In 1956 slikten de vrouwen voor het eerst de pil. Het kleinood zou de samenleving ingrijpend veranderen.

In het oude Egypte vulden de vrouwen hun vagina op met krokodillenmest. In het China van de mandarijnen moesten ze zestien kikkers gebakken in kwikzilver opeten. En over Casanova werd verteld dat hij een halve citroen hoog in de vagina van zijn minnaressen aanbracht. De mens heeft altijd al gezocht naar middelen om seksualiteit en voortplanting van elkaar los te koppelen. Willen vrijen zonder dat het tot een zwangerschap komt, is dus zeker geen recent fenomeen.

Het idee om de eisprong bij de vrouw te verhinderen door haar zwangerschapshormonen toe te dienen – het principe achter de pil – komt van de Oostenrijkse fysioloog Ludwig Haberlandt. Die bewees in 1919 dat het mogelijk was om met progesteron (een vrouwelijk geslachtshormoon) tijdelijke onvruchtbaarheid bij konijnen te veroorzaken. Onderzoekers overal ter wereld stortten zich vervolgens op het raadsel van de vrouwelijke hormoonhuishouding. Maar de Amerikaanse feministe Margaret Sanger, die de eerste birth control clinic in Amerika had opgericht, vond dat het allemaal niet snel genoeg ging. In 1950 schonk zij haar hele bezit aan de bioloog Gregory Pincus met het dringende verzoek “het ideale anticonceptiemiddel” te ontwikkelen. Dat zou “onschadelijk, betrouwbaar, simpel, praktisch, universeel toepasbaar en esthetisch bevredigend” moeten zijn voor zowel man als vrouw. Niet veel later zou Pincus de vader van de pil worden.

In 1939 was onderzoeker Russell Marker erin geslaagd uit de wortels van een Mexicaanse plant progesteron te bereiden. Het hormoon waarmee de komst van kleine konijnen al kon worden verhinderd, werd nu in grote hoeveelheden beschikbaar. In 1951 wist men deze stof – die alleen injecteerbaar was – om te vormen tot norethynodrel, een stof die ook een anticonceptieve werking bij dieren bleek te hebben. Vijf jaar later bewees Pincus dat de stof dezelfde ovulatieremmende werking had bij vrouwen. Bovendien kon ze gewoon via de mond worden ingenomen, een doktersbezoek was dus niet langer nodig. In 1956 slikten de eerste vrouwen zijn “antibabypil”. Veel vrouwen klaagden echter over doorbraakbloedingen. Om deze te voorkomen, werd aan de pil oestrogeen – een ander vrouwelijk geslachtshormoon – toegevoegd: de zogenaamde “combinatiepil” was geboren.

Om zijn pil te testen, trok Pincus naar Puerto Rico, een eiland dat economisch en politiek afhankelijk was van de Verenigde Staten en waar de vrouwen, die in die tijd soms wel vijftien kinderen kregen, bereid waren mee te werken aan het experiment. Veel proefpersonen klaagden over duizeligheid, hoofdpijn en misselijkheid. De eerste pillen bevatten bijna net zoveel hormonen als er tegenwoordig in één hele strip zitten.

Sommige vrouwen bleken toch zwanger te worden. Toen Pincus hen om uitleg vroeg, zou een van deze vrouwen hebben geantwoord dat ze nog wel zò trouw haar man elke avond een pil had gegeven. Een andere zou hebben verklaard dat ze nooit was vergeten om de pil te nemen, die enkele keren dat haar man van zijn zeereizen thuiskwam…

SOMMIGEN LEVEN ALS KONIJNEN

In Amerika was men al wel gewoon om progestagenen voor te schrijven bij menstruatieklachten. Maar het duurde tot 1960 alvorens het hormoonpreparaat er als anticonceptiemiddel werd toegelaten. En in België moest men wachten tot in het begin van de jaren zeventig om legaal voorbehoedmiddelen te kunnen voorschrijven, kopen en gebruiken.

