Hubert van Humbeeck

In het jaar dat in Parijs de Bastille werd bestormd, joeg een Belgisch boerenleger de Oostenrijkse dragonders op de vlucht. De Brabantse Omwenteling wordt vaak beschouwd als een conservatieve revolutie. Dat is niet helemaal terecht.

Peuple Belgique

Cour tyrannique

Faisons comme l’Amérique

(Jeanne de Bellem, 1788)

Gemeten naar de normen van de tijd, was Brussel in de tweede helft van de achttiende eeuw een behoorlijk grote stad. Er woonden binnen haar veertiende-eeuwse muren zo’n 75.000 mensen. De hoogstad werd door het paleis op de Coudenberg gedomineerd, waar de Oostenrijkse gouverneur-generaal resideerde. Reizigers bezongen de schoonheid van het Koningsplein en van het park met zijn geometrische figuren, standbeelden en wandelpaadjes. Lager, in de Zennevallei, was er op de oevers en kaaien plaats voor markten en handelsruimten. De stad lag op een belangrijk kruispunt van wegen, de expansie van de internationale handel maakte veel Brusselaars rijk.

De Belgische provincies stonden in de achttiende eeuw eerst onder Spaans, daarna onder Oostenrijks bestuur. Ze leken zich daar weinig vragen bij te stellen. De Oostenrijkse gouverneur-generaal was doorgaans een lid van de keizerlijke familie. Karel van Loreinen woonde veertig jaar in Brussel. Toen hij in 1780 stierf, werd hij zeer betreurd ‘omdat hy eenen oprechten vaderlander was’. De relaties tussen de Belgen en de Oostenrijkers werden geregeld door verschillende provinciale charters, die van elkaar verschilden. Maar de bekendste was zeker de Brabantse Blijde Intrede uit 1356. Die bepaalde de rechten en de plichten van de vorst en van zijn volk tegenover elkaar. In de achttiende eeuw legde elke Oostenrijkse keizer ook de eed af als hertog van Brabant en beloofde hij het charter na te leven. De clerus vormde de eerste stand, de adel de tweede en de leiders van de gilden en de stadsmagistraten van Brussel, Leuven en Antwerpen de derde.

De keizer riep de provinciale staten twee keer per jaar bij elkaar, in maart en in oktober. Dan moesten ze hem belastingen toekennen. De derde stand sprak daarbij het laatste woord. Het systeem werkte lang meer dan behoorlijk. De Belgen waren, alle verhoudingen in acht genomen, vrij en rijk. De landbouw haalde met nieuwe technieken en werktuigen een nooit geziene productie. De textielindustrie beleefde een gouden tijd. In de Borinage joeg de introductie van mechanische pompen de mijnindustrie vooruit. Brussel profiteerde van die welstand, het werd een handels- en administratief centrum. Een stad van advocaten en bankiers.

DOOR GOD GESCHREVEN

Kort voor haar dood in 1780 drukte keizerin Maria Theresia haar zoon Jozef op het hart dat hij de geplogenheden van de Oostenrijkse Nederlanden moest respecteren, ook al kwamen ze hem wat vreemd voor. Jozef kende het gebiedsdeel niet, en hij besloot het van naderbij te ontdekken. De ontmoeting tussen de Belgen en hun nieuwe keizer verliep niet goed: er was geen begrip. Wat hij zag, beviel Jozef II niet. Hij vond de standenvertegenwoordiging middeleeuws, de kerk had te veel macht en te veel geld en de adel was lui en vadsig.

Geheel in overeenstemming met de geest van de tijd, wou Jozef de Belgen verlichten en hun instellingen hervormen. De macht van de kerk en van de starre gilden moest worden gebroken. Het moet gezegd: de keizer genoot voor zijn plannen in Europese intellectuele kringen in eerste instantie veel bijval.

Jozef II vaardigde eerst een reeks decreten uit, die de kerk ondergeschikt moesten maken aan de staat. Negen contemplatieve kloosterorden werden afgeschaft, omdat die volgens hem toch geen nut hadden. Vacante functies in andere orden werden niet ingevuld. Het aantal processies werd tot twee per jaar beperkt, waarbij de keizer bepaalde tot en met welke kleren de gelovigen tijdens die optochten mochten dragen. De bisschoppen zouden niet langer verantwoording verschuldigd zijn tegenover de paus, maar tegenover hem. Priesters zouden nog alleen in Leuven worden opgeleid, door professoren die door hem waren aangesteld. De keizer-koster had zijn naam niet gestolen.

