Overmorgen 14 maart wordt in de Congolese burgeroorlog nog maar eens een wapenbestand van kracht. Een blik op het Centraal-Afrikaanse kluwen vanuit Burundi.

Doods. Geen woord past beter om de sfeer in de Burundese hoofdstad Bujumbura te beschrijven. De stad biedt de aanblik van een nog koloniaal, stoffig provincienest, lieflijk gelegen aan de rand van het Tanganyikameer. Ware het niet van de alom in het straatbeeld aanwezige soldaten. Zich buiten de stadsgrenzen begeven kan alleen op eigen risico. Na valavond komt nauwelijks nog iemand op straat. Altijd bestaat de kans op een aanslag of een hinderlaag van rebellen die het Tutsi-regime van majoor Pierre Buyoya, die in 1996 met een staatsgreep aan de macht kwam, gewapenderhand bestrijden. Ze hebben al eens in de buitenwijken van Bujumbura gestaan.

Sinds vorig jaar zijn onder druk van het leger honderdduizenden Burundezen door de regering van hun heuvels weggehaald en ‘gehergroepeerd’ in kampen, waar de levensomstandigheden allererbarmlijkst zijn. Officieel zitten ze daar voor hun veiligheid, om te vermijden dat ze in het kruisvuur zouden belanden tussen de rebellen en het leger. Maar de maatregel is ook nuttig om te beletten dat de rebellen actieve steun van de bevolking krijgen. ‘We hebben daar niet voor gekozen’, zegt de Burundese minister van Binnenlandse Zaken en Openbare Veiligheid, kolonel Ascension Twagiramungu, ‘het is alleen de minst slechte oplossing. Het is makkelijk voor het wereldgeweten om ons sermoenen te komen geven, maar waar blijft de internationale solidariteit?’

De rebellen, die inderdaad vaak weinig onderscheid maken bij het uitkiezen van hun doelwitten, worden in de door de regering gecontroleerde media meestal omschreven als génocidaires-terroristes. Het terrorisme staat voor wat ze uitrichten, het genocidaire voor wat de zin daarvan zou zijn: de rebellen zijn Hutu’s die de Tutsi’s kortweg zouden willen uitroeien. In de basisgegevens verschilt Burundi weinig van het noordelijk gelegen buurland Rwanda. In beide landen vormen de Hutu’s – een Bantoevolk dat zich traditioneel met landbouw bezighoudt – veruit de meerderheid van de bevolking, maar zijn het de Tutsi’s – die tot de aristocratisch gestemde Niloten worden gerekend en vanouds in de veeteelt bedrijvig zijn – die het voor het zeggen hebben.

SCHILD VAN DE ETNIE

Ook de recente geschiedenis van Burundi bestaat uit een aaneenrijging van moordpartijen, nu eens van de Hutu’s op de Tutsi’s, dan weer omgekeerd. De onderlinge rivaliteit, die sinds 1993 escaleerde tot een ware burgeroorlog, heeft de etnische stereotiepen uitvergroot tot een situatie die de twee bevolkingsgroepen in een genocidaire logica heeft gedrukt. Beide zijn ervan overtuigd dat de andere groep de macht zal gebruiken om de etnische tegenstander uit te roeien. Het sterkt met name de Tutsi-regeringen in Rwanda en Burundi in hun overtuiging dat het voor het overleven van het eigen volk noodzakelijk is om zoveel mogelijk macht op te stapelen. Daarom bestaat ook het Burundese leger vrijwel uitsluitend uit Tutsi’s; het is het schild voor het overleven van de eigen etnie.

Het Rwanda van 1994 heeft aangetoond hoe ver de genocidaire logica strekt. Het verklaart evenzeer de onbuigzaamheid van de aan de macht zijnde Tutsi-regimes. De inzet van het politieke machtsstreven is: de andere geen kans geven om een genocide te beginnen. ‘Als het erop aankomt’, zegt president Pierre Buyoya, ‘staan we er alleen voor en kijkt de internationale gemeenschap naar ons niet om.’ Toch staat de regering-Buyoya open voor dialoog en compromis met de rebellie en overweegt ze amnestiemaatregelen die haar weer in de Burundese samenleving moet integreren. Buyoya moet daarbij genoedzaam laveren tussen de gewapende Hutu-extremisten van de Forces pour la Défense de la Démocratie (FDD) en de radicalen aan Tutsi-kant, die van een dialoog met de ‘ génocidaires‘ niet wil weten en dat geregeld laat blijken met luidruchtige betogingen in Bujumbura.