Uit alle onderzoeken die sindsdien bij ons zijn uitgevoerd, valt een stijgend gebruik van orale anticonceptiva af te leiden, terwijl de coïtusgebonden anticonceptie (condoom, coïtus interruptus en periodieke onthouding) sterk is gedaald. De kleine maar krachtige pil ontketende niet alleen op medisch maar ook op sociaal gebied een ware revolutie.

Om een idee te krijgen van de tijdsgeest waarin de pil werd geïntroduceerd, biedt het in ’71 verschenen boek “Anticonceptie” van de Gentse professor verloskunde M. Thiery boeiende lectuur. Daarin staat onder andere een bijdrage van professor G. Buyse, hoogleraar in de seksuele psychologie aan de KU Leuven, over de aanvaardbaarheid van anticonceptie.

Buyse stelt eerst vast dat de arts tot voor de introductie van de ovulatieremmers zich niet met het seksuele leven van zijn patiënten inliet. Toch kon over het seksuele leven van echtparen met grote waarschijnlijkheid het volgende worden gezegd: “Een klein deel heeft geen problemen inzake de gevolgen van de cohabitatie, omdat het echtpaar steriel is of omdat het zich niet bekommert om de eventuele gevolgen van de geslachtsbetrekking.” Ter verduidelijking van dat laatste wordt er tussen haakjes aan toegevoegd: “leven als konijnen”.

Een ander klein deel “van uiteraard ontwikkelde mensen” paste volgens Buyse wel een techniek van geboortebeperking toe, bijvoorbeeld periodieke onthouding. De meeste echtparen waren evenwel “onwetend, onmachtig en slordig in het toepassen van geboorteregeling”.

Coïtus interruptus kwam als methode op de eerste plaats en werd op grote afstand gevolgd door “het onregelmatig gebruik van condomen, irrigaties en slecht toegepaste of weinig effectieve spermacide middelen”. Gevolg: “De uiteraard niet zeldzame ‘ongevallen’ werden met meer of minder innerlijke verdeeldheid aanvaard (geboorte) of niet aanvaard (abortus).”

Volgens Buyse betekende de pil dan ook een mijlpaal in de seksuele ontvoogding van de westerse mens. Voornaamste gevolg van de introductie van ovulatieremmers was volgens hem dat de geneeskunde nu de seksuele problematiek van haar patiënten niet meer uit de weg kon gaan – wat niet betekende dat zij dit niet meer heeft geprobeerd. Buyse citeert een uit ’62 daterende uitspraak van de Franse Orde van Geneesheren: “Le médecin n’a aucun rôle à jouer, ni aucune responsabilité à assumer dans l’ application des moyens anticonceptionnels, dans les conseils au public et les démonstrations relatives à l’emploi de ces moyens.”

De artsen die zich wel inlieten met de problematiek en anticonceptiemiddelen voorschreven, moesten echter vaststellen dat “in een ergerlijk groot aantal gevallen het echtpaar de geadviseerde methode na korte of lange tijd liet vallen en vervolgens opnieuw onmethodisch en (…) zeer onverantwoord te werk ging”.

Dat mechanische methoden als condoom en pessarium als hinderlijk werden ervaren en dus achterwege werden gelaten, kon Buyse nog volgen. Maar dat men ook stopte met het innemen van de pil was een verrassing. “Dit middel is immers zo eenvoudig toe te passen, vereist geen technisch ingrijpen op een poëtisch moment en schept misschien een ‘bewuste’, maar toch geen ‘voelbare’ barrière tussen de partners.”

Bezwaren tegen anticonceptie hadden dus niet zozeer met de methode te maken als wel met de persoon. Sommige vrouwen bleken niet graag anticonceptiva te gebruiken omdat daardoor – raar maar waar – de mogelijkheid van bevruchting werd verhinderd: “Hetgeen aan de beleving van de coïtus iets van zijn psychische diepgang ontneemt.” Bovendien zijn er “vrouwen die aan het krijgen van kinderen verslaafd zijn”.