Op nieuwjaarsdag 1787 kondigde Jozef II een nieuwe reeks maatregelen af, die de Oostenrijkse Nederlanden op gerechtelijk en administratief vlak van aanschijn zouden veranderen. De aloude instellingen werden daarbij ondergeschikt gemaakt aan instellingen die door de keizer werden gecontroleerd. De ingreep werd als een regelrechte staatsgreep aangevoeld. De Raad van Brabant weigerde om de keizerlijke decreten te publiceren. De staten herinnerden er de keizer aan dat hij de Blijde Intrede schond, terwijl hij daaraan precies zijn rechten op het gebied ontleende. Ze dreigden ermee om de keizerlijke belastingen niet goed te keuren. In Brussel circuleerden de eerste anti-Oostenrijkse pamfletten.

Omdat er niet meteen antwoord kwam uit Wenen, vroegen de staten een advocaat om hun protest formeel op papier te zetten. Hendrik van der Noot de Vreckem de Kelfs was op dat moment 56 en een telg uit een oud Brussels geslacht. Hij trad regelmatig voor de staten op en was dus zeer bekend met hun standpunten. Van der Noot riep de Brabanders op om zich te verzetten: als Jozef II zijn wil doordreef, betoogde hij, hield hij wettelijk op hertog van Brabant te zijn en verloor hij het recht om te regeren. De derde stand zou de verschuldigde belastingen niet stemmen.

Het was het begin van een krachtmeting die bijna twee jaar duurde, en waarin de partijen uiteindelijk met bikkelharde standpunten onverzoenbaar tegenover elkaar stonden. De veranderingen die Jozef II wou, zouden elders misschien zijn verwelkomd, maar de Brabanders vonden dat hij hen van hun vrijheid wou beroven. De Blijde Intrede bepaalde dat de hertog samen met de vertegenwoordigers van de standen wist wat goed was voor iedereen. Jozef II wou alleen optreden, en hij plaatste zich daarmee boven de wet. De Brabantse Omwenteling begon als een conservatieve revolutie, die het behoud van de middeleeuwse, Brabantse instellingen wilde. Ze bleef dat naderhand maar voor een deel, en ze had zo toch haar plaats in de opstanden die opkwamen voor volkssoevereiniteit aan de twee kanten van de Atlantische Oceaan.

Op en rond de Grote Markt kwam het geregeld tot schermutselingen. Er vielen daarbij tientallen doden. Op veel hulp van de clerus en de adel moest de derde stand niet rekenen. Die keken bij voorkeur de kat uit de boom. Vooral de clerus toonde zich zeer opportunistisch, terwijl ze er toch van uitging dat de Kerk in Brabant de groenste tak van het rooms-katholicisme in Europa was. Veel Belgen geloofden dat de Blijde Intrede door God zelf was geschreven. De priesters spraken dat niet tegen.

De Oostenrijkse spionnen meldden de keizer dat van der Noot en zijn vrienden over politiek discussieerden en zongen bij het drinken van sloten bier in cafés in de buurt van de Hallepoort ? de Marollen. Een deel van het politieke leven speelde zich ook af rond Madame de Bellem, de maîtresse van van der Noot maar ook een belangrijke sociaal-politieke figuur in Brussel. Als vrouw genoot ze een veel grotere bewegingsvrijheid. Ze schreef pamfletten en karamellenverzen, en deelde die met haar dochter zelf rond ? vaak onder de ogen van de Oostenrijkse soldaten.

EEN KOPPIG BIERTJE

Midden 1788 kreeg Jozef II het echt op de heupen, toen hij zich realiseerde dat hij weer geen belastingen uit Brabant zou ontvangen. Hendrik van der Noot werd verbannen en verdween naar Londen. Maar ondanks de kwaliteit van het voedsel en van het Engelse bier, waarover hij zich zeer beklaagde, bleef hij schrijven en werken. Vervolgens zegde de keizer de Blijde Intrede gewoon helemaal op ? en hij maakte daarmee een kapitale fout. Want hij beroofde de Belgen zo van een wettelijke manier om oppositie te voeren. Dat kunnen ze van dan af alleen buiten het kader van de wet.

