België moet internationaal weer meetellen, ook in Centraal-Afrika. Minister Michel vond dat zijn aanwezigheid daar op zich al een verdienste was.

Louis Michel geeft les in diplomatie. De vice-premier (PRL) en minister van Buitenlandse Zaken vindt, niet ontevreden over zichzelf, dat hij vorige week tijdens zijn rondreis langs Congo, Angola, Zimbabwe en Oeganda geen harde waarheden uit de weg is gegaan, al betrok het gezicht van zijn gesprekspartners daarbij al wel eens. Dat gaat zo. Eerst klopt hij met een delegatie van diplomaten en kabinetsleden bij zo’n Afrikaans staatshoofd aan, dat zelf al een rist medewerkers om zich heen heeft zitten. Dan breekt na enig palaveren ‘het moment van de waarheid’ aan, wanneer er dingen ter tafel moeten komen die men niet zo graag uitspreekt waar anderen bij zijn. In de tête à tête die daarop volgt, zegt Michel, ‘wordt alles gezegd en verweten wat moet worden gezegd en verweten. Er mag geen ruimte bestaan voor misverstanden’.

Dan is het zaak om netjes en beleefd te blijven, maar ook sluw te zijn en zo nodig een beetje de domoor uit te hangen. Zo komt Louis Michel dus tegenover de Oegandese president Yoweri Museveni te staan, een slimme, uitstekend geïnformeerde man die vele, zoniet alle touwtjes van het Centraal-Afrikaanse kluwen in handen houdt. Museveni’s troepen bezetten een stuk van buurland Congo en ondersteunen er ook twee rebellenbewegingen. Michel zegt dan: ‘Als uw troepen daar zijn omdat u de grensstreek wilt beveiligen, leg mij dan eens uit wat uw zorgen over de veiligheid van uw land zijn.’ Blijkt dat die troepen er massa’s Congolese rijkdommen illegaal wegslepen. Dan zegt Michel: ‘Ik hoor in Congo dat men zich eraan stoort dat uw soldaten zich verrijken met Congolese grondstoffen. Hoe zit het daarmee?’

Heel anders ging het er enkele dagen eerder toe toen Michel in de fraaie residentie van de Belgische ambassadeur in Kinshasa, met uitzicht op de Congostroom, aan de dis ging met een rist vertegenwoordigers van de niet-gewapende oppositie, die fel te klagen heeft over Congo’s president ‘Mzee’ Laurent-Désiré Kabila. De minister hield de opposanten voor dat ook hij twaalf jaar oppositie achter de rug heeft, dat het er niet op aankomt om nu meteen al het onderste uit de kan te willen, dat het zaak was om volharding te combineren met geduld. En om Kabila ten minste te dulden voor de tijd die nodig is voor een overgang naar de democratie.

Michel had er bijgevolg niet veel begrip voor dat een belangrijk deel van die oppositie de politiek van ‘de lege stoel’ had gekozen toen de kerken begin deze maand in Kinshasa een Consultation Nationale organiseerden, een soort Staten-Generaal van politiek Congo. Voor Michel was dat de eerste steen die de volgende domino’s kan doen vallen. ‘Grijp elke kans die zich aandient’, stelde de minister aan de verzamelde oppositie, ‘dat is politiek bedrijven’.

EEN LAND IN OORLOG

Ten minste een van de aanwezigen aan de dis in de residentie was van die Consultation niet erg onder de indruk: Jean-Baptiste Sondji, een gecultiveerde dokter met een erg links klinkend discours, die nog Kabila’s eerste minister van Volksgezondheid was, nadat de vorige dictator Mobutu Sese Seko in 1997 van de macht was verdreven. ‘Kerken willen de kerk altijd in het midden houden’, luidt zijn conclusie. Hij vindt ook dat er te lichtvaardig over de democratie wordt gedacht. ‘De democratie, dat is méér dan alleen verkiezingen houden. Mobutu organiseerde verkiezingen, maar was hij daarom een democraat? Nee toch?’