Ander bezwaar had te maken met het doorbreken van de “natuurlijke gang van zaken”. Buyse verwijst naar de ook in katholieke kringen omstreden encycliek Humanae vitae (verschenen in juli ’68), waarin paus Paulus VI voorbehoedmiddelen tegennatuurlijk noemde. Tenslotte was het de vrouw die anticonceptiva moest nemen om seksualiteit mogelijk te maken zonder lichamelijke vruchtbaarheid, “zij die van beide partners meestal degene is die het meest op de vruchtbaarheid en het minst op de seksualiteit is gesteld”.

COMPETITIE IN DE SLAAPKAMER

In het in ’68 verschenen “The Pill” wees de Amerikaanse Dr. Robert W. Kistner er echter op dat de pil ook tot een toegenomen sex drive bij vrouwen kon leiden. Hij citeerde een patiënte die haar gynaecoloog had verteld: “Zoiets heb ik nooit eerder meegemaakt. Het is net alsof ik nog nooit de liefde bedreven heb. Nu ik ervan kan genieten, wil ik het elke nacht.” Andere vrouwen meldden dan weer dat ze door de pil juist alle appetijt kwijt waren geraakt. Meer of minder libido leek volgens de deskundigen in ieder geval veeleer met psychologische dan met fysiologische aspecten te maken te hebben. In die beginjaren deden de wildste geruchten de ronde over de pil. Het spreekt voor zich dat vrouwen bang waren voor de mogelijke gevolgen. Maar dat de pil heeft bijgedragen tot een betere kwaliteit van “de lichamelijke vereniging” bij koppels die mechanische middelen niet prettig vonden, lijdt geen twijfel.

Aanvankelijk werd ervan uitgegaan dat mannen heel positief zouden staan tegenover de pil. “Nu mijn vrouw aan de pil is, kan er elk moment gevreeën worden”, zei een enthousiaste echtgenoot. “Geen schema’s, geen berekeningen. Spontane seks is schitterend. We zijn gewoon verliefd.”

Maar naarmate de pil op grotere schaal werd gebruikt, kwamen er steeds vaker huwelijksproblemen omdat de man er moeite mee had. Vrouwen die niet langer voor zwangerschap bevreesd hoefden te zijn, lieten blijken dat ze nu meer van seks genoten en er ook vaker van wilden genieten. Dat werd door hun partners soms als agressief ervaren. Schrijft Kistner in ’68: “Ook al kan dit (een ondernemende vrouw, jb) voor sommige echtgenoten – op zijn minst tijdelijk – idyllisch lijken, voor anderen kan het leiden tot frustratie, zorg, angst en soms impotentie.” Vrouwen vertelden ook zelf aan de arts dat hun man impotent was geworden sinds ze de pil namen.

En de Amerikaanse psycholoog Joseph Garai wees er – toen al – op dat men in bed steeds meer belang ging hechten aan de seksuele prestatie: “Competitie heeft zich van de zakenwereld verspreid naar de slaapkamer – waar het niet hoort.”

Huwelijksproblemen konden ook voortvloeien uit het feit dat vrouwen het kinderen krijgen nu konden uitstellen en eerst aan hun carrière wilden werken, wat hun partners soms betreurden of egoïstisch noemden. Kistner was echter van oordeel dat “wanneer een vrouw wil blijven werken en genieten van het geld, de vrijheid en het zelfvertrouwen die daaruit voortvloeien, ze daar nu de mogelijkheid toe heeft en dat haar echtgenoot daar niet veel kan aan veranderen. Dat dit kan leiden tot veranderende rolpatronen en tot stress is duidelijk.” Hij besluit: “De pil vormt enkel een probleem voor een minderheid van mannen en zelfs dan worden enkel problemen aan de oppervlakte gebracht die reeds latent aanwezig waren in het huwelijk.”