Zo maakten er zich geleidelijk twee groepen op voor de gewapende strijd tegen de Oostenrijkers. De eerste was die rond van der Noot, die zich intussen in Breda had gevestigd. Aangezien die groep de belangen van de Staten-Generaal verdedigde, werden haar aanhangers Statisten genoemd. Van der Noot stelde zijn hoop vooral op een interventie van de Triple Alliance, maar Nederland, Engeland en Pruisen reageerden zeer terughoudend op de Belgische avances.

In Brussel zelf had zich in afwezigheid van Van der Noot een tweede groep gevormd, die rekende op de steun van het volk zelf. Ze noemde zich Pro Aris et Focis (‘Voor Outer en Heerd’) en ze was het initiatief van Jan Baptist Verlooy en Jan Frans Vonck, die er de leider van was. Ze gingen uiterst omzichtig te werk, de Oostenrijkers hadden hun activiteiten niet in de gaten. In Brussel dachten de mensen dat Pro Aris et Focis een verlengstuk was van Van der Noot in Breda, maar ze vergisten zich. Om te beginnen, zag Van der Noot in Vonck een potentiële rivaal ? en die wou hij er niet bij hebben. Er groeiden ook snel ideologische verschillen. De Vonckisten trokken de hervormingen zelf namelijk niet in twijfel; ze wilden alleen niet dat die door de vorst werden opgelegd. Ze wilden geleidelijk een nieuwe samenleving bouwen op de grondvesten van de oude.

Dat verschil zat ook in de samenstelling van de twee groepen. Jan Frans Vonck stamde uit een familie van Vlaamse boeren, uit Baardegem in de buurt van Aalst. Jan Baptist Verlooy was de zoon van een gemeentesecretaris. Ze waren allebei advocaten, maar ze stonden buiten de Brusselse, welgestelde kring van advocaten die vooral voor het stadsbestuur werkte. Verlooy riep de Belgen ook op om terug te keren naar de taal van hun voorvaderen, het Vlaams. Dat was ook de taal waarin veel Vonckisten met elkaar correspondeerden, in tegenstelling tot de aanhangers van Van der Noot. De Vonckisten waren veeleer intellectuelen. Ze telden veel zakenlui en bankiers in hun rangen, ze waren bereisd, ze kenden de filosofen, ze wisten hoe er elders werd gedacht en geleefd. De leden van de club in Breda waren veel meer kleine winkeliers en ambachtslui, typische Brusselse bourgeois die Frans spraken.

De nakende revolutie werd in de Brusselse cafés druk besproken. In Parijs was net de Bastille ingenomen. Vonck vond wat een leger nodig heeft: een leider, een generaal. Jan Andries Van der Mersch was kolonel in het Oostenrijkse leger, maar had zich mokkend op zijn landgoed in Dadizele teruggetrokken omdat hij vond dat hij te weinig waardering kreeg. Verkleed als fazantenjager ontmoette hij Vonck in het Brabantse dorpje Bekkerzeel, en stemde toe om het Brabantse leger in spe te leiden.

De Oostenrijkers geloofden ondertussen nog altijd niet dat de Belgen een gevaar konden betekenen. De keizer verbood wel de export van graan om een hongersnood te vermijden. Zo’n situatie had in Frankrijk tot opstand geleid. Hij verbood ook dat er van graan bier zou worden gebrouwen, om de drankzucht van de Belgen onder controle te houden. ‘L’ivresse française provient de vi de champagne, qui est prompte mais légère et se dissipe facilement’, drukte Jozef II zijn zorg uit tegenover zijn zus, ‘pendant que celle des Brabançons vient de bière qui est tenace.’

