer. Een wit museum.

Voor de Duitse kunstenaar Markus Lüpertz was dit overigens hét klassieke museum. Twintig jaar geleden al ergerde Lüpertz zich aan de eigenzinnige, gewaagde, soms ronduit opdringerige nieuwe gebouwen. ‘Deze nieuwe musea zijn mooie, opmerkelijke structuren, maar zoals bij alle kunst staan ze vijandig tegenover andere vormen van kunst. Eenvoudige, onschuldige schilderijen en eenvoudige onschuldige beeldhouwwerken kunnen er niet mee wedijveren.’

Lüpertz was weliswaar zelf kunstenaar genoeg om de architect niet in de rol van lijstenmaker te dringen. Maar toch: ‘Architectuur zou de soepelheid van geest moeten hebben om kunst meer te ondersteunen en niet te overweldigen met de eigen artistieke aspiraties; evenmin zou ze – en dat is nog erger – kunst mogen uitbuiten als versiering van architectuur.’

De kernvraag is dus: stelt een museumarchitect zich dienstbaar dan wel competitief op? Voor een fraaie illustratie van die laatste houding zorgde architect Richard Meier. Die stelde voor om zijn Museum für Kunsthandwerk in Frankfurt alvast in te huldigen nog vóór de collectie er was. De ultieme architectonische zelfverheerlijking dus, waarbij de dienende waarde van het gebouw een latere bijkomstigheid is.

Deze wezensvraag van de architectuur – extreme reductie of extreme expressie – is natuurlijk niet nieuw. Maar ze is zelden zo frappant aan de orde als in de vormgeving van de musea (en dan vooral van de kunstmusea) die in de tweede helft van de 20ste eeuw zijn gebouwd.

Kijkend naar museumgebouwen lees je als het ware de seismografische kaart van de architectonische cultuur. Dat alleen al maakt een bezoek aan de tentoonstelling Musea voor een nieuw millennium in het Hessenhuis in Antwerpen de moeite waard.

EEN VANGNET VOOR DROMEN

De betwistbare positie die de kunstenaar-architect inneemt, is overigens slechts een van de redenen waarom museumarchitectuur zo boeiend is. Ook het museum als concept biedt stof tot discussie. Want wat is een museum? Is het een plaats om kunstwerken op te hangen, zoals indertijd de ellenlange galerijen en corridors van de koninklijke en pauselijke paleizen? Is het museum een pronkerige restant van de Kunst- und Wunderkammer uit de 16de eeuw? Is het een verheffend didactisch instrument, zoals bij het begin van vorige eeuw werd gedacht? Of is het een plek waar kunst haar isolement doorbreekt en ze wordt omgezet in een gezamenlijk kunstwerk?

In die laatste betekenis komt het museum dicht bij zijn etymologische stam: het museum als ‘plaats waar de muzen wonen’. Zo’n ‘huis der muzen’ mag niet saai zijn. Het moet een bevlogen plek zijn. Een vangnet voor hoge dromen en wervelende inspiratie. De architect die aangeraakt is door deze creatieve euforie levert niet zelden een ontwerp af dat we mogen catalogiseren onder de noemer ‘sculpturale architectuur’. Het museumgebouw lijkt wel een vulkaanuitbarsting van bouwkundige bravoure. En onder het gestolde magma van de gedurfde materialen liggen de kunstwerken aangenaam bedolven. Zoiets trekt volk. Van heinde en verre. Want als er één rol is die musea er het laatste decennium bij hebben gekregen, dan is het wel die van eindbestemming voor een all-in citytrip. Wie bij is, moet Bilbao zien. Want daar immers heeft Frank Gehry voor de Guggenheim Foundation een museum afgemeerd als een ark, klaar om weg te zeilen op de hoogste golven van het artistieke entertainment. Moet je gezien hebben.

Wie evenwel een heel ander museumconcept wil ervaren, begeve zich – nu we toch aan het reizen zijn – naar de andere kant van Europa. Veertig jaar geleden bouwden twee Scandinavische architecten in de buurt van Kopenhagen het Louisiana Museum: een van de meest serene musea in Europa, waar architectuur en landschap samenkomen in een nederige hommage aan de tentoongestelde kunstwerken.

HOOG CASINOGEHALTE

Er zijn nog twee interessante evoluties in de museumbouw. De eerste vormt een puur architectenprobleem. Het gaat om de bestemming van het bruikbare volume. In een museum komen drie functies aan bod. Er zijn de opvangzones (ontvangstbalie, vestiaire), de tentoonstellingsruimtes en de organisatievertrekken (kantoren, magazijnen). Architect Robert Venturi maakte een sommetje: ‘In de 19de eeuw bedroeg de verhouding van de ruimte voor kunst tot de ruimte voor ontvangst en inkom ongeveer 9:1. Vandaag is die verhouding 1:2. Dit betekent dat nog slechts een derde van de beschikbare ruimte in aanmerking komt voor tentoonstellingen.’

Het Centre national d’art et de culture Georges Pompidou in Parijs moest zo na twintig jaar dringend worden gereorganiseerd. Het Centre – door Renzo Piano en Richard Rogers toch wel bedoeld als de ultieme free space waar op iedere loft-achtige verdieping kunst alle ruimte kreeg – was in die jaren dichtgeslibd met bureaus en archiefkasten. Bovendien was er onvoldoende plaats voor een cafetaria, een spektakelzaal, didactische plekjes en een genereuze infobalie. En zonder dat alles kan een beetje eigentijds museum niet. Hedendaagse musea kregen immers een hoog casinogehalte. Er moet geslenterd kunnen worden tussen de tafels. En in de goedgevulde museumshops moet de gewonnen smaak kunnen worden ingeruild tegen betaalbare replica en fraai gedrukte catalogi.

