De Nederlandse journaliste Simonne Korkus ondernam een reis langs de grens van Israël met de Palestijnse gebieden, en schreef daarover het boek De belofte en het land – Een reis langs de Israëlische muur. In het Palestijnse dorp Jid ging ze op de thee bij de oude Mohammed. Hij werkte voor de Britten en de Jordaniërs, maar heimwee voerde hem terug naar Jid, dat ondertussen door Israël was bezet. Een voorpublicatie.

Waarvan droomt hij als hij aan het woord vrijheid denkt? Hij zwijgt en zucht, jaagt de vliegen weg die hardnekkig om zijn hoofd zoemen en antwoordt uiteindelijk: ‘Ik wil de vraag omdraaien. Om te begrijpen wat ik droom, moet je eerst weten hoe ik leef, wat mijn werkelijkheid is. Jij kunt je niet voorstellen wat bezetting is. Jij weet niet wat het betekent om onvrij te zijn. Bezetting uit zich niet alleen in groteske acties, militaire invasies, arrestaties, zoals je op televisie ziet. De frustratie dat ik soms niet bij mijn land kan komen om mijn olijfbomen te inspecteren omdat soldaten de weg versperren of omdat Joodse kolonisten op mij schieten, dat is bezetting. Net als het lange wachten in een rij bij een controlepost en vervolgens te worden gefouilleerd door soldaten en het doorzoeken van mijn tassen, terwijl Joodse mannen zo kunnen doorlopen. Bezetting is gebrek aan respect. En ook onmacht. We leven hier in een grote gevangenis. Niemand weet hoelang de straf is die we uitzitten, want de bewaker heeft de sleutel weggegooid. En dat duurt nu al zolang ik leef.’

Mohammeds ogen zijn vochtig. Het verdriet van een man die na het Britse mandaat en de Jordaanse bezetting onder de Israëliërs aan zijn lot is overgeleverd. ‘Ik vraag je: waar is de rest van de wereld in dit verhaal? Waar zijn de Europeanen? Toen jullie door de Duitsers werden bezet, werd je na vijf jaar bevrijd. Heb je je wel eens afgevraagd waarom de laatste bezetting nu al veertig jaar duurt en niemand een vinger uitsteekt? Wie is er eigenlijk schuldig? Israël, onze bezetter, of de rest van de wereld, die zijn schouders ophaalt?’

Wat ziet hij? Isolatie, muren en hekken, wachttorens en machtsvertoon. Een hele rij van hotemetoten bezoekt regelmatig Israël en de Palestijnse gebieden. Ze praten met Abu Mazen en met de Israëlische premier, zijn heel erg begaan met het lot van de Israëliërs en de Palestijnen. Ze laten zich fotograferen met de leiders, om het bezoek vast te leggen. Dan vertrekken ze weer.

Dan verandert Mohammeds gezichtsuitdrukking. Hij steekt zijn kin naar voren en zegt op vastberaden toon: ‘Maar de bezetting maakt je ook sterk, hoopvol en inventief. Het is alsof je in een donkere tunnel zit. Ieder lichtpuntje geeft hoop op een andere toekomst. Deze situatie kan niet eeuwig duren. In de geschiedenis komt er altijd een eind aan oorlog en bezetting.’

Hij haalt een moment diep adem en drinkt met kleine, voorzichtige slokjes zijn thee. Dan kijkt hij me indringend aan. ‘En nu naar je vraag hoe ik me vrede en vrijheid voorstel? In mijn situatie liggen die begrippen dus ook in heel kleine dingen. Vrede betekent dat ik ’s ochtends mijn voordeur uit kan wandelen, zomaar, zonder soldaten tegen te komen, zonder angst dat er op me wordt geschoten of dat ik word gearresteerd omdat ik mijn identiteitskaart niet bij me heb. Dat ik zomaar vrijuit kan praten zonder angst dat de shabak, de geheime dienst, meeluistert. Dat ik met mijn kleinzoon in de auto kan reizen en vooral dat ik niet bang hoef te zijn dat iemand mijn land afpikt, want dat is voor mij een zaak van leven en dood.’

Eigenlijk is het heel simpel. Mohammed wil een heel gewoon leven, zonder zich steeds te hoeven afvragen wanneer de bezetters weer toeslaan. Hij kijkt me aan en vraagt: ‘Zo leven jullie toch ook in Holland?’

’s Avonds loop ik met mijn medewerker, Zakaria uit Jid, over een bergpad naar het land van Mohammed. In de schemer zie ik aan de overkant een geasfalteerde weg die naar een groepje stacaravans leidt: de illegale Joodse outpost Gilad. Voor ons Mohammeds in ijzeren vaten geplante fruitbomen in keurige rijen, een donatie van een Israëlische hulporganisatie. Maar als we dichterbij komen, zien we dat de stammen van de boompjes systematisch zijn doorgesneden. Twee angstige jonge Palestijnse boeren komen aanrennen. ‘Die kolonisten kwamen met zes man en begonnen hier de bomen door te zagen’, zeggen ze tegen Zakaria terwijl ze naar de stacaravans van Gilad wijzen. ‘Ze hadden geweren bij zich. We konden niets doen.’