MET RIEKEN EN STRAATSTENEN

In september 1789 konden de Oostenrijkers er niet meer naast kijken dat er in Brabant toch iets broeide: de straten waren letterlijk met pamfletten bedekt. Maar ze waren nog altijd vooral beducht voor hulp van buitenaf. In Berlijn kreeg van der Noot echter nul op het rekest, en hij geloofde nog altijd niet in een volksleger: dat vond hij op termijn te gevaarlijk. Hij wendde zich dan maar tot God. Hij en de zijnen waren er heilig van overtuigd dat de Belgen een uitverkoren volk waren. Het laatste toevluchtsoord van God in Europa. In de dorpen werden de boeren door pastoors met het kruisbeeld in de hand opgeroepen om het leger te vervoegen. Met rieken tegen geweren. ‘De stantvestige bescherming van God verzekert ons tegen alle onheylen.’

Maar de enige echte hulp kon van Pro Aris et Focis komen. In oktober was Van der Mersch klaar voor de strijd. Van de Statisten mocht de aanval op 24 oktober beginnen, op de feestdag van de aartsengel Michaël, die de revolutie zou zegenen. In Turnhout botste Van der Mersch op Oostenrijkse troepen. De inwoners van het stadje snelden het Belgische leger te hulp, terwijl de vrouwen stenen uitbraken om ermee te gooien. Daarna veroverden de Belgen Gent en Bergen op dezelfde manier. Begin december al had het zootje ongeregeld van vrijwilligers en boeren de Oostenrijkse dragonders over de grens gejaagd. De Brabantse Omwenteling, de opstand van de altijd zo brave en volgzame Belgen, verbaasde Europa nog meer dan de Franse Revolutie.

Alleen de Belgen schrokken niet van hun overwinning. De soldaten waren toch instrumenten in de handen van God? Van der Noot riep België snel uit tot een onafhankelijk, katholiek land en werd op 18 december triomfantelijk in Brussel ingehaald. ’s Avonds werd hij in de Muntschouwburg gelauwerd als de Brabantse Washington. De Vonckisten kregen de kans niet om te reageren: Vonck zelf zat in Gent, veel van zijn medestanders waren over het land verspreid.

De Blijde Intrede werd volledig hersteld en er werd een verdrag opgesteld dat de verschillende provincies met elkaar verbond ? les Etats Belqiques Unis ofte Verenigde Nederlandse Staten. Afgevaardigden van alle provinciale staten zouden samen een nationaal congres vormen. Van een scheiding van kerk en staat was vanzelfsprekend geen sprake meer: ‘Laet Godt syn werk doen’.

Zo kon het nooit lang goed gaan. De andere provincies klaagden over het dominante Brussel. De derde stand was het niet meer gewend om de honneurs met de twee andere te moeten delen. En vooral: de Statisten hadden de Vonckisten bij het verdelen van de postjes totaal over het hoofd gezien. De ontevredenen vonden elkaar snel in een nieuwe vereniging, de Société Patriotique met Vonck als voorzitter.

Toen Jozef II in Wenen onverwacht stierf, heerste er in Brussel een sfeer van burgeroorlog. De democraten werd verweten dat ze de kerk wilden vernietigen. Ze werden aangevallen, in elkaar geslagen, huizen werden geplunderd. Buitenlandse waarnemers keken met verbijstering naar de uitingen van katholiek zelotisme, waarbij van der Noot nu werd voorgesteld als Mozes die zijn volk door de woestijn leidt. Het leger viel uit elkaar en generaal Van der Mersch werd zowaar in de gevangenis gestopt. De Vonckisten vonden het beter om de stad in die omstandigheden te verlaten. Vonck zelf verhuisde naar Rijsel ? sommigen van zijn medestanders trokken zich in het tolerantere Vlaanderen terug.

GEEN VEROVERAARS, BEVRIJDERS

Tegen de zomer van 1790 was het al duidelijk dat België het niet lang als een onafhankelijke natie zou uitzingen. De nieuwe keizer, Leopold II, stelde zich verzoenend op en beloofde de Belgen gouden bergen als ze naar de Oostenrijkse kroon wilden terugkeren. Ook de Triple Alliance vond het ondertussen beter dat de orde onder Oostenrijks gezag werd hersteld. Toen Oostenrijk een einde maakte aan zijn conflict met Turkije had het de handen vrij om zich weer met Brabant bezig te houden ? een interventie waar ook veel Belgen in Wenen om vroegen. De chaos had de economie geen goed gedaan. Een jaar na de eclatante successen onder Van der Mersch waren de Belgen militair geen partij meer voor de Oostenrijkers: het verwaarloosde leger sloeg op de vlucht. In Brussel stoven de leiders van de Verenigde Nederlandse Staten bij de komst van de Oostenrijkers alle kanten op. Ze lieten het opgezweepte volk aan zijn lot over.

