De Zweedse dichter Tomas Tranströmer geeft de onmacht een poëtische vorm.

IN HET GEDICHT?Twee steden?, opgenomen in zijn nieuwe bundel ?De treurgondel?, schrijft Tomas Tranströmer (1931) : ?Aan weerskanten van een waterweg, twee steden / de ene verduisterd, door de vijand bezet. / In de andere branden de lampen. / De lichtende oever hypnotiseert de donkere.? Het zou een metafoor kunnen zijn voor zijn poëzie, omdat Tranströmer hier een bipolariteit laat zien en geen kant kiest, maar wel de kracht van de ?lichtende oever? onderstreept.

In de verzamelbundel ?Het wilde plein gedichten 1948-1990? maakte J. Bernlef de poëzie van de Zweed voor ons toegankelijk. Een goede zaak, niet alleen omdat het gaat om het werk van één van de belangrijkste Europese dichters van dit ogenblik, maar vooral omdat zijn overvloedig gebruik van beelden intussen invloed lijkt te hebben op enkele jonge dichters. K. Michel, Arjan Duinker, Tonnus Oosterhoff en Elma van Haren durven ideeën over elkaar heen laten kantelen en breken met de sobere Nederlandse traditie van het fijngehakte gedicht, waarin rond één thema een beeld wordt uitgewerkt in een soort neo-symbolistisch perspectief.

Zijn eerste bundels lijken beïnvloed door het surrealisme : het onderbewuste botst in de beeldentaal nog met elementen uit de werkelijkheid. In ?Preludes? drukte hij het zo uit : ?Twee waarheden naderen elkaar. Eén komt van binnenuit, één van buitenaf / en waar zij elkaar ontmoeten bestaat een kans jezelf te zien.? Om die tweespalt te illustreren, stopte Tranströmer zijn vroege gedichten vol met beelden die tegen elkaar opbotsen. Dat leverde poëzie op die de lezer uit zijn evenwicht bracht, omdat hij verplicht werd zich per regel opnieuw te oriënteren. Dat was niet altijd interessant, omdat Tranströmer er maar af en toe in slaagde om onze kijk op de werkelijkheid te veranderen via verrassende vergelijkingen of metaforen.

BRUGGE.

Ook Wallace Stevens stelde al dat dit soort waarneming iets anders is dan een fantasierijke observatie van gewone dingen die men om zich heen ziet. Het onderbewuste mag met andere woorden de waarneming niet stuurloos maken en daar hadden die vroege gedichten last van. Gelukkig structureerde Tranströmer zijn beeldentaal, maar dat neemt niet weg dat ze ook in ?De treurgondel? blijven pendelen tussen het bewuste en het onbewuste, tussen slapen en waken en, in het verlengde daarvan, tussen leven en dood.

Ze doen vermoeden dat er een andere werkelijkheid achter het onmiddellijk waarneembare schuilt. Je zou dat makkelijk in een religieus perspectief kunnen plaatsen in Zweden staat Tranströmer geboekstaafd als een christelijke dichter , maar hij lijkt al enkele bundels lang meer bezig met het raadselachtige van de werkelijkheid dan met het transcendente. In het gedicht ?Carillon? uit ?Het wilde plein? waarin hij een avondwandeling in Brugge beschrijft, bedenkt hij in de slotregels het volgende : ?Buiten trekt de wandelstraat voorbij, de straat waar mijn / voetstappen wegsterven evenals het geschrevene, mijn / voorwoord tot de stilte, mijn binnenstebuiten gekeerde gezang.?

In het licht van ?De treurgondel? is dit een schrijnende slotregel. De metafoor voor zijn poëtica werd immers bittere werkelijkheid toen hij in 1991 het slachtoffer werd van een hersenbloeding. Daardoor werd zijn taalkundig vermogen sterk aangetast en werd zijn hele oeuvre daardwerkelijk een voorwoord tot de stilte. In het gedicht ?Alsof je een kind bent? beschrijft hij zonder zelfmedelijden zijn gehinderde visie op de dingen : ?Alsof je kind bent en een ongehoorde vernedering / als een zak over je hoofd wordt getrokken / door de mazen van de zak gloort de zon / en je hoort de kersenbomen neuriën. // Maar het helpt niet, de grote vernedering / bedekt hoofd en tors en knieën / en je beweegt je hortend / maar verheugt je niet op de lente. // Ja, glanzende muts trek haar over je gezicht / staar door de mazen. / Op de baai wemelen geluidloos de waterkringen. / Groene bladeren verduisteren de aarde.?

Door deze belemmering blijft het raadselachtige van de werkelijkheid in ?De treurgondel? onopgelost. Het lijkt erop dat Tranströmer in veel gedichten vorm wil geven aan die onmacht. Dat verklaart wellicht waarom hij een behoorlijk aantal ongebundelde gedichten in ?De treurgondel? opnam. Ze zijn immers een bizarre voorafspiegeling van de gedichten die na het tragische jaar 1991 werden geschreven.

LISZT.

Ook ?Treurgondel nr 2?, een cyclus met de beste gedichten uit de bundel, was al in ?Het wilde plein? opgenomen. Daarin neemt hij de gelijknamige pianostukken van Franz Liszt als uitgangspunt. Liszt componeerde ze tijdens de jaarwisseling 1882-1883, toen hij zijn dochter Cosima en haar man Richard Wagner in Venetië bezocht. Wagner stierf enkele maanden later. ?De gondel is zwaar geladen met de ineengedoken stenen van de toekomst?, noteert Tranströmer. Hij verwijst daarmee niet alleen naar de met fin-de-siècle-symboliek beladen boottocht van Liszt en de Wagners op het Canal Grande, maar ook naar de historische verstomming ?tot aan de bruinhemdenjaren? en de stilte die daarop volgde.

De stilte wordt op poëticaal niveau vooral teweeggebracht doordat Tranströmer in de volgende gedichten de historische werkelijkheid in droomscènes laat omslaan. Liszt wordt dan een masker van de dichter en het raadsel van de werkelijkheid, ?de diepte die bij de mens in wil gaan zonder haar gezicht te tonen?, biedt in het slotgedicht geen oplossing, maar de stilte krijgt een doodse bijklank : ?Droomde dat ik voor het eerst naar school moest maar te laat kwam. / Iedereen in het lokaal droeg een wit masker voor zijn gezicht. / Wie de meester was viel niet te zeggen.?

In het nieuwe deel van de bundel waart de dood intensief rond. Het levert niet de sterkste gedichten op. De stilte reveleerde in zijn recente bundels een intrigerende ontmoeting tussen werkelijkheid en droomwereld, maar hier is ze een kaalslag geworden van moeizaam geprevelde frasen. Tranströmer heeft meer wijdlopigheid nodig om de gedachtenstroom die het raadselachtige en het gewone meespoelt, te laten opborrelen.

Paul Demets

Tomas Tranströmer, ?De treurgondel?, De Bezige Bij, Amsterdam, 32 blz., 550 fr.

Tomas Tranströmer : Wie de meester was viel niet te zeggen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content