Walla, dit is al de derde keer’, zucht Zakaria gelaten terwijl hij op zijn mobieltje het nummer van de District Commanding Officer, de verantwoordelijke Israëlische districtsofficier van het leger, belt en in telegramstijl uitlegt wat er is gebeurd. Vijf minuten later arriveren twee jonge soldaten in een legerjeep. Ze richten de koplampen op de boomgaard en inspecteren de afgehakte boompjes. Ze beloven Zakaria dat ze de zaak zullen onderzoeken en vertrekken weer.

Zakaria haalt zijn schouders op en overlegt weer via zijn gsm met twee Israëlische vrienden. Ik begrijp uit zijn antwoorden dat ze morgen nieuwe bomen planten. Op de terugweg is het stil tussen ons. We lopen beiden in gedachten verzonken de berg af. Ik kan de indolente houding van de bewoners van Jid ten opzichte van het geweld van de kolonisten nog steeds niet rijmen met de hoopvolle gedachte van Mohammed, dat deze situatie niet eeuwig duurt. Misschien heeft het te maken met de jarenlange ervaring van de Palestijnen dat het beter is om niet tot extreme acties over te gaan. In het verleden hebben Palestijnen inderdaad geweld ingezet tegen de Israëlische nederzettingen. Ze hebben de kolonisten beschoten en sommigen hebben daarbij het leven gelaten. Onder de slachtoffers bevonden zich ook Israëlische kinderen.

Zakaria verbreekt de stilte: ‘Ik wil je om advies vragen. Wat denk je? Moet ik naar het Westen reizen?’

‘Wat wil je daar gaan doen?’

‘Nou, ik zou naar een conferentie gaan of een lezing geven en vertellen hoe het hier is’, zegt hij.

‘En wat wil je daarmee bereiken?’ vraag ik. ‘Dat ze je komen helpen?’

Ineens zegt hij oprecht eerlijk: ‘Ik wil er gewoon even helemaal uit, begrijp je? Ik heb soms het gevoel dat ik muurvast zit, dat ik stik en dat komt niet alleen door die afscheidingsmuur.’

Ik knik.

‘Het gaat me ook om de contacten. Ik kan niet zomaar een auto nemen en een ander land bezoeken zoals jij. Ik kan niet eens in mijn eigen land naar een andere stad reizen. Ik ben 28 en ik zou graag andere jongeren ontmoeten en zien hoe het er in Nederland uitziet en wat jullie denken, of ik zou naar Frankrijk of Canada willen reizen. Ja, Canada lijkt me wel wat. Ik heb gehoord dat Canada prachtig is.’

Zakaria staart dromerig in het niets. Dan schudt hij abrupt zijn hoofd. ‘Mijn werkelijkheid is beperkt tot dit dorp, deze straat. De enige buitenlanders die we kennen, zijn Israëlische soldaten en Joodse kolonisten. Heel af en toe komt er een buitenlandse hulpverlener, maar wij hebben er geen idee van hoe jullie in het buitenland leven. Wij draaien hier almaar in hetzelfde kringetje. We zijn heel modern en hebben mobiele telefoons, televisie, soms zelfs dvd’s en computers, maar de persoonlijke wereld van Palestijnen staat stil. Wij staan stil in de tijd. Als ik de ontwikkelingen van de buitenwereld niet kan vertalen naar mijn eigen wereld, omdat ik geen referentie heb, als ik me niet kan meten met andere volken en andere gedachten, hoe zal ik me dan ooit kunnen ontwikkelen? En hoe kun je verwachten dat we Israëliërs de hand reiken als de enige Israëliërs die we kennen kolonisten zijn die onze bomen omhakken en soldaten die geen vinger uitsteken?’

‘Het lijkt wel alsof jullie verlamd zijn, murw door de jarenlange bezetting. Ieder initiatief om je eigen situatie te verbeteren ontbreekt. Neem nu die afgehakte fruitbomen, Zaki. Er zijn toch andere wegen om het probleem op te lossen dan verslagenheid?’

Hij schudt zijn hoofd: ‘Die bomen zijn het symbool van de Palestijnse overlevingsstrijd. Wij hebben geleerd om binnen de beperkingen van de Israëlische overheersing te overleven, maar we zijn daar zo druk mee bezig dat voor zelfkritiek en vernieuwing nauwelijks ruimte is. Waarom zou ik nog dromen? Als Palestijn zijn mijn kansen en mogelijkheden vanaf mijn geboorte al gering. Ik geloof wel dat we onze wanhoop moeten overwinnen. We moeten blijven proberen, want er is licht aan het einde van de tunnel. Als ik genoeg geld had, zou ik mijn koffers pakken en morgen vertrekken. Al was het maar voor een paar weken.’