Congo is vooral een land in oorlog, en dat bezwaart politiek Kinshasa in hoge mate. In het oosten en het noorden van het land houden drie rebellenbewegingen, met daartussen wat loslopende milities, sinds 1998, met de zeer actieve steun van Oeganda, Rwanda en (in beperkte mate) Burundi, samen bijna de helft van het grondgebied bezet. Alleen een militaire interventie van Angola, Zimbabwe en (in een eerste fase) Namibië kon het regime van Kabila toen overeind houden. Maar als Mobutu één verdienste kan worden aangerekend, dan dat hij zijn etnisch zeer gediversifieerde land heeft omgesmeed tot een min of meer coherente natie. Het herstel van de nationale soevereiniteit blijft dus ieders prioriteit.

Kabila beseft als geen ander dat dit hem enig respijt kan geven. In het straatbeeld van Kinshasa ontbreekt het, tussen de billboards van bier en frisdranken en shampoo, niet aan ronkende slogans die de president voorstellen als de garant van de vrede, wat hem ook het recht moet geven om opofferingen van zijn volk te vragen. La paix se gagne, beweert de meest voorkomende affiche, de vrede moet verdiend worden. En aan offers geen gebrek. Velen lijken het erover eens dat de Congolese bevolking, voor zover dat meetbaar is, er nooit slechter aan toe is geweest dan nu. Ja, de veiligheid is verhoogd, hier en daar werd al iets opgeknapt, afpersing door het leger komt, in de grote steden toch, nauwelijks nog voor, maar het aantal mensen dat het met één maaltijd per dag moet stellen, neemt snel toe.

Het resultaat is dat Kabila er dus enig belang bij kan hebben dat de oorlog en de bezetting blijven voortduren, omdat dit de eis tot democratisering van het regime naar de achtergrond drukt. Ondertussen kan hij proberen om tijd te winnen, om voldongen feiten te creëren, om het democratiseringsproces te controleren en naar zijn eigen wensen te modelleren. De Consultation Nationale, hoezeer hij daarop ook werd bekritiseerd, kwam hem dan ook niet slecht uit. Ze wekte een schijn van openheid en debat, maar benadrukte in haar conclusies wel de prioriteit van het herstel van de nationale soevereiniteit, en dat is dus ook Kabila’s eerste agendapunt.

IETS VERLIEZEN, VEEL WINNEN

In die sfeer van nationale eenheid denkt de president eraan om op min of meer korte termijn verkiezingen uit te schrijven voor een grondwetgevend overgangsparlement. Het bezette landsdeel zou daarin via gecoöpteerde vertegenwoordigers een stem krijgen. Zolang andere politieke formaties gezien de noodtoestand amper ruimte krijgen om activiteiten te ontplooien, en verder elkaar wederzijds verdenken van opportunisme en postjesjagerij, zit Kabila gebeiteld.

Dat samenspel van factoren stelt het vredesakkoord van Lusaka onder zware druk. Dit vorige zomer tussen alle belligerente partijen gesloten, ambitieuze akkoord legt een wapenbestand op, de terugtrekking van alle vreemde troepen uit het land, de stabilisering van de grenzen en het opstarten van een ‘intercongolese dialoog’. Dat laatste moet alle krachten in het land een plaats in het politieke landschap geven: het regime, de rebellen, de niet-gewapende oppositie en de ‘civiele maatschappij’. Om die dialoog op gang te brengen, is een ‘facilitator’ aangesteld, Ketumile Masire, gewezen president van Botswana.

Maar van de uitvoering van het akkoord is nog niet veel in huis gekomen. De wapens zwijgen nog niet, en inmiddels organiseert Kabila de democratisering wel op zijn eigen manier. Hoezeer minister Michel ook benadrukt dat de essentie van het akkoord overeind moet blijven, omdat het vooralsnog het enige instrument is dat de oorlogslogica tot een vredeslogica kan ombuigen, het is vooral de twijfel die toeneemt, wat ook bij Kabila’s bondgenoten Angola en Zimbabwe te horen valt.