Ondertussen worden in de Tanzaniaanse stad Arusha onder leiding van de voormalige Zuid-Afrikaanse president Nelson Mandela de vredesgesprekken tussen de verschillende Burundese politieke actoren voortgezet. Tergend traag. Sommige van die onderhandelaars, zo beweren kwatongen, is het alleen te doen om de niet onaanzienlijke dagvergoeding op te strijken. ‘Het wordt tijd om die fase af te sluiten’ zegt Léonce Ngendakumana, voorzitter van het Burundese parlement, ‘zoals het er met die tweehonderd onderhandelaars nu aan toe gaat in Arusha, kan het niet blijven duren. De echte oplossingen moeten in de praktijk blijken, wanneer de politici hun verantwoordelijkheid opnemen.’ Voor de volgende zitting op 25 april wordt ook de FDD aan de onderhandelingstafel in Arusha verwacht. Ngendakumana vindt dat de regering een compromis met de gewapende rebellie onder ogen moet zien: ‘De vrede heeft geen prijs.’

GEEN VETO TEGEN KABILA

Het is de atavistische angst voor de genocide die Rwanda er in 1997 toe bracht om, samen met Oeganda, het regime van president Mobutu Sese Seko van het toenmalige Zaïre omver te werpen. Mobutu had tenslotte de Interahamwe-milities van radicale Hutu’s (die in 1994 de volkerenmoord in Rwanda hadden aangericht) op Congolees territorium vrij spel gegeven. Zo kwam in de Congolese hoofdstad Kinshasa Laurent-Désiré Kabila aan de macht. Die kon of wou de Congolees-Rwandese grens al evenmin stabiliseren, wat in 1998, opnieuw onder impuls van Rwanda en Oeganda, tot een nieuwe gewapende opstand tegen het bewind in Kinshasa leidde, die ruim een half dozijn landen in het conflict meesleurde.

Ook Burundi raakte daarin betrokken, omdat, aldus president Buyoya, het FDD, net zoals de Interahamwe, meevecht aan de kant van Kabila. Van de weeromstuit nam het Burundese leger in de Congolees-Burundese grensstreek ‘voorzorgsmaatregelen’. Toegeven dat meerdere duizenden Burundese soldaten op Congolees grondgebied actief zijn, dat wil Buyoya niet. Toch niet publiek.

Het vredesakkoord van Lusaka van vorige zomer had aan de Congolese oorlog een eind moeten maken, maar de eerste voorwaarde daarvoor, een wapenbestand, bleef onvervuld. Eind vorige week spraken de strijdende partijen daar toch maar weer een nieuwe datum voor af, nu vrijdag 14 april. Een bestand moet een brede dynamiek op gang brengen, met een terugtrekking van alle buitenlandse troepen uit Congo en het opstarten van een intern-Congolese politieke dialoog.

Van dit alles kwam bitter weinig terecht. In de hoop dat hij ertoe kon bijdragen om weer beweging in dat proces te krijgen, trok de Belgische vice-premier en minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (PRL) vorige maand naar Congo, Angola, Zimbabwe en Oeganda en ging hij van donderdag tot maandag op bezoek in Rwanda en Burundi. Hij ontleende aan zijn laatste uitstap de overtuiging dat alleen een nieuwe, externe factor weer beweging in de zaak kan brengen. Met name in Rwanda wordt daarbij in de eerste plaats aan VN-blauwhelmen gedacht. Dat is vooralsnog redelijk hypothetisch: de VN blijken niet geneigd om de principieel toegezegde 5537 blauwhelmen – eigenlijk waarnemers met een beperkt mandaat – uit te sturen zolang er nog geen sprake is van een wapenbestand. Bovendien is niet eens duidelijk welke landen die troepenmacht zullen leveren.

De ambities van de meeste betrokken partijen strekken verder: een flink bewapende en vooral veel uitgebreidere VN-vredesmacht waarvan ze allen vinden dat die moet regelen wat hen zelf militair niet is gelukt. Toch toonde Rwanda’s president Paul Kagame zich tegenover Louis Michel bereid – met de landkaarten binnen handbereik – om vrede te nemen met een gezamenlijk gecontroleerde bufferzone tussen Rwanda en Congo. Op Congolees territorium natuurlijk, mét daarin de belangrijkste noordoostelijke Congolese steden Bukavu en Goma.

In alle discretie deed Kagame echter een belangrijker toezegging: hij heeft zijn veto tegen Congo’s president Kabila laten varen. Dat betekent dat de man wat hem betreft de overgangsregering in Congo mag leiden. Kabila’s bondgenoten Angola, Zimbabwe en Namibië – die begin deze week in Kinshasa voor een discrete top bijeenkwamen – hebben het immers al eerder te verstaan gegeven: als Kabila’s positie in een eerste fase niet ter discussie wordt gesteld, kan er met hem nog over erg veel worden gepraat.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content