Er is nog een tweede evolutie. Aan de buitenkant kreeg het museum te maken met burengerucht. Waar de 19de-eeuwse musea nog als zelfverklaarde tempels of charmante bonbonnières onbekommerd een plek opeisten in het stedelijk landschap, moeten nieuwe musea nu geregeld als agent provocateur een proces op gang brengen. Dikwijls spelen die musea een rol in vernieuwende stadsprojecten of lokken ze een hele beweging van stadsrenovatie uit. Een museumconcept is immers een uitermate aanstekelijke denkoefening. Het is een boksbal voor wie zich wil meten met ruimte, geschiedenis, bestemming, roeping en nut.

MUSEUM AAN DE STROOM

Het is beslist niet toevallig dat de expositie Musea voor een nieuw millennium in Antwerpen plaatsheeft. Over enkele maanden valt in deze stad het eindoordeel in een architectuurwedstrijd voor een nieuw museum. Dat nieuwe stadsmuseum komt er op nauwelijks één kilometer van het Hessenhuis. Het M.A.S. (Museum aan de Stroom) zal in een totaal nieuwe configuratie de bestaande collecties van drie musea onderdak geven. Het wil ook een deeltjesversneller zijn in de renovatie van de stadswijk ‘Het Eilandje’. Dit M.A.S. is een van de meest belovende en doordachte bouwprojecten van deze stad. Op de tentoonstelling ligt het boek De toekomst van het Verleden te koop. Het werd samengesteld naar aanleiding van dit stedelijk museumproject en het bevat 15 boeiende reflecties over geschiedenis, stedelijkheid en musea.

Eigenlijk had schepen van Cultuur Eric Antonis gehoopt dat het definitieve ontwerp voor zijn nieuwe museum mee te kijk zou staan tussen de maquettes van o.m. Norman Foster, Rem Koolhaas, Aldo Rossi, Jean Nouvel en Robert Venturi. De timing liet dit evenwel niet toe, want pas in juni beslist de jury over het definitieve ontwerp. Maar ook zonder een eigen Antwerpse inbreng blijft Musea voor een nieuw millennium voor Antwerpen een mooie oefening in architecturale souplesse. In een stad waar de gemeenteraadsleden slechts met grote moeite kunnen kiezen tussen een functioneel Rubenspaviljoen van architect Stéphane Beel en een breed bemeten horeca-terras is alle inspiratie welkom.

De tentoonstelling in het Antwerpse Hessenhuis is eigenlijk een initiatief van het Arts Centre in Basel. Dat raakte geïntrigeerd door de trend naar steeds nieuwe musea. Het wilde die nieuwe ruimten exploreren, in de hoop er enige aanwijzing uit af te lezen hoe het ‘museum van de toekomst’ er zal uitzien. Er zijn schetsen, ontwerpen, maquettes en foto’s samengebracht van 25 musea of projecten uit het voorbije decennium. Geen van de grote namen ontbreekt. Ieder museum illustreert op een verbluffende wijze de positie die de architect heeft ingenomen in het museumdebat. In de – onmisbare – catalogus geven verschillende auteurs ieder op eigen wijze commentaar bij een museumproject.

De tentoonstelling zal na zijn Antwerpse start tot 2003 rondreizen in Europa, Amerika en Japan. Ze is dus geconcipieerd als een reizende tentoonstelling en moet altijd een beetje pakkensklaar zijn. Liever handige kadertjes dus dan ingewikkelde objecten en artefacten.

Maar de tentoonstellingscommissarissen maakten nog een tweede rigide keuze: de expositie kent een haast klinisch verloop. De projecten worden getoond in een aseptische, ontmenselijkte vorm zonder enige sociale context. De foto’s, maquettes en schetsen zijn extreem geësthetiseerd. Ze missen het vibrerend effect van hun stedelijke omgeving. Het zijn conceptuele statements. Mooi en fascinerend om te zien, maar geen getuigenissen van de aangename, provocerende en inspirerende, warme drukte die er toch hoort te heersen in het huis ‘waar de muzen wonen’.

Bovendien is ook het Hessenhuis zelf niet echt een begenadigde expositieruimte. Desondanks wist de tentoonstellingsbouwer voor de drie verdiepingen een mooi traject te ontwerpen. Ieder museumproject kreeg een eigen spatieuze ruimte voor reflectie. Er zijn echter geen tekstpancartes, nauwelijks opschriften, geen bewegwijzering. Het wordt dus geleidelijk een – weliswaar stichtende – kwelling om, staande voor ieder van de 25 maquettes, in de catalogus de bijzonder gepondereerde commentaren op te zoeken van architectuurcritici over het Neues Museum in Berlijn, het Kunsthaus in Bregenz of de Carré d’Art in Nîmes.

Een tentoonstelling bezoeken, vergt nu eenmaal concentratie en doorzettingsvermogen, zo lijken de organisatoren te willen zeggen. Hoewel veel van de getoonde musea eerder uitnodigen om gedachteloos te flaneren door de sierlijke corridors van de heersende smaak.

‘Musea voor een nieuw millennium’. Concepten, projecten, gebouwen. Hessenhuis, Falconrui 53, Antwerpen. Tot 30 april, van 10 tot 17 uur. Maandag gesloten. Toegang: 100 fr.

‘De toekomst van het Verleden’. Reflecties over geschiedenis, stedelijkheid en musea. Teksten Nederlands/Engels. Samenstelling: Mandy Nauwelaerts. 372 blz., 750 fr.

Bob De Groof

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content