De nieuwe keizer deed zijn best, maar de geslagen wonden waren niet meer te helen. Niet tussen de Belgen en de Oostenrijkers, en niet tussen de Belgen onderling. Alle beloften ten spijt, bleef Vonck rustig waar hij zat: in Rijsel. De hogere adel, die de revolte in 1789 had gesteund, haakte definitief af. Bij het aanschouwen van de Assemblée Nationale in Parijs merkte de graaf de la Marck smalend op dat die voor negentig procent was samengesteld uit lui ‘die hun schoenen als enig rijtuig hebben’. De hertog d’Arenberg en de prins de Ligne verontschuldigden zich publiek omdat ze zich in die belachelijke revolutie zo door twee kleine advocaten op sleeptouw hadden laten nemen.

Maar bovenal wierp de toestand in Frankrijk stilaan zijn schaduw vooruit. Vluchtelingen in Brussel vertelden horrorverhalen over wat er zich in dat land afspeelde, terwijl de ideeën van de Franse Revolutie langzaam dieper in het democratische kamp binnendrongen. De Franse generaal Charles François Dumouriez kende de Belgische situatie, hij had het Belgische leger van advies gediend. Hij overtuigde er Parijs van dat er in België mogelijkheden lagen om de ideeën van de revolutie uit te dragen en in april 1792 verklaarde Frankrijk de Oostenrijkers de oorlog. Ze hadden geen territoriale ambities, lieten ze weten, ze wilden de Belgen alleen helpen zich van het Oostenrijkse juk te bevrijden. Ze waren geen veroveraars, maar bevrijders.

Dumouriez en zijn sansculotten kregen in België een warm welkom. Ze veroverden het land in marstempo. De snelheid van de overwinning bij Jemappes is nog altijd legendarisch in de Franse militaire geschiedenis. Maar in zijn voetspoor bracht Dumouriez ook revolutionairen mee naar Brussel, die daar naar het voorbeeld van Parijs meteen een Jacobijnse club oprichtten. Bij afwezigheid van Dumouriez namen de Jacobijnen het bestuur over. En dan bleek dat Vonck de hele tijd gelijk had gehad, met zijn pleidooi voor een gematigde gang naar meer democratie. De snelle en radicale ontwikkeling die de Jacobijnen voorstonden, bracht alleen onheil. Bovendien nam de Franse Revolutie zelf een grimmige wending.

Maar bovenal hadden de Belgen sociaal-economisch en bestuurlijk een andere achtergrond dan de Fransen. De ideeën uit Parijs sloegen niet aan. Na nog een korte terugkeer van de Oostenrijkers werden de troepen van de keizer in 1794 door het Franse leger bij Fleurus definitief verslagen. Om niet weer de prooi van anarchie te zijn, werden de Belgische gewesten simpel bij Frankrijk aangehecht.

Jan Frans Vonck beleefde die laatste ontwikkelingen niet meer: hij stierf in 1792 in Rijsel. Zijn beweging had tenslotte weinig gewicht in de schaal gelegd, maar zijn ideeën lagen veertig jaar later wel aan de basis van een nieuwe Belgische revolutie, die van 1830. Hendrik van der Noot beleefde die opstand tegen de Nederlanders nog ei zo na: hij overleed pas in 1827. Maar de Brabantse Washington was dan allang door iedereen vergeten.

Hubert van Humbeeck

Jozef II zegde de Blijde Intrede op, en dat was een blunder: hij ontnam de Belgen de enige wettelijke manier om oppositie te voeren.

Hendrik van der Noot werd voorgesteld als Mozes die zijn volk door de woestijn leidt.

De ideeën van Jan Frans Vonck kwamen pas in 1830 helemaal tot hun recht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content