Feit is dat het kleine pilletje de verhouding tussen mannen en vrouwen drastisch heeft veranderd.

Aanvankelijk waren het vooral vrouwen met een zogenaamd “voltooid gezin” die de pil slikten. Of de pil ook aan jongeren mocht worden verstrekt, was een lastig dilemma voor huisartsen waaraan in de vakliteratuur ernstige beschouwingen werden gewijd. De vrees bestond namelijk dat de pil onvruchtbaarheid, maar ook losbandigheid zou veroorzaken. “Alleen die laatste angst bleek algauw gegrond”, schrijft Eveline Brandt in “De Pil”. “Nu seks was losgekoppeld van voortplanting, was de tijd gekomen om naar hartelust te experimenteren. De pil gaf een enorme impuls aan de seksuele revolutie, die zich in verschillende Europese landen al schoorvoetend aan het voltrekken was.” Eind jaren zestig lanceerde de Duitse studentenbeweging de leuze: “Wie twee keer met dezelfde vrijt, leeft nog in de oude tijd.”

In feministische kringen groeide alras de kritiek: de vrouw zou niet zozeer seksueel bevrijd als wel continu beschikbaar zijn gemaakt door de pil. Vrouwen konden niet meer “nee” zeggen, zaten gekneld in een nieuw keurslijf, namelijk dat van hormonen en de daaraan gekoppelde bijwerkingen. Bovendien kwam alle verantwoordelijkheid op haar schouders terecht en stond zijn genot voorop. Kortom, de pil werd gezien als een “patriarchaal onderdrukkingsinstrument”.

Zoals uit het onlangs verschenen “De hele vrouw” blijkt, denkt Germaine Greer er eind deze eeuw nog net zo over: “Haar (de vrouw) wordt te verstaan gegeven dat contraceptie haar plicht is, en dat de beschikbare methoden gemakkelijk toepasbaar en volledig betrouwbaar zijn. Als de vrouw volledige controle had over haar seksuele activiteit, zou ze er bij haar mannelijke partner op aandringen om zijn buitensporige vruchtbaarheid in te tomen, in de plaats van de verantwoordelijkheid voor het indammen van zijn bevruchtingsdrift op haar af te schuiven.”

DE PIL IS EEN STATUSSYMBOOL

In 1989 werd door de International Health Foundation (IHF) een onderzoek verricht naar anticonceptie in België. Daaruit bleek dat ongeveer twee derde van de vrouwen die anticonceptiva gebruikten, voor de pil hadden gekozen. Op de tweede plaats stond het spiraaltje. In vergelijking met andere Europese landen bleek België een hoog pilgebruik te hebben.

Toch verklaarde 15 procent van de pilgebruiksters te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het product, zij het dat aan spiraaltje en condoom heel wat meer werd getwijfeld. Slechts 11 procent beschouwde de pil als volledig veilig voor de gezondheid en 58 procent als tamelijk veilig. Hoofdpijn, gespannen borsten, nervositeit, het risico op kanker, depressieve gevoelens en cardiovasculaire klachten werden geassocieerd met pilgebruik. 76 procent beschouwde de pil als niet storend voor het seksleven.

Onderzoekers trokken hieruit de conclusie dat vrouwen die de hoogste waarde hechten aan betrouwbaarheid en het niet-storend karakter van anticonceptiva het meest de pil kiezen. Vrouwen die gezondheid het hoogste goed vinden, zouden minder vaak voor de pil kiezen.