Enkele weken later gaat in alle vroegte mijn telefoon. ‘Heb je het al gehoord? Zaki zit vast’, vertelt Danni me, een Israëlische vrijwilliger van de organisatie Rabbis for Peace, een groep rabbijnen die door praktische hulp aan de Palestijnen het conflict probeert te overbruggen.

‘Waar zit hij vast?’ vraag ik met de slaap nog in mijn keel.

Zakaria reed met een van de Israëlische rabbi’s door Samaria. De rabbijn zat achter het stuur en Zakaria bestudeerde de kaart. Ineens zagen ze in de achteruitkijkspiegel twee stationcars al toeterend in grote vaart naderen. Toen de eerste wagen hen passeerde, herkende Zakaria een van de mannen, Itai, een kolonist uit de nederzetting Gilad. Ook de twee andere mannen in die auto waren kolonisten uit Gilad. Itai probeerde Zakaria’s auto klem te rijden, terwijl de tweede auto hen van achteren gevaarlijk dicht naderde.

De rabbijn gooide het stuur om en slaagde erin om uit de fuik van de kolonisten te ontsnappen, maar de bewoners van Gilad gaven de jacht niet op. Het werd een wilde en gevaarlijke achtervolging, die eindigde bij de militaire controlepost bij Nabloes. Zakaria belde de dichtstbijzijnde Israëlische politiepost in Ariel en vroeg om hulp.

Danni onderbreekt zijn verhaal even om op adem te komen. De politie kwam, maar trok zich van Zakaria’s klacht niets aan. Ze concludeerden dat er een luchtje aan het verhaal zat en arresteerden Zakaria, de enige Palestijn ter plaatse. Hij werd in de boeien geslagen en voor verhoor afgevoerd naar het hoofdbureau in Ariel.

‘Er was eerder die dag een brandje uitgebroken in Gilad. Dat had niets met Zakaria of die achtervolging te maken. Zakaria was zelfs niet in de buurt geweest en de bewoners van Gilad hadden het niet bij de politie gemeld, maar de betrokken politiemannen brachten het een en ander met elkaar in verband en nu denken ze dat Zakaria die brand heeft gesticht. De rabbijn kan getuigen dat Zaki bij hem was en het vuur niet aangestoken kan hebben, maar ze willen zijn verklaring niet opnemen en nu zit Zaki al dagen in een politiecel. Niemand mag hem bezoeken en zijn gsm hebben ze in beslag genomen.’ Ik bel de politie van Ariel. Een vriendelijke telefoonstem antwoordt dat Zakaria Sadea voor verhoor is aangehouden.

‘Zolang het onderzoek loopt, kunnen we u geen details verschaffen. Maar we hopen dat de zaak binnen enkele dagen geklaard is’, antwoordt de stem.

‘Weet u ook wat er met die kolonisten gebeurd is?’ vraag ik. ‘Ik heb gehoord dat ze een Israëlische rabbijn en Zakaria Sadea bedreigd en geïntimideerd hebben.’

‘Mmm. Hoe heetten die kolonis- ten?’

‘Ik geloof dat een van hen Itai heet. Hij is de zoon van de leider van de nederzetting Gilad.’

Het blijft even stil aan de andere kant.

‘Nee, die naam kan ik niet terugvinden in de stukken.’

‘Maar er is een officiële klacht ingediend door Sadea’, probeer ik nog eens en ineens schiet mijn Nederlandse advocatenverleden me te binnen.

‘Hebt u dan geen proces-verbaal opgemaakt?’ vraag ik op zakelijke toon.

‘Mogelijk is de zaak ter plaatse opgelost’, klinkt het onzeker aan de andere kant van de lijn.

‘Een bedreiging met lichamelijk letsel tegen een Israëlische rabbi en zijn Palestijnse helper? Lossen jullie dat ter plaatse op? Hoe dan?’

Er valt een stilte en dan zegt de stem: ‘Ik ben niet de behandelende officier, mevrouw. Gil is voor deze zaak verantwoordelijk, maar hij is nog niet aanwezig. Geeft u mij uw naam en telefoonnummer, dan belt hij u terug.’

Gil belt niet terug.

’s Avonds belt Zakaria. Hij is vrij.

SIMONNE KORKUS, DE BELOFTE EN HET LAND. EEN REIS LANGS DE ISRAëLISCHE MUUR, MEULENHOFF, AMSTERDAM, 224 BLZ., 18,50 EURO.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content