Van de weeromstuit wil Oeganda’s minister van Buitenlandse Zaken Erya Kategaya een positief geluid laten horen. ‘Omtrent onze interventie in Congo zijn wij van idee veranderd. En al zullen wij aan invloed verliezen door onze troepen terug te trekken, soms kan je veel winnen door een beetje te verliezen.’ In Oeganda, waar de machthebbers dromen van een rol als Afrikaans Zwitserland, denkt men nu eenmaal al verder, aan een toekomstig, gedecentraliseerd Congo – waarin voor Kabila uiteraard geen plaats meer zal zijn – waarin het zijn economische belangen op een andere manier zal kunnen behartigen dan door een brute militaire bezetting.

De machtsdeling die ‘Lusaka’ aan Kabila oplegt, zint het regime in Kinshasa niet erg. ‘Masire kent niet eens Frans,’ schampert Yerodia Abdoulaye Ndombasi, Congo’s minister van Buitenlandse Zaken, ‘wat kan hij hier komen doen?’ Ook minister van Mensenrechten She Okitundu is niet geweldig onder de indruk: ‘de intercongolese dialoog moet volgens het akkoord worden gehouden vóór de terugtrekking van de bezettingstroepen; dat is toch niet ernstig?’ Zelfs een oppositiefiguur als Sondji vindt dat Kabila zich met ‘Lusaka’ heeft laten rollen, met name door de kapitalistische grootmachten die zich volgens hem achter de Rwandese en Oegandese agressie verschuilen en die er alleen op uit zijn om de controle te verwerven over Congo’s immense natuurlijke rijkdommen.

WREEDHEDEN IN BEZET GEBIED

Vooral Rwanda en zijn ‘boys’ (Yerodia gebruikt graag deze koloniale term om de rebellen te omschrijven) moeten het ontgelden. De internationale gemeenschap, zo luidt het unisono, geeft Rwanda te veel krediet omdat ze nog altijd met een slecht geweten zit over de genocide die zich daar in 1994 heeft afgespeeld. Okitundu: ‘Rwanda instrumentaliseert de genocide om de bezetting te verantwoorden. Als hier Amerikaanse delegaties passeren, komen ze alleen vragen of daar geen nieuwe genocide zal komen. Maar inmiddels neemt niemand onze klachten ernstig over de oorlogsmisdaden die de bezettingstroepen in ons land bedrijven.’

Okitundu is de eerste om toe te geven dat niet alles perfect is in Congo; zijn functie is er om dat te bewijzen. Hij ziet zichzelf als een soort ombudsman, de laatste instantie waar iedereen terechtkan wanneer alle rechtsmiddelen zijn uitgeput. ‘Congo heeft geen cultuur van mensenrechten’, zegt Okitundu. ‘We moeten onze rechtsregels nog aanpassen aan de internationale, want die gaan vóór op onze nationale wetgeving. Ik ben nu bijvoorbeeld bezig om de militaire rechtspraak aan te passen, meer bepaald om daarin een mogelijkheid tot beroep te creëren, want die is er nu niet. Ons juridisch systeem moet ook meer materiële middelen krijgen. Een beklaagde moet nu nog het papier meebrengen waarop de rechter zijn vonnis uitschrijft, want papier heeft die niet. Rechters zijn ook al twee jaar niet meer betaald, ze hebben niets dan praktische zorgen. Op hun werk geraken, is voor hen al een probleem, laat staan dat ze zich zouden kunnen bijscholen. Daarin zou België een rol kunnen spelen.’

Want van België wordt veel verwacht. Heette het kort na Kabila’s machtsovername nog dat België een lovenswaardige houding aannam toen het in 1991 zijn relatie met het Zaïre van Mobutu op een laag pitje zette wegens de lamentabele mensenrechtensituatie in dat land, nu heet het dat België veel te lang afwezig is gebleven. Wou het regime eerst alleen een ‘zakelijk’ contact met Brussel en geen gezeur meer over historisch-affectieve banden, dan wordt nu opnieuw met tremolo’s in de stem over de gezamenlijke geschiedenis gesproken. Toch in de mate dat België zich maar krachtdadig uitspreekt tegen de schending van Congo’s soevereiniteit en begrip opbrengt voor de moeilijke democratisering en zolang minister Michel maar gewaagt van de noodzaak om een ‘gestructureerde’ samenwerking met Congo te hervatten – wat dat verder ook moge betekenen.