Aangezien steeds meer meisjes op jonge leeftijd hun eerste seksuele ervaring opdoen, steeg het pilgebruik de voorbije decennia vooral bij deze groep. Jongeren blijken de pil echter ook als een statussymbool te zien: zoals een rijbewijs betekent dat je een auto kan besturen, is de pil het bewijs dat je met iemand naar bed kan gaan. De Nederlandse onderzoekster Jany Rademakers noemde de pil dan ook een “vrijbewijs”. Bovendien blijkt de pil uitkomst te bieden in geval van condoom-schroom; als het meisje de pil slikt, kunnen moeilijke gesprekken over veilig vrijen omzeild worden, evenals het onwennige gebruik daarvan in bed.

Overigens blijken niet alleen jongeren met schroom te kampen. In een onderzoek van ’93 verklaarde bijna de helft van de Vlaamse huisartsen soms bij zichzelf schroom te ervaren wanneer er over anticonceptie wordt gepraat. Een vijfde van de Vlaamse huisartsen (20 procent) zei anticonceptiva te weigeren aan vrouwen onder vijftien à zestien jaar – ook al had onderzoek inmiddels aangetoond dat één op drie meisjes van zestien, coïtale ervaring had.

In Nederland is het aantal meisjes van vijftien tot negentien jaar dat de pil slikt tussen 1980 en 1990 verdubbeld. “Bijna de helft van hen neemt momenteel avond aan avond zo’n tabletje”, schrijft Eveline Brandt. In ’90 nam elf procent van de vijftienjarige en 42 procent van de zeventienjarige meisjes de pil.

Nu is in Nederland het pilgebruik onder de jongste seksueel actieve vrouwen het hoogste ter wereld, maar tienerzwangerschappen en abortus bij vrouwen die jonger zijn dan twintig jaar komen mede daardoor nergens zo weinig voor als daar. Het Nederlandse abortuscijfer is sowieso het laagste ter wereld. Dat België op de tweede plaats staat, is eveneens te verklaren door een degelijk gebruik van anticonceptiva. In de Verenigde Staten, dat van alle westerse landen het hoogste aantal tienerzwangerschappen kent, gebruikt nog geen 20 procent van de vruchtbare vrouwen de pil.

In de korte geschiedenis van de pil is ook gebleken dat telkens wanneer er “pilpaniek” ontstond na berichten over mogelijke bijwerkingen of medische risico’s, zich een – soms spectaculaire – stijging van het aantal abortussen voordeed. Zo werd in ’95 in Engeland een onderzoek bekend waaruit geconcludeerd kon worden dat de moderne, lichte anticonceptiepillen een iets groter risico op trombose inhielden dan de oudere pillen. Gevolg: het pilgebruik daalde aanzienlijk en dat leidde niet tot meer baby’s maar wel tot 10 procent meer abortussen.

Het was de vurige wens van de Amerikaanse pleitbezorgster van de anticonceptiepil, Margaret Sanger, dat ze vooral ten goede zou komen aan “onderontwikkelde mensen in armoedige achterbuurten en in de derde wereld”. In de praktijk wordt ze vooral gebruikt door beter opgeleide vrouwen in de westerse wereld. Tot vandaag is de pil nauwelijks doorgedrongen in de ontwikkelingslanden.

Nochtans zijn er volgens het Wereldbevolkingsrapport van ’97 op een totaal van 175 miljoen zwangerschappen per jaar 75 miljoen ongewenst. Daarvan eindigen er 45 miljoen in een abortus en 30 miljoen in een geboorte.

Volgende week: Eddy Merckx.

Eveline Brandt e.a., “De Pil”, Prometheus Amsterdam, 1996.

M.Thiery, G.Buyse, A.A.Haspels, “Anticonceptie”, Stafleu’s Wetenschappelijke uitgeversmaatschappij Leiden, 1971.

Robert W. Kistner, “The Pill”, A Seymour Lawrence Book, New York, 1968.

A. Ph. Visser, A. Geeraert en P. Lehert, “Seksualiteit en relatievorming – Anticonceptie in België”, uitg. Acco Leuven, 1991.

Johanna Blommaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content