Alvast voor Kabila is het bezoek van Michel dus een succes geworden. Elke vriend die hij kan krijgen, is welkom. Dat maakte de Centraal-Afrikaanse tournee van de minister ook tot een moeilijke evenwichtsoefening: harde waarheden vertellen zonder zich meteen bij wie dan ook onmogelijk te maken. Want al zei Michel herhaaldelijk dat hij alleen maar kwam om te luisteren en dat ‘er zijn’ al de eerste verdienste van zijn bezoek was, zijn ambities strekken verder.

POST VOOR MUSEVENI

Michel had zich daarvoor qua binnenlandse politiek goed ingedekt. Aan de ene kant viel het op dat hij in zijn gevolg wel vertegenwoordigers van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Defensie (plus een paar lui van de Staatsveiligheid) mee had, maar dat het kabinet van staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking Eddy Boutmans (Agalev) schitterde door afwezigheid. De reden? Michel had Boutmans pas erg laat uitgenodigd tot deelname aan deze périple, en de staatssecretaris, die tenslotte ook een eigen agenda heeft, had geen zin om zich als een voetveeg te laten behandelen. Michel zal om die afwezigheid niet getreurd hebben; hij acht zich immers de eerste politieke verantwoordelijke voor de zaak, ook qua coöperatie.

Aan de andere kant verzekerde de minister zich al meteen van enige goodwill in het parlement door in de Airbus waarmee hij zijn reis ondernam, ook enkele stoelen (in business class) vrij te maken voor kamerleden en senatoren van alle democratische partijen. Alleen de CVP had de uitnodiging afgeslagen, omdat ze Michels onderneming als improvisatie beschouwt. De meegereisde parlementsleden konden zich al meteen best vinden in de basisprincipes van Michels initiatief. Dat ze daarbij te verstaan gaven wel nauwlettend te zullen toezien op de verdere uitwerking van dat beleid, is wel het minste wat van verkozenen des volks mag worden verwacht.

Hoe ver de ambities van Louis Michel in Centraal-Afrika dan wel strekken, valt niettemin moeilijk precies te achterhalen. België ‘een rol’ laten spelen, inderdaad, maar hoe en waartoe? Als het erom gaat de internationale gemeenschap te mobiliseren tegen de oorlog in de regio van Grote Meren, dan is daar op korte termijn nog niet veel van te merken. Op de komende Europese top in Lissabon staat het onderwerp in alle geval niet geagendeerd.

Een deel van ’s ministers doen en laten bleef niettemin gehuld in geheimhouding – wat in zekere mate best voor de hand kan liggen. President Museveni toonde zich na zijn gesprek met Michel vorige vrijdag in Kampala eerst zelfs niet geneigd tot enige commentaar, gezien het ‘confidentiële’ karakter van dat onderhoud. Even proberen toch. Had Michel dan een boodschap bij van de Congolese president Kabila aan diens Oegandese collega Museveni, zoals uit indiscreties kon blijken? En zo ja, wat stond daarin? De Oegandese president antwoordde alleen dat het akkoord van Lusaka voor zulke boodschappen al genoeg kanalen en bemiddelaars had gecreëerd. Maar zijn minister Kategaya bevestigde tegenover Knack niettemin dat Michel in Kampala wel degelijk zo’n boodschap op zak had.

Maar hoe dan ook is het werk van Belgiës minister van Buitenlandse Zaken nog niet af. Dat zal pas volgende maand het geval zijn, wanneer hij Rwanda en Burundi gaat bezoeken. Met Rwanda is de oorlog begonnen, daar zal hij ook moeten eindigen.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content